ECLI:NL:RBROT:2024:6527

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
C/10/661972 / HA ZA 23-597
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake overeenkomst van opdracht en wanprestatie tussen architect en opdrachtgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [bedrijf A] en [persoon B] (en [persoon C]) over een overeenkomst van opdracht. [persoon B] had [bedrijf A] opdracht gegeven voor het maken van een architectonisch ontwerp voor zijn toekomstige woning. De werkzaamheden waren overeengekomen voor een bedrag van € 31.000,00, maar [persoon B] heeft de overeenkomst opgezegd. [bedrijf A] vorderde betaling van het afgesproken bedrag, terwijl [persoon B] zich beriep op wanprestatie en schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat [bedrijf A] recht had op een deel van het loon, vastgesteld op € 15.500,00, en dat er sprake was van wanprestatie aan de zijde van [bedrijf A]. De rechtbank verklaarde voor recht dat [bedrijf A] wanprestatie had gepleegd en veroordeelde [bedrijf A] tot betaling van schade aan [persoon B] en [persoon C], nader op te maken bij staat. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/661972 / HA ZA 23-597
Vonnis van 20 maart 2024
in de zaak van
[bedrijf A],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.Q. Muller te Alkmaar,
tegen

1.[persoon B] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[persoon C],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. [naam advocaat] te [plaats] .
Partijen zullen hierna [bedrijf A] en [persoon B] (voor [persoon B] en [persoon C] samen) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 juni 2023 met productie 1 tot en met 6,
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met productie 1 tot en met 63,
  • de brief van 18 oktober 2023 waarin de rechtbank partijen oproept voor een mondelinge
  • de zittingsagenda van 21 december 2023,
  • de mondelinge behandeling van 30 januari 2024,
  • de conclusie van antwoord in reconventie,
  • de brief van 19 januari 2023 van [persoon B] met producties 64 tot en met 68,
  • de spreekaantekeningen van partijen in verband met de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding

Op 24 september 2021 heeft [persoon B] aan [bedrijf A] opdracht gegeven om een (aangepast) architectonisch ontwerp te laten maken aan de hand van een open begroting voor de toekomstige woning van [persoon B] in Naarden (hierna: de overeenkomst). De werkzaamheden zouden worden uitgevoerd voor € 31.000,00 inclusief btw, welk bedrag [bedrijf A] bij [persoon B] alleen in rekening zou brengen als [persoon B] geen aanneemovereenkomst zou afsluiten bij [bedrijf A] . [bedrijf A] heeft in het kader van de opdracht werkzaamheden verricht. [persoon B] heeft geen overeenkomst van aanneming afgesloten bij [bedrijf A] . In een e-mail van 30 oktober 2022 heeft [persoon B] de overeenkomst van 24 september 2021 met onmiddellijke ingang beëindigd.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[bedrijf A] vordert samengevat - hoofdelijke veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [persoon B] (en [persoon C] ) tot betaling van € 31.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2023 althans een door de rechtbank vast te stellen datum tot de dag van volledige betaling, en tot betaling van € 1.085,00 aan buitengerechtelijke incassokosten althans een door de rechtbank vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling, met hoofdelijke veroordeling van [persoon B] in de (na)kosten van de procedure.
[bedrijf A] legt daaraan nakoming van een overeenkomst ten grondslag.
3.2.
[persoon B] concludeert tot afwijzing van de vordering, althans matiging tot een bedrag van € 250,00 dan wel een door de rechtbank vast te stellen bedrag, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [bedrijf A] in de (na)kosten van de procedure.
[persoon B] voert aan dat [bedrijf A] geen passend ontwerp heeft gemaakt, maar hooguit enkele bruikbare schetsontwerpen. [persoon B] doet een beroep op verrekening met zijn tegenvordering wegens schade die is ontstaan.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[persoon B] vordert samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor recht te verklaren dat sprake is van onrechtmatige daad dan wel wanprestatie van [bedrijf A] ten opzichte van [persoon B] , vanwege verwijtbare tekortkomingen en eenvoudig te vermijden fouten van [bedrijf A] , en [bedrijf A] te veroordelen tot betaling aan [persoon B] van door hem geleden en nog te lijden schade en kosten, nader op te maken bij staat, met veroordeling van [bedrijf A] in de (na)kosten van de procedure.
3.5.
[bedrijf A] concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [persoon B] in de kosten van de procedure. [bedrijf A] betwist dat zij toerekenbaar tekort is geschoten of een onrechtmatige daad heeft gepleegd.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie:
de standpunten van partijen
4.1.
Volgens [persoon B] heeft [bedrijf A] wanprestatie of een onrechtmatige daad gepleegd. In het bijzonder zou [bedrijf A] hebben nagelaten om tijdig ter plekke op de kavel onderzoek te doen naar een keerwand, om te kunnen komen tot een realistisch ontwerp.
Pas op 23 september 2022 bleek dat er extra keerwand geslagen moet worden, dat het bijgebouw smaller moet worden en dat de keldertrap forse extra kosten met zich brengt. In juni 2022 is voor het te bouwen huis een nieuwe offerte ontvangen, voor een aanzienlijk hoger bedrag dan in januari 2022 door de fors gestegen bouwkosten.
[persoon B] stelt daarnaast nog een aantal tekortkomingen, die hierna voor zover nodig zullen worden besproken door de rechtbank.
4.2.
Volgens [bedrijf A] is sprake van opzegging door [persoon B] van de gegeven opdracht. [bedrijf A] heeft ingestemd met de opzegging en vordert nu € 31.000,00 van [persoon B] .
[bedrijf A] betwist dat zij wanprestatie of een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Zij voert het volgende aan.
[persoon B] heeft op 22 april 2021 met de architect, EVE Architecten (hierna: EVE), afgesproken om op 29 april 2021 een bezoek te brengen aan de kavel. [bedrijf A] , die opdrachtgever was van EVE, zag er geen probleem in dat zij daar zelf niet bij aanwezig kon zijn, omdat metingen pas worden verricht als de uiteindelijke keerwand er staat. Een vroegtijdig bezoek zou het uiteindelijke effect van de keerwand op de bouw niet inzichtelijk hebben gemaakt of doen veranderen. De keerwand is namelijk niet volgens tekening geplaatst en heeft door de verkeerde plaatsing een grotere invloed op het bijgebouw en de fundering dan [bedrijf A] op basis van de tekening kon inschatten. (De heer [persoon D] van) [bedrijf A] heeft de invloed die de keerwand op de bouw van de woning had, ingeschat op basis van ervaring. De invloed van de keerwand op de fundatie en de woning heeft niet voor extra vertraging gezorgd. [bedrijf A] betwist ook de overige gestelde tekortkomingen.
4.3.
Volgens [persoon B] hoeft hij het bedrag van € 31.000,00 niet te betalen, omdat hij een grotere tegenvordering heeft op [bedrijf A] vanwege schade die hij heeft geleden door de talrijke en eenvoudig te vermijden fouten die [bedrijf A] heeft gemaakt. Het is voor [persoon B] nog niet duidelijk wat precies de schade en kosten zullen bedragen. [persoon B] wil daarvoor verwijzing naar een schadestaatprocedure.
[persoon B] noemt bij eis in reconventie als concrete schadeposten: stijging van de bouwkosten, kosten voor een nieuwe architect en voor een nieuwe vergunning, derving van inkomsten uit de huur van het huidige appartement en de (rente)kosten voor de aankoop van de grond voor de woning.
de uiteindelijke conclusie van de rechtbank
4.4.
De rechtbank oordeelt in conventie dat [persoon B] € 15.500,00 aan [bedrijf A] moet betalen en wijst de vordering in reconventie deels toe. Zij legt hierna uit waarom.
een overeenkomst van opdracht
4.5.
Partijen zijn het er over eens dat sprake is van een overeenkomst van opdracht. Dit betekent dat de rechtbank de zaak zal behandelen aan de hand van de artikelen 7:400 en volgende van het Burgerlijk Wetboek (BW).
de overeenkomst is opgezegd
4.6.
Partijen zijn het er ook over eens dat de overeenkomst op 30 oktober 2022 is beëindigd door [persoon B] . In zijn e-mail van 30 oktober 2022 geeft [persoon B] aan geen grond te zien voor verdere samenwerking en spreekt [persoon B] over het beëindigen van de overeenkomst zonder daarbij de term ontbinding te gebruiken. Blijkens de brief van 10 januari 2023 namens [bedrijf A] is de inhoud van de e-mail opgevat als een opzegging van de opdracht. Niet blijkt dat [persoon B] daartegen heeft geprotesteerd. Anders dan [persoon B] in deze procedure heeft aangenomen, oordeelt de rechtbank in deze situatie dat geen sprake is van een ontbinding van de overeenkomst, maar van opzegging in de zin van artikel 7:408 BW.
[bedrijf A] heeft recht op een loon van € 15.500,00
4.7.
Artikel 7:411 lid 1 BW bepaalt dat als de overeenkomst eindigt voordat de opdracht is volbracht en de verschuldigdheid van loon afhankelijk is van de volbrenging, de opdrachtnemer recht heeft op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon. Bij de bepaling hiervan wordt onder meer rekening gehouden met de reeds door de opdrachtnemer verrichte werkzaamheden, het voordeel dat de opdrachtgever daarvan heeft, en de grond waarop de overeenkomst is geëindigd. Bij deze vaststelling van de financiële gevolgen van de beëindiging van de opdracht is niet van belang of vastgesteld kan worden dat sprake is van verzuim aan de kant van [bedrijf A] .
4.8.
Op grond van de overeenkomst moest [bedrijf A] de volgende werkzaamheden verrichten:
- begeleiding tijdens het traject tot het definitieve ontwerp en vergunningsaanvraag
- aansturing van de architect
- laten uitwerken van het schetsontwerp tot een definitief ontwerp inclusief
welstandsoverleg
- opstellen van een technische omschrijving
- volledig aanvragen van de bouwvergunning volgens de offerte van EVE
- laten opstellen van een complete constructieberekening
- het opstellen van een open begroting ter controle
- het opstellen van een aanneemovereenkomst.
Bij de uitvoering van de opdracht diende [bedrijf A] de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen. Deze zorg beperkt zich niet tot de uitdrukkelijk overeengekomen taken en gegeven instructies, maar impliceert een zorg voor de opdracht als geheel en voor de daarbij betrokken belangen van de opdrachtgever. Van een goed opdrachtnemer mag worden verwacht dat hij zorgt voor een goed verloop van het traject, dat hij zich een beeld vormt van het belang van de opdrachtgever en dat hij daarnaar handelt. Hieruit vloeit een inspanningsplicht voort, die bij de onderhavige opdracht kan worden bestempeld als het naar redelijkheid ‘ontzorgen’ van de opdrachtgever in het stadium van ontwerp en voorbereiding van het bouwplan, tot het moment van afsluiten van een overeenkomst van aanneming.
4.9.
Vast staat dat [bedrijf A] op zichzelf de opgedragen werkzaamheden heeft verricht, op het opstellen van een aanneemovereenkomst na en los van de inhoudelijke punten van kritiek van [persoon B] . Aannemelijk is dat [persoon B] (een substantieel deel van) het resultaat van die werkzaamheden kan benutten ten behoeve van de nieuwe overeenkomst die hij na de opzegging heeft gesloten met een andere architect / aannemer voor de bouw van een woning op dezelfde kavel. In die zin heeft [persoon B] voordeel van de verrichte werkzaamheden van [bedrijf A] , meer dan een voordeel van slechts €250,00 voor enkele bruikbare schetsontwerpen, zoals [persoon B] aanvoert.
Aan de andere kant is [bedrijf A] tekortgeschoten in de uitvoering van de opdracht, zoals hierna bij de beoordeling van de tegenvordering in reconventie zal worden toegelicht. Er is sprake van aan [bedrijf A] toe te rekenen vertraging. Daarnaast is op onderdelen sprake van slordige en/of onvolledige communicatie met [persoon B] . In de brief van 10 januari 2023 is namens [bedrijf A] erkend dat zij niet de kwaliteit heeft geleverd die zij doorgaans levert.
Op grond van de hiervoor genoemde maatstaf van artikel 7:411 lid 1 BW oordeelt de rechtbank – naar redelijkheid, op basis van een inschatting – dat [bedrijf A] in deze omstandigheden recht heeft op de helft van het overeengekomen loon, dus de helft van € 31.000,00 is € 15.500,00 (inclusief 21% btw).
Hierin is verdisconteerd dat de aan [bedrijf A] toe te rekenen vertraging en de slordige en/of onvolledige communicatie in overwegende mate hebben bijgedragen aan het opzeggen door [persoon B] van de opdracht. Daarbij past dat slechts op een deel van het loon aanspraak kan worden gemaakt. Los van het aldus vaststellen van een redelijk loon staat een (schade)vergoeding in verband met de door [persoon B] gestelde schadeposten (zie de reconventie).
De gevorderde wettelijke rente over genoemd bedrag is toewijsbaar vanaf de uiterste betaaldatum die in de ingebrekestelling van 10 januari 2023 is opgenomen.
[persoon B] mag niet verrekenen
4.10.
De rechtbank verwerpt het beroep van [persoon B] op verrekening met zijn gestelde tegenvordering. Ingevolge artikel 6:136 BW kan de rechtbank een vordering ondanks een beroep van de verweerder op verrekening toewijzen, indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen. De hoogte van de tegenvordering van [persoon B] is niet op eenvoudige wijze vast te stellen. [persoon B] wil dat de rechtbank de vordering in reconventie verwijst naar een schadestaatprocedure.
[persoon B] mag niet opschorten
4.11.
[persoon B] doet (kennelijk, impliciet) ook een beroep op opschorting van de betaling van loon aan [bedrijf A] totdat in rechte is vastgesteld wat zijn tegenvordering is.
Op zichzelf is in dit geval wel sprake van feitelijke samenhang tussen de wederzijdse vorderingen, in de zin van artikel 6:52 BW, maar [persoon B] kan de loonbetaling aan [bedrijf A] alleen opschorten als op voorhand een oordeel kan worden gevormd over (de omvang van) zijn tegenvordering en daarmee over de vraag of er ook in omvang voldoende samenhang is om opschorting te rechtvaardigen. Dat oordeel is in deze procedure niet op voldoende verantwoorde wijze te geven. [persoon B] stelt in reconventie ook zelf dat nu nog niet duidelijk is wat precies de schade is en heeft ervoor gekozen om het debat hierover te willen voeren in een schadestaatprocedure.
de tegenvordering in reconventie
4.12.
[persoon B] heeft aangevoerd dat sprake is van een aantal tekortkomingen, genummerd 1 tot 20. Op basis van de stellingen van [persoon B] en de overgelegde producties, en het verweer hiertegen van [bedrijf A] komt de rechtbank tot de volgende beoordeling daarvan.
4.13.
De gestelde tekortkomingen 1, 6, 7, 8, 9 en 17 zien op de wijze waarop [bedrijf A] is omgegaan met de bestaande keerwand aan de rand van de bouwkavel, en de invloed daarvan op de voortgang van het project.
4.14.
Vaststaat dat [persoon B] in april 2021 aandacht heeft gevraagd voor de bestaande keerwand en dat de door [bedrijf A] ingeschakelde architect EVE op 28 september 2021 aan [persoon B] en [bedrijf A] heeft uiteengezet dat het bijgebouw over de voet van de keerwand gaat en dat dit technisch niet haalbaar is. Daarbij is opgemerkt dat als [bedrijf A] dat anders ziet, EVE dat graag wil horen, maar dat nu het bouwvlak wordt opgeschoven, waarvoor ‘we’ terug moeten naar de gemeente.
Vervolgens heeft [persoon B] op 20 december 2021 [bedrijf A] bericht dat de door hem ingeschakelde bouwer van een nieuwe keerwand er voor heeft gekozen de nieuwe keerwand 15 centimeter op te schuiven, met daarbij de vraag van [persoon B] of de verschuiving mogelijk is met het huidige ontwerp.
Na e-mails over en weer over de keerwand heeft [bedrijf A] bij e-mail van 16 maart 2022 [persoon B] bericht dat het erg druk is, dat uitzoekwerk / tekenwerk voor het voortraject geen prioriteit heeft en dat er later vast een goede oplossing komt.
Op 29 juni 2022 zijn landmetingen verricht, waarna [bedrijf A] begin juli 2022 heeft geadviseerd een zogenoemde Berliner keerwand te plaatsen. Het plan moest hieraan worden aangepast, waardoor de kosten hoger werden. Op 23 september 2022 is vastgesteld dat als gevolg van een en ander het bijgebouw smaller moest worden en de optionele keldertrap vanuit het bijgebouw fors duurder zou worden.
4.15.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze chronologische opsomming dat de uiteindelijke bevindingen van september 2022 eerder voorhanden hadden kunnen zijn, zodat [persoon B] eerder keuzes had kunnen maken en het traject eerder doorgang had kunnen vinden. [bedrijf A] heeft niet weersproken dat als [persoon B] op 2 februari 2022 – toen de kosten van de trap op € 22.000,00 werden begroot – en niet pas eind september 2022 had geweten dat een trap naar de kelder vanuit het bijgebouw nog € 79.500,00 extra zou kosten, hij deze optie meteen van tafel had geveegd, waarna de aanvraag ingediend en de offerte van 31 januari 2022 getekend had kunnen worden.
4.16.
[bedrijf A] heeft als verweer aangevoerd dat zij, om verder te kunnen gaan met de ontwikkeling van het bouwplan, eerst metingen moest kunnen verrichten in de situatie dat de nieuwe keerwand was geplaatst, dit zeker nu de keerwand feitelijk anders is geplaatst dan op de tekening. Een eerder bezoek ter plaatse door [bedrijf A] had de uiteindelijke uitkomst niet anders gemaakt. [bedrijf A] heeft op basis van haar eigen ervaring de inschatting gemaakt dat een en ander wel opgelost zou worden en heeft om die reden hieraan minder prioriteit gegeven. De manier waarop met de keerwand is omgegaan, heeft dus geen vertraging veroorzaakt, aldus [bedrijf A] .
4.17.
De rechtbank volgt dit verweer niet.
In de eerste plaats moet worden vastgesteld dat de inschatting van [bedrijf A] niet juist is geweest, in die zin dat de situatie rond de keerwand tot onvoorziene en ongewenste wijzigingen in het bouwplan heeft geleid. De inschatting had een risico in zich, dat zich heeft gerealiseerd.
In de tweede plaats heeft [bedrijf A] dit verweer weliswaar in deze procedure naar voren gebracht, maar gesteld noch gebleken is dat dit destijds in 2021/2022 zo met [persoon B] is besproken. Deze heeft daarom toen geen keuzes kunnen maken op basis van complete informatie. Het had verder vanwege de zorgplicht van [bedrijf A] op haar weg gelegen [persoon B] in een vroeg stadium te instrueren / adviseren allereerst en zo snel mogelijk de nieuwe keerwand te laten plaatsen, zodat na een meting snel een definitief ontwerp kon worden gemaakt, rekening houdend met de beperkingen qua bouwvlak. Nu [bedrijf A] dit niet heeft gedaan is sprake van vertraging in het traject, die aan [bedrijf A] is toe te rekenen.
Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven of problemen hadden kunnen worden voorkomen door berekeningen op basis van de getekende keerwand en/of doordat [bedrijf A] eerder ter plaatse was gaan kijken, zoals [persoon B] aanvoert.
4.18.
De rechtbank merkt een periode van zes maanden aan als de hierdoor ontstane vertraging, met name gelet op de voor dit onderdeel (verwijtbaar) onbenutte periode tussen 20 december 2021 (de bouwer wil de keerwand opschuiven) en 29 juni 2022 (de landmeting). [bedrijf A] heeft onvoldoende aangevoerd voor de conclusie dat deze vertraging in deze periode aan andere factoren is toe te rekenen.
Voor wat betreft deze vertraging is een deugdelijke nakoming blijvend onmogelijk, zodat in zoverre sprake is van een schadevergoedingsplicht. In hoeverre schade kan worden toegerekend aan deze vertraging is een vraag die niet in deze procedure wordt beantwoord.
4.19.
De gestelde tekortkomingen 4, 5, 14, 15, 16, 18 en 20 zien op de keuze voor houten dan wel aluminium kozijnen aan de achterzijde van de woning, in samenhang met het effect van die keuze op de welstandstoetsing en daarmee op de haalbaarheid van de bouwvergunning.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen op dit onderdeel geen tot schade leidende tekortkomingen worden vastgesteld. Weliswaar had [bedrijf A] [persoon B] duidelijker kunnen informeren over de haken en ogen aan de keuze om in de bouwaanvraag aluminium dan wel houten kozijnen op te nemen, maar van onjuiste advisering is niet gebleken. De mogelijkheid van houten kozijnen aanvragen en dan in de praktijk (vergunningvrij) aluminium kozijnen plaatsen is geadviseerd, evenwel zonder dat [bedrijf A] daarmee de (juridische) garantie heeft gegeven dat dit geen probleem zou opleveren. Bovendien heeft EVE op 8 juni 2022 [persoon B] geadviseerd hierover juridisch advies bij een advocaat in te winnen. Ook heeft [bedrijf A] ‘tactische’ afwegingen gemaakt in het kader van de toetsing door de welstandscommissie. Voor zover de vraag is of die afwegingen allemaal gelukkig zijn geweest, oordeelt de rechtbank dat geen sprake is van verkeerde advisering die ernstig genoeg is om als tekortkoming aan te merken.
4.20.
De gestelde tekortkomingen 2, 3, 10, 11, 12, 13 en 19 hebben betrekking op andere aspecten, met name de omstandigheid dat [bedrijf A] een ontwerp heeft moeten aanpassen omdat het niet voldeed aan het bestemmingsplan; de omgang en communicatie met de welstandscommissie; informatie over een leverancier; de verwerking van feedback in het ontwerp; onvolkomenheden in de bouwaanvraag (kolom / overstek); de reactie van de gemeente op het opnemen van een vergunningvrij deel op de bouwtekening; en verder contact van [bedrijf A] met de gemeente.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen op dit onderdeel geen tot schade leidende tekortkomingen worden vastgesteld. De communicatie door [bedrijf A] is op onderdelen slordig en/of summier geweest, maar niet elke onvolkomenheid in een traject van ontwerp en bouwaanvraag leidt tot die gevolgtrekking.
4.21.
Aannemelijk is dat [persoon B] enige schade heeft geleden als gevolg van de hiervoor genoemde vertraging. Dit is voldoende voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure, op de hierna te vermelden wijze.
buitengerechtelijke incassokosten
4.22.
[bedrijf A] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu gesteld noch gebleken is dat een aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden.
proceskosten
4.23.
Beide partijen worden in conventie en in reconventie op onderdelen in het gelijk en ongelijk gesteld. Weliswaar heeft [bedrijf A] een procedure moeten starten om – gedeeltelijke – betaling te krijgen, maar daar tegenover staat de toewijzing van de met de conventie verweven reconventie. Dit afwegende beslist de rechtbank dat de proceskosten worden gecompenseerd, in de zin dat beide partijen de eigen kosten dienen te dragen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [persoon B] en [persoon C] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, aan [bedrijf A] te betalen een bedrag van € 15.500,00 (vijftienduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 26 januari 2023 tot de dag van betaling,
in reconventie
5.2.
verklaart voor recht dat sprake is van wanprestatie van [bedrijf A] ten opzichte van [persoon B] en [persoon C] vanwege de onder 3.17 en 3.18 vastgestelde tekortkoming van [bedrijf A] ,
5.3.
veroordeelt [bedrijf A] tot betaling aan [persoon B] en [persoon C] van door hen geleden en nog te lijden schade en kosten als gevolg van de tekortkoming die tot een vertraging van zes maanden heeft geleid, zoals hiervoor onder 3.17 en 3.18 aangegeven, nader op te maken bij staat,
in conventie en in reconventie
5.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans en in het openbaar uitgesproken
op 20 maart 2024.
615/1694/
106