ECLI:NL:RBROT:2024:6453

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
C/10/663707 / HA ZA 23-694
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verbetering en aanvulling van een eerder vonnis in een civiele zaak

In deze civiele zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 10 juli 2024 uitspraak gedaan op een verzoek van de man om aanvulling en/of verbetering van een eerder vonnis dat op 29 mei 2024 was gewezen. De man stelde dat de rechtbank verzuimd had te beslissen over een bruto bedrag met betrekking tot een lijfrente en dat er rekening gehouden moest worden met een belastinglatentie van 49,5 procent. De vrouw, gedaagde in de zaak, heeft hierop gereageerd en betoogd dat er geen sprake was van een kennelijke fout in het eerdere vonnis. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen.

De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een kennelijke fout in de zin van artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en dat er ook geen verzuim was dat tot aanvulling van het vonnis verplichtte. De rechtbank oordeelde dat de man niet voldoende had aangetoond dat de helft van de lijfrente die in de gemeenschap viel, belast was op de wijze die hij stelde. Bovendien was de toelichting van de man in zijn brief onduidelijk en niet overtuigend genoeg om de eerdere beslissing te herzien.

De rechtbank heeft ook het verzoek van de man om verbetering van de verdeelsleutel van onroerende zaken in Bosnië afgewezen. De vrouw betwistte dat hier sprake was van een kennelijke fout en de rechtbank was van oordeel dat er geen kennelijke rekenfout of schrijffout was die eenvoudig hersteld kon worden. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de man om verbetering en aanvulling van het eerdere vonnis afgewezen, waarmee de eerdere beslissing in stand bleef.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/663707 / HA ZA 23-694
Vonnis van 10 juli 2024
in de zaak van
[naam man],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. P.A. Ellenbroek te Rotterdam,
tegen
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. S.A. Ray te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.Het verzoek

1.1.
Bij brief van 7 juni 2024 heeft de man de rechtbank verzocht om aanvulling en/of verbetering en/of herstel van het op 29 mei 2024 in deze zaak gewezen vonnis, op grond van art. 31 en 32 Rv.
1.2.
De rechtbank heeft de vrouw in de gelegenheid gesteld zich over deze verzoeken uit te laten. De vrouw heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en aangevoerd dat de verzoeken moeten worden afgewezen.

2.De beoordeling

r.o. 4.15 tot en met r.o. 4.17 en 4.28

2.1.
Volgens de man heeft de rechtbank ter zake de lijfrente verzuimd te beslissen dat sprake is van een bruto bedrag en moet alsnog rekening worden gehouden met een belastinglatentie aan zijn kant van 49,5 procent.
2.2.
Volgens de vrouw is geen sprake van een kennelijke fout: de toelichting in de brief van man is onduidelijk en in zijn akte van 8 maart 2024 is niet uitdrukkelijk aangehaald en bewezen dat het om een bruto uitkering ging.
2.3.
Ingevolge HR 17 december 1999, ECLI:NL:HR:1000:AA3878 (
Thuiszorg/ Plum),is er, indien verzuimd is in het dictum aan te geven of de veroordeling tot betaling een bruto dan wel nettobedrag omvat, geen sprake van een kennelijke rekenfout of schrijffout of andere kennelijke fout in de zin van art. 31 Rv.
De rechtbank is bovendien van oordeel dát er geen sprake is van een kennelijke fout, omdat uit productie 17 van de man niet blijkt dat de helft die in de gemeenschap valt, belast is op de wijze die de man aangeeft. De man heeft de
anderehelft, die onder de uitsluitingsclausule valt, gebruikt als koopsom voor een lijfrente met periodieke uitkeringen. Nu de rechtbank dit heeft overwogen in r.o. 4.17 (en in r.o. 4.28) van het vonnis en op die wijze heeft beslist, is er evenmin sprake van verzuim. Ook een aanvulling in de zin van art. 32 Rv. wordt daarom geweigerd.
r.o. 4.13 en 4.28
2.4.
De man stelt dat ter zake de verdeelsleutel van de onroerende zaken in Bosnië een kennelijke rekenfout, schrijffout of andere fout is gemaakt die zich leent voor eenvoudig herstel. De vrouw is samen met haar zus eigenaar van deze onroerende zaken en niet samen met haar moeder en haar zus.
2.5.
De vrouw betwist dat hier sprake is van een kennelijke fout.
2.6.
De rechtbank is ook op dit van oordeel dat op dit onderdeel geen sprake is van een kennelijke rekenfout of kennelijke schrijffout of kennelijke andere fout, althans niet van een kennelijke fout die zich leent voor eenvoudige verbetering. Ook dit verzoek tot verbetering van het vonnis wordt daarom geweigerd.
conclusie
2.7.
In het vonnis van 29 mei 2024 is geen sprake van kennelijke fouten die zich voor eenvoudig herstel lenen, noch van verzuim dat verplicht tot aanvulling van het vonnis. De rechtbank zal de verzoeken daarom afwijzen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst het verzoek om verbetering dan wel aanvulling van het op 29 mei 2024 tussen de man en de vrouw gewezen vonnis af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024.
3246/ 2294