Op 18 juni 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1962, die werd beschuldigd van verkeersovertredingen. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 27 oktober 2021 te Heinenoord, waar de verdachte als bestuurder van een personenauto betrokken was bij een aanrijding. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor het primair ten laste gelegde feit en een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit, met een geldboete van €500,-, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en sprak de verdachte daarvan vrij. Het subsidiair ten laste gelegde feit, waarbij de verdachte zich zodanig gedroeg dat gevaar op de weg werd veroorzaakt, werd wel bewezen verklaard. De verdachte had erkend dat hij de verkeersregels had geschonden door niet correct in te voegen en door een onverantwoorde inhaalmanoeuvre uit te voeren, wat leidde tot een aanrijding met een andere auto.
Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en het tijdsverloop sinds het incident. De rechtbank legde een voorwaardelijke geldboete op van €500,-, met een proeftijd van twee jaar, en benadrukte dat de verdachte in de toekomst geen strafbare feiten mag plegen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee andere rechters.