In deze civiele zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 10 juli 2024 uitspraak gedaan op een verzoek van de man om aanvulling en/of verbetering van een eerder vonnis dat op 29 mei 2024 was gewezen. De man stelde dat de rechtbank verzuimd had te beslissen over een bruto bedrag met betrekking tot een lijfrente en dat er rekening gehouden moest worden met een belastinglatentie van 49,5 procent. De vrouw, gedaagde in de zaak, heeft hierop gereageerd en betoogd dat er geen sprake was van een kennelijke fout in het eerdere vonnis. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen.
De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een kennelijke fout in de zin van artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en dat er ook geen verzuim was dat tot aanvulling van het vonnis verplichtte. De rechtbank oordeelde dat de man niet voldoende had aangetoond dat de helft van de lijfrente die in de gemeenschap viel, belast was op de wijze die hij stelde. Bovendien was de toelichting van de man in zijn brief onduidelijk en niet overtuigend genoeg om de eerdere beslissing te herzien.
De rechtbank heeft ook het verzoek van de man om verbetering van de verdeelsleutel van onroerende zaken in Bosnië afgewezen. De vrouw betwistte dat hier sprake was van een kennelijke fout en de rechtbank was van oordeel dat er geen kennelijke rekenfout of schrijffout was die eenvoudig hersteld kon worden. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de man om verbetering en aanvulling van het eerdere vonnis afgewezen, waarmee de eerdere beslissing in stand bleef.