ECLI:NL:RBROT:2024:6473

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
10/278976-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel en bewijswaardering van bloedmonsters

Op 2 juli 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 31 december 2020 te Zwijndrecht. De verdachte, die als bestuurder van een personenauto handelde, heeft een voetganger, mevrouw [slachtoffer], aangereden terwijl zij een zebrapad overstak. Door de aanrijding heeft de voetganger zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waaronder breuken in haar schaambeen, darmbeen, heiligbeen en knie, waarvoor operatief ingrijpen noodzakelijk was. De officier van justitie had de verdachte aangeklaagd voor het rijden onder invloed van THC en het veroorzaken van het ongeval door onoplettendheid. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de bloedmonsters niet op de juiste wijze waren verzegeld, waardoor het bloedonderzoek niet als bewijs kon worden gebruikt. Dit leidde tot vrijspraak van het tweede ten laste gelegde feit, namelijk het rijden onder invloed van drugs.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet voldoende oplettend was bij het naderen van het zebrapad, wat resulteerde in de aanrijding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, wat hem schuldig maakte aan de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank legde een taakstraf op van 100 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden op, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop sinds het ongeval, wat leidde tot een lagere straf dan door de officier van justitie was geëist.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/278976-21
Datum uitspraak: 2 juli 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. T. van Nimwegen, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 juni 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.S.S. Heinerman heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 160 uur subsidiair 80 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 2
4.1.1.
Standpunten verdediging en officier van justitie
Namens de verdachte is bepleit dat hij dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde, omdat uit het dossier niet blijkt of het bloedmonster verzegeld bij het laboratorium is aangekomen. Omdat dit een strikte waarborg betreft, kan niet gesproken worden van een geldig onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit het dossier kan worden opgemaakt dat de verdachte een voertuig heeft bestuurd, terwijl hij 8,4 microgram THC in zijn bloed had. Dat het laboratorium niet heeft vastgesteld dat de afgenomen bloedmonsters verzegeld zijn binnengekomen, doet daar niet aan af. De verbalisant heeft immers in het proces-verbaal opgenomen dat de bloedmonsters verzegeld zijn verzonden door middel van de voorgeschreven verpakking. Daarnaast is op basis van het overeenkomende sporenidentificatienummer vast te stellen dat het bloed dat onderzocht is, daadwerkelijk het bloed van de verdachte betreft. Daarmee is het belang dat door de verzegeling wordt beschermd alsnog gewaarborgd.
4.1.2.
Beoordeling rechtbank
Volgens vaste jurisprudentie is van een (bloed)onderzoek als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 slechts sprake indien de strikte waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omringd. Tot die waarborgen behoort onder meer de waarborg genoemd in artikel 13, eerste lid, onder d van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Deze bepaling houdt onder meer in dat het bloedmonster bij het laboratorium bezorgd dient te worden, voorzien van een bij ministeriële regeling voorgeschreven verpakking met een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting. Indien deze waarborg niet wordt nageleefd, mag het onderzoek niet voor het bewijs worden gebezigd.
Nu door het laboratorium niet is bevestigd dat de bloedmonsters verzegeld zijn ontvangen, is niet aan deze strikte waarborg voldaan. Het enkele feit dat in het proces-verbaal is opgenomen dat de bloedmonsters verzegeld zijn verzonden is niet toereikend. Het bloedonderzoek kan daarom niet voor het bewijs worden gebruikt. Zonder de uitslag van het bloedonderzoek kan niet worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het besturen van de auto een THC-gehalte in zijn bloed heeft gehad dat hoger was dan de toegestane grenswaarde van 3,0 microgram THC.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 1 primair
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde bepleit, omdat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte langer dan een kort moment onvoldoende aandacht voor de verkeerssituatie heeft gehad. De verdachte was zich bewust van het naderende zebrapad en heeft goed op het verkeer gelet. Het is aannemelijk dat de A-stijl van de auto van de verdachte de reden is geweest dat de verdachte het slachtoffer niet tijdig heeft opgemerkt. Het verwijt is dan ook terug te brengen naar één enkele verkeersfout. Daarmee is geen sprake van onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam rijgedrag van de verdachte.
4.2.2.
Beoordeling rechtbank
Om tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit te komen, moet de verdachte schuld hebben in de zin van artikel 6 WVW. Of dat het geval is, hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Er moet minimaal sprake zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen. Een tijdelijk moment van onoplettendheid of een enkele verkeersfout zonder bijkomende bijzondere omstandigheden zijn onvoldoende voor het aannemen van schuld.
Bij de beoordeling merkt de rechtbank allereerst op dat gelet op het onder 4.1.2. overwogene niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte ten tijde van het ongeval een hoger THC-gehalte in zijn bloed heeft gehad dan is toegestaan. Voor dat deel van de tenlastelegging zal de verdachte worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de overige tenlastegelegde gedragingen stelt de rechtbank op basis van het dossier het volgende vast. Op 31 december 2020 heeft de verdachte als bestuurder van een personenauto op de Swanendrift te Zwijndrecht mevrouw [slachtoffer] aangereden. Zij stak op dat moment het zebrapad over. Mevrouw [slachtoffer] heeft als gevolg van de aanrijding breuken opgelopen in haar schaambeen, darmbeen, heiligbeen en knie. Operatief ingrijpen was nodig om de breuk in haar knie te herstellen.
Uit getuigenverklaringen blijkt dat de verdachte het zebrapad is genaderd zonder waarneembaar snelheid te verminderen en zonder voorrang te verlenen aan de op dat moment als voetganger overstekende mevrouw [slachtoffer] .
Een zebrapad is een beschermde plek voor voetgangers die de meest kwetsbare deelnemers in het verkeer vormen en vraagt daarom extra voorzichtigheid en gerichte aandacht van het overige verkeer. De verdachte heeft – ondanks dat hij zich naar eigen zeggen bewust was van het naderende zebrapad – niet deze noodzakelijke oplettendheid betracht. Het is mogelijk dat het zicht van de verdachte op enig moment werd belemmerd door de A-stijl van het voertuig. Dat laat evenwel onverlet dat mevrouw [slachtoffer] voor de verdachte op verschillende momenten te zien moet zijn geweest, temeer omdat de weg waarop de verdachte reed een bocht maakte voordat hij bij het zebrapad aankwam. In die bocht bevonden zich geen objecten die het zicht konden belemmeren.
Door onvoldoende alert te zijn en zonder snelheid te minderen op een zebrapad af te komen rijden en vervolgens geen voorrang te verlenen aan de aldaar overstekende voetganger is sprake van een samenstel van gedragingen dat maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend is geweest. Het verkeersongeval dat hierdoor is veroorzaakt, is dan ook aan de schuld van de verdachte te wijten.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 1 primair ten laste gelegde feit zal bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1 primair
hij op 31 december 2020 te Zwijndrecht, als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft
gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
door met dat motorrijtuig aanmerkelijk,
onvoorzichtig, onoplettend, onachtzaam en met aanmerkelijke verwaarlozing
van de ten dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Swanendrift,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar
terwijl hij, verdachte, een voetgangersoversteekplaats, gelegen op voornoemde
Swanendrift, naderde - zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast dat hij, verdachte, zijn motorvoertuig
tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon
overzien en waarover die weg vrij was en
- niet of niet tijdig heeft opgemerkt dat een voetganger, te weten [slachtoffer] , doende
was die Swanendrift via de voetgangersoversteekplaats over te steken en
- die voetgangersoversteekplaats met onverminderde snelheid is genaderd en opgereden en
- die voetganger niet heeft laten voorgaan en
- tegen die voetganger is aangereden op het moment dat die
voetganger de rijbaan inmiddels voor een groot gedeelte was overgestoken,
waardoor die [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel (te weten een breuk van het
schaambeen, een breuk van het darmbeen, een breuk van het heiligbeen en een
breuk van de rechterknie) werd toegebracht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte is zonder snelheid te minderen een zebrapad genaderd. Hij heeft daarbij onvoldoende gekeken of zich iemand op of nabij het zebrapad bevond en is doorgereden. Daarbij heeft hij het slachtoffer mevrouw [slachtoffer] aangereden. Zij heeft als gevolg van het ongeval verschillende breuken opgelopen en moest geopereerd worden. Uit de verklaring van haar echtgenoot ter zitting blijkt dat het ongeval niet alleen fysiek, maar ook emotioneel een grote impact op haar heeft gehad en dat zij daarvan tot op heden nog altijd niet volledig is hersteld.
Ondanks de grote gevolgen van het ongeval verliest de rechtbank niet uit het oog dat de verdachte niet bewust een aanrijding heeft willen veroorzaken. De verdachte heeft gepoogd contact op te nemen met het slachtoffer om zijn spijt te betuigen en heeft ter terechtzitting nogmaals zijn spijt en medeleven kenbaar gemaakt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De reclassering Nederland heeft een rapport opgemaakt, gedateerd 24 januari 2023. Daarin wordt vastgesteld dat het risico op herhaling als laag wordt ingeschat. De reclassering adviseert dan ook een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Interventies of toezicht zijn niet nodig.
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard zijn rijbewijs nodig te hebben voor zijn werk. Zijn rijbewijs is na het ongeval geruime tijd door het CBR ingehouden geweest.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het feit dat het verkeersongeval meer dan 3,5 jaar geleden heeft plaatsgevonden. Dit tijdsverloop is niet aan de verdediging te wijten. De zaak heeft de verdachte al die tijd boven het hoofd gehangen.
Waar de rechtbank in beginsel voor dit feit en voor deze verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uren passend zou vinden, zal gezien het hiervoor genoemde tijdsverloop wegens overschrijding van de redelijke termijn [1] , worden volstaan met het opleggen van een taakstraf van 100 uren.
Daarnaast zal de rechtbank een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van zes maanden. De rechtbank legt deze ontzegging geheel voorwaardelijk op met als doel herhaling van gevaar scheppend verkeersgedrag door de verdachte tegen te gaan en te manen in het vervolg voorzichtiger te zijn in het verkeer. Een onvoorwaardelijke ontzegging acht de rechtbank niet passend, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de periode dat zijn rijbewijs reeds ingehouden is geweest.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, omdat zij de verdachte vrijspreekt van het onder 2 ten laste gelegde feit en tot een lagere gradatie van schuld komt ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Niet wordt bewezen dat de verdachte
zeeronvoorzichtig heeft gehandeld, maar dat hij
aanmerkelijkonvoorzichtig heeft gehandeld.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
een taakstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigente besturen voor de tijd van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen
niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. L. Stevens en S. Zuidwijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Brouwer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 2 juli 2024.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 31 december 2020 te Zwijndrecht, als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft
gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
door met dat motorrijtuig roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig, onoplettend, onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing
van de ten dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Swanendrift,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar
terwijl hij, verdachte, een voetgangersoversteekplaats, gelegen op voornoemde
Swanendrift, naderde en/ of
- zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast dat hij, verdachte, zijn motorvoertuig
tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon
overzien en/ of waarover die weg vrij was en/ of
- niet of niet tijdig heeft opgemerkt dat een voetganger, te weten [slachtoffer] , doende
was die Swanendrift via de voetgangersoversteekplaats over te steken en/ of
- die voetgangersoversteekplaats met onverminderde snelheid is genaderd en/ of
opgereden en/ of
- die voetganger niet heeft laten voorgaan en/ of
- tegen die voetganger is aangebotst en/of aangereden op het moment dat die
voetganger de rijbaan inmiddels voor een groot gedeelte was overgestoken,
waardoor die [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel (te weten een breuk van het
schaambeen, een breuk van het darmbeen, een breuk van het heiligbeen en/ of een
breuk van de rechterknie), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat
daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale
bezigheden is ontstaan;
zulks terwijl hij, verdachte, dat motorrijtuig heeft bestuurd onder invloed van drugs,
te weten THC (cannabis);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 december 2020 te Zwijndrecht, als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op
de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Swanendrift, zich zodanig heeft
gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt
en/ of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar terwijl hij, verdachte,
een voetgangersoversteekplaats, gelegen op voornoemde Swanendrift, naderde
en/of
- zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast dat hij, verdachte, zijn motorvoertuig
tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon
overzien en/ of die weg vrij was en/ of
- niet of niet tijdig heeft opgemerkt dat een voetganger, te weten [slachtoffer] doende
was die Swanendrift via de voetgangersoversteekplaats over te steken en/ of
- die voetgangersoversteekplaats met onverminderde snelheid is genaderd en/ of
opgereden en/ of
- die voetganger niet heeft laten voorgaan en/ of
- tegen die voetganger is aangebotst en/of aangereden op het moment dat die
voetganger de rijbaan inmiddels voor een groot gedeelte was overgestoken;
2
hij op of omstreeks 31 december 2020 te Zwijndrecht
een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd of als bestuurder heeft
doen besturen,
na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en
geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste
lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten THC (cannabis),
terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in
zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen
8,4 microgram THC per liter bloed, bedroeg in elk geval (telkens) zijnde hoger dan
de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde
grenswaarde.

Voetnoten

1.Artikel 47 Handvest van de Grondrechten van de EU en artikel 6 EVRM