In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een dwangakkoord, ingediend door een verzoeker die kampt met een aanzienlijke schuldenlast. De verzoeker, een ZZP’er met een schildersbedrijf, had eerder een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, maar twee van hen weigerden in te stemmen. De rechtbank heeft de situatie beoordeeld, waarbij werd gekeken naar de belangen van de schuldeisers en de verzoeker. De verzoeker had een schuld van € 179.620,73 en bood een regeling aan die voorzag in een betaling van 9,28% aan de preferente schuldeiser en 4,64% aan de concurrente schuldeisers. Vijf van de zeven schuldeisers stemden in met de regeling, maar de weigerende schuldeisers, die samen 86,08% van de totale schuldenlast vertegenwoordigden, waren niet verschenen op de zitting.
De rechtbank overwoog dat het recht van schuldeisers om volledige voldoening van hun vorderingen te eisen, niet absoluut is. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de verzoeker, die een stabiele oplossing voor zijn schuldenproblematiek zocht, zwaarder wogen dan die van de weigerende schuldeisers. De rechtbank oordeelde dat de aangeboden regeling, die was getoetst door een deskundige, een gunstiger resultaat zou opleveren voor de schuldeisers dan de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft het verzoek om de weigerende schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en hen veroordeeld in de kosten van de procedure. Tevens werd het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, en werd bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.