ECLI:NL:RBROT:2024:647

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 januari 2024
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
FT EA 23/1116 en FT EA 23/1118
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een faillissementsprocedure met betrekking tot een schuldregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een dwangakkoord, ingediend door een verzoeker die kampt met een aanzienlijke schuldenlast. De verzoeker, een ZZP’er met een schildersbedrijf, had eerder een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, maar twee van hen weigerden in te stemmen. De rechtbank heeft de situatie beoordeeld, waarbij werd gekeken naar de belangen van de schuldeisers en de verzoeker. De verzoeker had een schuld van € 179.620,73 en bood een regeling aan die voorzag in een betaling van 9,28% aan de preferente schuldeiser en 4,64% aan de concurrente schuldeisers. Vijf van de zeven schuldeisers stemden in met de regeling, maar de weigerende schuldeisers, die samen 86,08% van de totale schuldenlast vertegenwoordigden, waren niet verschenen op de zitting.

De rechtbank overwoog dat het recht van schuldeisers om volledige voldoening van hun vorderingen te eisen, niet absoluut is. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de verzoeker, die een stabiele oplossing voor zijn schuldenproblematiek zocht, zwaarder wogen dan die van de weigerende schuldeisers. De rechtbank oordeelde dat de aangeboden regeling, die was getoetst door een deskundige, een gunstiger resultaat zou opleveren voor de schuldeisers dan de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft het verzoek om de weigerende schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en hen veroordeeld in de kosten van de procedure. Tevens werd het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, en werd bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 29 januari 2024
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 10 november 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een aantal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1], in behandeling bij Syncasso (hierna: de [schuldeiser 1]);
  • [schuldeiser 2], in behandeling bij Van der Hoeden Mulder B.V. (hierna: [schuldeiser 2]);
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 22 januari 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer V.T. Raats, werkzaam bij Zuidweg & Partners (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw R. van den Berg, aanwezig als tolk.
De weigerende schuldeisers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift zeven schuldeisers, waarvan één preferente en zes concurrente schuldeisers. Verzoeker heeft bij brief van 7 april 2023 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 9,28% aan de preferente schuldeiser en 4,64% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. De schuldenlast bedroeg op dat moment € 176.572,04. Ter zitting bleek de schuldenlast inmiddels hoger te zijn, namelijk € 179.620,73. De schuldhulpverlener heeft verklaard dat het uitkeringspercentage aan de schuldeisers echter ongewijzigd zal blijven en dus gelijk zal zijn aan het aanbod dat is genoemd in de aanbiedingsbrief.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op het levensvatbaarheidsonderzoek dat is uitgevoerd door het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf. Verzoeker werkt als ZZP’er en heeft zijn eigen schildersbedrijf. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door de gemeente Rotterdam ter beschikking gesteld Bbz-krediet (Besluit bijstandsverlening zelfstandigen) – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Het is een saneringsaanbod voor schulden uit een in 2015 beëindigd restaurant van verzoeker. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden voldaan.
Vijf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] stemmen hier niet mee in. Zij hebben vorderingen van in totaal € 152.681,11 op verzoeker, welke 86,08% van de totale schuldenlast belopen.

3.Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen hebben de [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hun standpunten ter zitting, dan wel schriftelijk, toe te lichten aan de rechtbank.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van de [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] een aandeel vormen in de totale schuldenlast van 86,08%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk vijf van de zeven schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Zuidweg en Partners. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Ter zitting en uit het verzoekschrift is voldoende gebleken dat verzoeker zich tot het uiterste heeft ingespannen om het maximale aan zijn schuldeisers aan te bieden.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Bovendien zal verzoeker in geval van toelating tot de schuldsaneringsregeling zeer waarschijnlijk moeten stoppen met zijn huidige schildersbedrijf en is bepaald onzeker of hij in dat geval enige afdrachtcapaciteit heeft. Ook levert het voorstel voor de schuldeisers een gunstiger resultaat op doordat de hoogte van het beschikbare Bbz-krediet is gebaseerd op de afdrachtcapaciteit van verzoeker over een periode van zesendertig maanden, waar de looptijd in de wettelijke schuldsaneringsregeling per 1 juli 2023 achttien maanden is.
Het voorgaande betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2], die geweigerd hebben in te stemmen.
Het verzoek om de [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.