ECLI:NL:RBROT:2024:6486

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
ROT 24/5927 + ROT 24/5244
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorrangsverklaring voor dakloze eiseres in gemeente Hardinxveld-Giessendam

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 juli 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres, die dakloos is geworden na het aflopen van een tijdelijke huurovereenkomst, afgewezen. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een voorrangsverklaring op medische gronden, maar deze werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hardinxveld-Giessendam. De voorzieningenrechter oordeelt dat de afwijzing terecht was, omdat de noodsituatie voor eiseres voorzienbaar was. Eiseres had de tijdelijke huurovereenkomst voor een maximale periode van twee jaar en had moeten anticiperen op het einde daarvan. De voorzieningenrechter concludeert dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor een voorrangsverklaring, omdat de noodsituatie buiten eigen schuld en niet te voorzien was. Eiseres had onvoldoende actie ondernomen om vervangende woonruimte te vinden, wat haar situatie verergerde. De voorzieningenrechter wijst ook de toepassing van de hardheidsclausule af, omdat de strikte toepassing van de verordening niet onbillijk was. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 24/5927 en ROT 24/5244
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juli 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Roos),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hardinxveld-Giessendam
(gemachtigde: mr. T.J.M. Wüst).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een voorrangsverklaring. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, beslist zij ook gelijk op het beroep van eiseres. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.2.
Het college heeft de aanvraag van eiseres voor een voorrangsverklaring met het besluit van 8 januari 2024 (het primaire besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit van 9 april 2024 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en gelijktijdig aan de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college (telefonisch).

Totstandkoming van het besluit

2. Op 8 januari 2014 is eiseres ingetrokken bij de heer [persoon A] , in zijn koopwoning op het adres [adres 1] in Gorinchem. Op 22 mei 2014 is de dochter van eiseres geboren. Vanaf 22 juni 2016 is de moeder van eiseres bij hen ingetrokken. Na verkoop van de woning in Gorinchem zijn eiseres, haar dochter, haar moeder en de heer [persoon A] op 12 januari 2022 naar de huurwoning aan de [adres 2] in Hardinxveld-Giessendam verhuisd.
2.1.
De huurovereenkomst voor de woning aan de [adres 2] is aangegaan voor een maximale periode van twee jaar (van 12 januari 2022 tot en met 11 januari 2024). Op 30 oktober 2023 heeft eiseres een aanvraag om een voorrangsverklaring ingediend op medische gronden. Daarbij is aangegeven dat de dochter van eiseres vaak ziek is door vochtproblemen in de woning. Na gesprekken met eiseres is geconstateerd dat er sprake was van dreigende dakloosheid (en daarmee van een aanvraag op sociale gronden) omdat zij de woning zal moeten verlaten. Bij de aanvraag is de huurovereenkomst, ondertekend op 12 januari 2022, gevoegd.
2.2.
Op 19 december 2023 was de aanvraag compleet. Vervolgens is op 8 januari 2024 het primaire besluit genomen waarbij het college de voorrangsverklaring heeft geweigerd, omdat de noodzaak om te verhuizen door eigen handelen (schuld) is veroorzaakt en voorzienbaar was. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2.3.
Met het bestreden besluit van 9 april 2024 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het voor verzoekster voorzienbaar was dat na twee jaar een noodsituatie zou ontstaan. Verzoekster voldoet daarom niet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een voorrangsverklaring. Het college is verder van oordeel dat er geen aanleiding is voor toepassing van de hardheidsclausule. Verzoekster komt niet in aanmerking voor een voorrangsverklaring op basis van medische of sociale gronden. Het college is tot slot van oordeel dat het algemeen belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling zwaarder heeft mogen wegen dat het belang van verzoekster om op de door haar gewenste wijze vorm te geven aan haar woonsituatie.

Standpunt eiseres

3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij voert daartoe aan dat niet voorzienbaar was dat de huurovereenkomst na twee jaar ook daadwerkelijk zou eindigen. Zij wijst er daarbij op dat een tijdelijke huurovereenkomst niet echt tijdelijk is, omdat er altijd nog een extra handeling (opzegging) moet volgen. Ook wijst zij erop dat, hoewel niet uit te sluiten was, ook niet daadwerkelijk duidelijk was dat de huurovereenkomst definitief zou eindigen. Daarom is het college er ten onrechte van uitgegaan dat de noodsituatie voorzienbaar was. Eiseres stelt verder dat zij voldoet aan de sociale gronden voor een voorrangsverklaring, omdat sprake was van (dreigende) dakloosheid en deze situatie buiten eigen schuld of toedoen is ontstaan. Tot slot stelt zij dat de besluitvorming in dit geval onevenredig hard uitpakt en in deze situatie aanleiding bestaat om toepassing te geven aan de hardheidsclausule.

Spoedeisend belang

4. Eiseres stelt dat zij, haar moeder en haar dochter op dit moment feitelijk dakloos zijn. Ondanks diverse pogingen is het eiseres tot op heden niet gelukt om vervangende woonruimte te vinden. Er is eerder, in de bezwaarprocedure, ook om een voorlopige voorziening gevraagd. Dit verzoek is afgewezen.
4.1.
Naar vaste rechtspraak is de beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening tijdens de bezwaarprocedure in beginsel bedoeld om te gelden totdat op het bezwaar is beslist en – wanneer vervolgens beroep wordt ingesteld – de rechtbank op dat beroep heeft beslist. Als hangende dat bezwaar of beroep opnieuw om een voorlopige voorziening wordt verzocht, terwijl het standpunt van het bestuursorgaan ongewijzigd is gebleven, is er in beginsel geen aanleiding het eerder gegeven voorlopig oordeel over de uitkomst van de bodemprocedure opnieuw te bezien. Dit is slechts anders als er sprake is van ernstige onvolkomenheden in de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter dan wel van een belangrijke wijziging van de relevante feiten en omstandigheden.
4.2.
Eiseres heeft toegelicht dat inmiddels geen sprake meer is van dreigende dakloosheid, maar van dakloosheid. Daarnaast gaat de medische gezondheid van haar moeder achteruit. Haar dochter wordt opgevangen bij haar vader thuis. Zij kan daar zelf niet verblijven. Zij leven daarom nu gescheiden. De voorzieningenrechter ziet hierin een belangrijke wijziging van de relevante feiten en omstandigheden en voldoende spoedeisend belang bij het verzoek. De voorzieningenrechter zal de zaak daarom inhoudelijk beoordelen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter beoordeelt of het college de aanvraag van eiseres om in aanmerking te komen voor een voorrangsverklaring terecht heeft afgewezen, omdat zij niet voldoet aan de gestelde voorwaarden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college de aanvraag van eiseres om in aanmerking te komen voor een voorrangsverklaring terecht heeft afgewezen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voorzienbaarheid
5.1.
In artikel 3, eerste lid, van de Urgentieverordening Regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden gemeente Hardinxveld-Giessendam (de Verordening) zijn de gronden opgenomen op grond waarvan een urgentie uitsluitend wordt geïndiceerd. Om als woningzoekende urgent te kunnen worden verklaard, moet worden voldaan aan de voorwaarden die cumulatief zijn opgesomd in artikel 3, tweede lid van de Verordening. In artikel 3, tweede lid, aanhef en onder d, van de Verordening is als voorwaarde opgenomen dat de noodsituatie is ontstaan buiten eigen schuld en dat de noodsituatie voor de woningzoekende niet te voorzien was. Nu eiseres betwist dat zij niet aan deze voorwaarde voldoet, dient de voorzieningenrechter te beoordelen of het college deze voorwaarde terecht heeft tegengeworpen.
5.2.
De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het voorzienbaar was voor eiseres dat de huurovereenkomst zou eindigen. Uit (artikel 2.1 van) de huurovereenkomst volgt immers dat deze is aangegaan voor een duur van maximaal twee jaar of korter, ingaande 12 januari 2022 en eindigend op 11 januari 2024. Dat alsnog een opzegging door de verhuurder nodig was, en dus niet voorzienbaar was dat de huurovereenkomst zou eindigen, zoals eiseres heeft betoogd, volgt de voorzieningenrechter niet. Allereerst volgt uit artikel 12 van de huurovereenkomst dat de huur eindigt per 11 januari 2024 zonder dat opzegging door de verhuurder is vereist. Eiseres heeft verder ter zitting erkend dat zij wist dat zij niet (langer) in de woning kon blijven. Daarbij heeft eiseres op voorhand getracht andere woonruimte te vinden, zodat daaruit evenzo volgt dat zij wist dat de huurovereenkomst zou eindigen. Nu het voor eiseres voorzienbaar was dat de huurovereenkomst zou eindigen, was daarmee eveneens voorzienbaar dat - zonder nieuwe woning - een huisvestingsprobleem, en daarmee dus een noodsituatie, zou ontstaan. De voorzieningenrechter is met het college van oordeel dat het in dat kader op de weg van eiseres heeft gelegen om zich actiever in te spannen voor het verkrijgen van een woning dan uit het dossier blijkt. Uit het dossier blijkt weliswaar van een aantal mails uit 2022 waaruit volgt dat interesse werd getoond in andere woningen, maar eerst vanaf augustus 2023 is gebleken van een actievere zoektocht naar woonruimte in Nederland en België. Dat is laattijdig. Daarbij is gebleken dat eiseres zich eerst op 25 oktober 2023 heeft ingeschreven bij de Woongaard voor het verkrijgen van een (sociale) huurwoning. Nu eiseres echter wist dat sprake was een tijdelijke huurovereenkomst, heeft het op haar weg gelegen om zich direct in te schrijven (bij woningcoöperaties) als woningzoekende. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat zij wel op een eerder moment was ingeschreven, maar dat deze inschrijving was verlopen, omdat zij was vergeten deze te verlengen. Hoe betreurenswaardig ook, uiteindelijk is dit wel een omstandigheid die voor rekening en risico van eiseres komt.
5.3.
Nu gelet op het voorgaande het college terecht heeft gemeend dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde van artikel 3, tweede lid, onder d, van de Verordening, is aldus niet voldaan aan alle cumulatieve voorwaarden van artikel 3, tweede lid, van de Verordening. Het college heeft eiseres daarom niet urgent hoeven verklaren.
Hardheidsclausule
6.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht dat in de betreffende regio sprake is van schaarste aan goedkope woonruimte, waardoor de groep woningzoekenden met geringe financiële mogelijkheden beperkt wordt in zijn keuzemogelijkheden. De Verordening heeft als doel het sturen op de woonruimteverdeling en het behoud en de samenstelling van de woonruimtevoorraad. In de Verordening is vastgelegd dat een urgentieverklaring kan worden verstrekt op grond waarvan een woningzoekende met een ernstig huisvestingsprobleem met voorrang in aanmerking komt voor de toewijzing van een woonruimte. De Verordening is een noodzakelijk middel om te toetsen of een woningzoekende in aanmerking komt voor een urgentieverklaring, omdat er slechts een beperkt aantal woningen beschikbaar is en er veelvuldig een beroep op de voorrangsregeling wordt gedaan. Er zijn dus minder woningen dan potentiële gegadigden.
Dat brengt onverkort met zich mee dat er criteria moeten worden gesteld om de schrijnende van de minder schrijnende gevallen te onderscheiden. In het belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling is de Verordening daarom een geschikt en noodzakelijk middel om tot het besluit te komen.
6.2.
In artikel 12 van de Verordening is een hardheidsclausule opgenomen. Hierin is bepaald dat het college bevoegd is in gevallen waarin de toepassing van de Verordening naar zijn oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken. Uit de toelichting bij de regeling blijkt dat de hardheidsclausule is opgenomen omdat zich individuele gevallen kunnen voordoen waarin strikte toepassing van de Verordening onbedoeld en onvoorzien buitengewoon onbillijk uitwerken. Aard en strekking van de hardheidsclausule is zodanig dat deze slechts met uiterste terughoudendheid kan worden toegepast.
6.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college in redelijkheid geen gebruik heeft hoeven maken van zijn bevoegdheid om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Ter zitting is door het college toegelicht dat bij toepassing van de hardheidsclausule naar de geldende voorrangsgronden wordt gekeken en wordt meegewogen in hoeverre iemand niet voldoet aan de gestelde voorwaarden. De voorzieningenrechter acht dit, gelet op de aard en strekking van de hardheidsclausule, niet onredelijk. Het college heeft in dat kader terecht gemeend dat een sociale grond voor urgentie niet aan de orde is, nu een indicatie op sociale gronden blijkens artikel 3.1 van de Verordening uitsluitend wordt verleend indien sprake is van dreigende dakloosheid buiten eigen schuld of toedoen, voor zover het verlaten van woonruimte een gevolg is van een gerechtelijk (niet zijnde echtscheidings-) vonnis en dit niet door de betrokkene voorkomen had kunnen worden. Zoals blijkt uit hetgeen hiervoor onder 5.2 is overwogen, is daarvan in dit geval geen sprake.
6.4.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het college het niet onevenredig heeft hoeven achten dat een woningzoekende - die niet voldoet aan de voorwaarden om urgent te worden verklaard, die het huisvestingsprobleem had kunnen voorzien, die zich onvoldoende actief heeft ingespannen om vervangende woonruimte te vinden en die niet voldoet aan de voorwaarden uit de Verordening - voorrang krijgt bij toewijzing van een woning op andere woningzoekenden, die vaak ook in een onwenselijke situatie verkeren en wel aan de voorwaarden in de Verordening voldoen. Het college heeft daarbij de relevante omstandigheden en belangen betrokken. Zo heeft het college meegewogen dat uit het dossier blijkt dat eiseres niet alles op alles heeft gezet om vervangende woonruimte te vinden. Ook heeft het college meegewogen dat sprake is van een inwonend minderjarig kind, maar er in dat kader op gewezen dat het aan eiseres is om zich te melden voor opvang. Ook heeft het college meegewogen dat eiseres veel heeft gezocht op particuliere huurwoningen in de prijsklasse van € 1.000,- en € 1.250,-, waardoor eiseres kan worden geacht op eigen kracht, al dan niet in de regio, vervangende (tijdelijke) woonruimte te krijgen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding het standpunt van het college niet te volgen. Dat eiseres niet meer samen met de heer [persoon A] naar (particuliere) woonruimte zoekt, en hij als internationaal vrachtwagenchauffeur in zijn vrachtwagen verblijft, zoals eiseres ter zitting heeft toegelicht (en zij naar de voorzieningenrechter begrijpt niet meer in voornoemde prijsklasse zoekt), maakt dat niet anders. Dit is immers ingegeven door een persoonlijke keuze van eiseres en de heer [persoon A] . De voorzieningenrechter ziet verder geen aanleiding om de gestelde medische conditie van de moeder van eiseres bij de beoordeling van het bestreden besluit te betrekken, nu de gestelde verslechtering van deze conditie zich (blijkens het emailbericht van eiseres van 13 juni 2024) eerst na de totstandkoming van het bestreden besluit heeft voorgedaan.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college terecht heeft beslist dat eiseres niet in aanmerking komt voor een voorrangsverklaring. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. Zwager, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.