Op 10 juli 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam in een incident uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een vrouw en een man, die eerder gehuwd zijn geweest. De vrouw, eiseres in conventie, vorderde een bedrag van € 12.214,00 van de man, gedaagde in conventie, met betrekking tot eigenaarslasten na de verkoop van hun gezamenlijke woning. De man heeft in het incident verzocht om de rechtbank zich onbevoegd te verklaren en de zaak te verwijzen naar de kantonrechter, omdat de vordering van de vrouw volgens hem geen verdelingsvordering betreft maar een geldvordering, waarvoor de kantonrechter bevoegd zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van de vrouw inderdaad geen verdelingsvordering is en dat de hoogte van de vordering onder de € 25.000,00 ligt, wat betekent dat de kantonrechter bevoegd is. De rechtbank heeft de vordering van de man tot verwijzing naar de kantonrechter toegewezen en de vrouw veroordeeld in de kosten van het incident, die zijn begroot op € 614,00. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De zaak is verwezen naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken, waarbij partijen niet hoeven te verschijnen en ook niet meer door een advocaat vertegenwoordigd hoeven te worden. Tevens is aangegeven dat het teveel betaalde griffierecht zal worden teruggestort.