ECLI:NL:RBROT:2024:6475

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
10/136027-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en verlaten plaats ongeval

Op 2 juli 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 26 mei 2022, waarbij een voetganger, mevrouw [slachtoffer], om het leven kwam. De verdachte, geboren in 1988, reed met een snelheid van ongeveer 60 kilometer per uur op een onverlichte weg tijdens de schemering, toen hij de voetganger aanreed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig had gereden, vooral gezien de omstandigheden van duisternis en de mogelijkheid van voetgangers op de weg. De verdachte had moeten anticiperen op de aanwezigheid van voetgangers, vooral omdat er een evenement in de buurt had plaatsgevonden. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte niet alleen de verkeersregels had overtreden, maar ook de plaats van het ongeval had verlaten zonder te controleren of er slachtoffers waren. De officier van justitie had een taakstraf van 200 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid geëist. De rechtbank legde deze straf op, met een voorwaardelijk deel van de ontzegging van de rijbevoegdheid van 178 dagen en een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef van de verdachte, die pas na aandringen van zijn familie zich bij de politie meldde. De uitspraak is gedaan in tegenspraak en de verdachte is schuldig bevonden aan de overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/136027-22
Datum uitspraak: 2 juli 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. J.N. Hoek, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 juni 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Linnenbank heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 200 uur subsidiair 100 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden en twee dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1 primair
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair ten laste gelegde, omdat op basis van het dossier onvoldoende omstandigheden blijken, die maken dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Allereerst kan niet worden vastgesteld dat de verdachte te hard heeft gereden. Daarnaast heeft de verdachte ten tijde van het ongeval geen rekening hoeven houden met de mogelijkheid dat zich voetgangers op de [locatie delict] bevonden. Het evenement Tractor Pulling was immers al geruime tijd voor het ongeval afgelopen en het was inmiddels rustig op de weg. Ook was de duisternis nog niet (volledig) ingevallen en had de verdachte dus nog voldoende zicht. Verder kan niet worden vastgesteld dat de verdachte te veel alcohol had gedronken. Het enkel niet opmerken van het slachtoffer is onvoldoende om te kunnen spreken van aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend handelen. Daarnaast heeft het slachtoffer het ongeval (deels) aan zichzelf te wijten omdat zij aan de rechterzijde van de weg en óp de rijbaan liep.
4.1.2.
Beoordeling rechtbank
Op basis van het dossier stelt de rechtbank het volgende vast. Op 26 mei 2022 is mevrouw [slachtoffer] aangereden op de [locatie delict] te [plaats delict] . Zij is door de aanrijding in de sloot geworpen en is aan haar verwondingen overleden. De rechtbank acht op basis van het dossier wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, als bestuurder van een Nissan, degene is geweest die mevrouw [slachtoffer] heeft aangereden. Daarbij verwijst de rechtbank expliciet naar de verkeersongevallenanalyse waarin wordt vastgesteld dat er een overeenkomst is tussen de schade aan de Nissan en de op de plaats van het ongeval aangetroffen en afgebroken auto-onderdelen. Daarnaast is er sprake van een overeenkomst tussen het rubber label aangetroffen op de kleding van het slachtoffer en de afdruk aangetroffen in de schade van het rechter spatbord van de Nissan.
De vraag is of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW, zoals primair ten laste is gelegd. Daartoe is vereist dat het rijgedrag van de verdachte op zijn minst aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam was. De rechtbank dient daarbij te letten op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. In het bijzonder zal de rechtbank zich in deze zaak richten op de vraag of er sprake was van de ten laste gelegde gedragingen en omstandigheden, namelijk: de duisternis ten tijde van het ongeval, de mogelijkheid dat voetgangers zich op de [locatie delict] bevonden en het alcoholgebruik en de snelheid van de verdachte.
Duisternis
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat het ongeval even voor 22.28 uur ’s avonds heeft plaatsgevonden. Op de dag van het ongeval ging de zon om 21:45 uur onder en was het om 22:30 uur volledig donker. Daaruit maakt de rechtbank op dat er geen daglicht meer was ten tijde van het ongeval en het op zijn minst schemerig was. Daarbij komt dat de [locatie delict] een onverlichte weg is. De ten laste gelegde “duisternis” wordt daarmee bewezen geacht.
Mogelijkheid van voetgangers op de [locatie delict]
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat er op 26 mei 2022 een evenement genaamd Tractor Pulling gaande was op korte afstand van waar het ongeval heeft plaatsgevonden. Hoewel de verdediging verklaart dat het evenement reeds enige tijd was afgelopen, kan op basis van het dossier en in het bijzonder op basis van de verklaring van de verdachte zelf, worden vastgesteld dat er nog altijd verschillende auto’s op de [locatie delict] in de berm stonden geparkeerd. De verdachte had daarom rekening moeten houden met de mogelijkheid dat zich voetgangers – de meest kwetsbare weggebruikers – op de weg bevonden die in de richting van hun auto’s wandelden.
Snelheid van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van het ongeval ongeveer 60 kilometer per uur heeft gereden. Deze snelheid past ook binnen de bandbreedte van de geschatte snelheid van het voertuig van de verdachte zoals is omschreven door het Nederlands Forensisch Instituut.
Mate van schuld
De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het ongeval sprake was van invallende duisternis, dat de verdachte zich op een onverlichte weg bevond en dat er in verband met het evenement dat die dag had plaatsgevonden een reële mogelijkheid was dat zich voetgangers op de [locatie delict] zouden bevinden. Daarbij komt dat de verdachte zelf heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de auto voor hem uitweek naar het midden van de weg, vlak voor hij zelf merkte dat hij ‘iets’ raakte. Deze omstandigheden maken dat de verdachte extra alertheid op voetgangers en ander verkeer had moeten betrachten. Door met een snelheid van 60 kilometer per uur te rijden, heeft de verdachte onvoldoende geanticipeerd op deze omstandigheden. Hierdoor heeft hij niet opgemerkt dat er (deels) in de berm twee voetgangers liepen en heeft hij één van deze personen fataal geraakt. Gelet op het samenstel van gedragingen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte risicovol rijgedrag heeft vertoond en dat geen sprake is van een enkel moment van onoplettendheid of één enkele verkeersfout. De verdachte heeft aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en onachtzaam gereden.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 primair ten laste gelegde feit zal bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardeling feit 2 primair
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte niet wist of had moeten weten dat hij een persoon had aangereden. Uit het dossier blijkt dat de verdachte dacht dat hij een hek of bord had geraakt.
4.2.2.
Beoordeling rechtbank
Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, WVW is het verboden om de plaats van het ongeval te verlaten indien daardoor, naar verdachte weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander aan wie bij dat ongeval letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand wordt achtergelaten.
Vast staat dat de verdachte als betrokkene bij een verkeersongeval de plaats van het ongeval heeft verlaten. De verdachte heeft verklaard dat hij dacht een paal of bord te hebben geraakt en is doorgereden zonder te kijken of dit daadwerkelijk het geval was. De verdachte had moeten beseffen dat ook een aanrijding met een persoon tot de mogelijkheden behoorde en dat hij deze persoon – gelet op de snelheid waarmee hij reed en de schade aan het voertuig –letsel zou hebben toegebracht en in hulpeloze toestand zou achterlaten wanneer hij zou doorrijden.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 2 primair ten laste gelegde feit zal bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde en onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1 primair
hij op 26 mei 2022 te [plaats delict] , gemeente [gemeente] , als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden, door met dat motorrijtuig
aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met
aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op
de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [locatie delict] ,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-met een - gelet op de omstandigheden (te weten duisternis en de mogelijkheid
van voetgangers op de rijbaan van die [locatie delict] na afloop van een evenement) te hoge snelheid heeft gereden en-niet (tijdig) heeft opgemerkt dat aan de rechterzijde van die meergenoemde weg,
deels in de berm, twee voetgangers liepen en-in botsing of aanrijding is gekomen met één van die voetgangers, genaamd
[slachtoffer] ,
waardoor die [slachtoffer] in de naast die berm gelegen sloot is terechtgekomen, als gevolg
waarvan zij werd gedood;
zulks terwijl hij, verdachte, dat voertuig heeft bestuurd na het gebruik van
alcoholische drank;
2 primair
hij, op 26 mei 2022, te [plaats delict] , gemeente [gemeente] , als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) door wiens
gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de [locatie delict] , de plaats van dat ongeval heeft verlaten, terwijl
daardoor, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer]
), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd
achtergelaten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
2.
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel c van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft op 26 mei 2022 op de [locatie delict] een ernstig verkeersongeval met dodelijke afloop veroorzaakt. Gezien de omstandigheden heeft hij met een hogere snelheid gereden dan verantwoord was. De verdachte heeft het slachtoffer, dat samen met haar partner op dat moment (deels) op de weg liep, niet opgemerkt en haar aangereden. Het slachtoffer is als gevolg van de aanrijding in de nabij gelegen sloot beland en later aan haar verwondingen overleden. De verdachte is, ondanks de botsing waarover hij zelf spreekt, toch niet gestopt en uitgestapt om te kijken wat er aan de hand was. Hij is doorgereden en heeft door zo te handelen het slachtoffer in hulpeloze toestand achtergelaten. Dit getuigt van een groot gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef als verkeersdeelnemer. Die verantwoordelijkheid heeft de verdachte pas genomen nadat zijn moeder en werkgever hem aanspoorden zich te melden bij de politie. Door het tijdsverloop heeft de politie geen adequaat onderzoek meer kunnen verrichten naar mogelijk strafverzwarende omstandigheden, zoals het gebruik van alcohol. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte aan.
Op de zitting heeft de broer van het slachtoffer verteld over de sterke persoonlijkheid van zijn zus, over haar liefde voor dieren en voor tractor pulling en hoeveel verdriet en ongeloof haar plotselinge dood met zich meebracht. Door het handelen van de verdachte is diep en onherstelbaar leed toebracht aan de nabestaanden. De rechtbank realiseert zich dat een strafrechtelijke reactie in welke vorm dan ook het veroorzaakte leed niet ongedaan kan maken, maar niet kan uitblijven.
De verdachte lijkt aangeslagen te zijn door het ongeval en de gevolgen daarvan. De rechtbank twijfelt er ook niet aan dat de verdachte nooit een aanrijding heeft willen veroorzaken, zeker niet met deze gevolgen. Tegelijkertijd lijkt de verdachte niet in te zien dat het dodelijk ongeval door zijn toedoen is veroorzaakt. Hij neemt daarmee nog altijd geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en zijn privéleven, waarin hij optreedt als mantelzorger voor zijn vader en een boerderij draaiende houdt.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop van de zaak.
De rechtbank acht een taakstraf voor de duur van 200 uur passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank een ontzegging opleggen van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen. De rechtbank zal deze ontzegging deels voorwaardelijk opleggen. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet de rechtbank reden het onvoorwaardelijke strafdeel gelijk te stellen aan de periode dat het rijbewijs van de verdachte reeds ingehouden is geweest. Er is, afgezien van de eigen verklaring van de verdachte over zijn consumptie, niet door bloedonderzoek vastgesteld kunnen worden hoeveel alcohol de verdachte op het moment van het ongeluk in zijn bloed had en of zijn verkeersgedrag daardoor was beïnvloed, maar het verontrust de rechtbank dat de verdachte heeft verklaard gewend te zijn een beperkte hoeveelheid biertjes tot zich te nemen ondanks dat hij weet dat hij moet rijden. Het voorwaardelijke strafdeel moet eraan bijdragen verkeersgevaarlijk gedrag van de verdachte in de toekomst tegen te gaan en om hem ertoe te brengen in het vervolg voorzichtiger te zijn in het verkeer.
Alles overwegend acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke taakstraf van 200 uur en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 360 dagen met aftrek, waarvan 178 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
188 (honderdachtentachtig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
94 dagen;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
360 (driehonderdzestig) dagen;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
bepaalt dat van de ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen een gedeelte, groot
178 (honderdachtenzeventig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzijde rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. L. Stevens en S. Zuidwijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Brouwer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 2 juli 2024.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 26 mei 2022 te [plaats delict] , gemeente [gemeente] , als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden, door met dat motorrijtuig roekeloos, in elk geval zeer, althans
aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met
aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op
de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [locatie delict] ,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-met een - gelet op de omstandigheden (te weten duisternis en/of de mogelijkheid
van voetgangers op de rijbaan van die [locatie delict] na afloop van een evenement)(
veel) te hoge snelheid heeft gereden en/ of
-niet (tijdig) heeft opgemerkt dat aan de rechterzijde van die meergenoemde weg,
deels in de berm, twee voetgangers liepen en/ of
-in botsing of aanrijding is gekomen met één van die voetgangers, genaamd
[slachtoffer] ,
waardoor die [slachtoffer] in de naast die berm gelegen sloot is terechtgekomen, als gevolg
waarvan zij werd gedood;
zulks terwijl hij, verdachte, dat voertuig heeft bestuurd na het gebruik van
alcoholische drank;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 mei 2022 te [plaats delict] , gemeente [gemeente] , als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het
openbaar verkeer openstaande weg, de [locatie delict] , zich zodanig heeft gedragen dat
gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/ of het
verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-met een - gelet op de omstandigheden (te weten duisternis en/of de mogelijkheid
van voetgangers op de rijbaan van die [locatie delict] na afloop van een evenement)(
veel) te hoge snelheid heeft gereden en/ of
niet (tijdig) heeft opgemerkt dat aan de rechterzijde van die meergenoemde weg,
deels in de berm, twee voetgangers liepen en/ of
-in botsing of aanrijding is gekomen met één van de voetgangers, die daardoor in de
naast die berm gelegen sloot is terechtgekomen;
zulks terwijl hij, verdachte, dat voertuig heeft bestuurd na het gebruik van
alcoholische drank;
2
hij, op of omstreeks 26 mei 2022, te [plaats delict] , gemeente [gemeente] , als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) betrokken bij of door wiens
gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de [locatie delict] , de plaats van dat ongeval heeft verlaten, terwijl
daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer]
), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd
achtergelaten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 26 mei 2022 te [plaats delict] , gemeente [gemeente] , als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) betrokken bij of door wiens
gedraging een verkeersongeval op de voor het openbaar verkeer openstaande weg,
de [locatie delict] , is veroorzaakt, de plaats van dat ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat
ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer]
) letsel en/of schade was toegebracht.