2.1.In de hoofdzaak vordert Vandenberg om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
“I. Voor recht te verklaren dat:
a. [gedaagde 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Vandenberg ex artikel 6:162 BW, waardoor Vandenberg schade heeft geleden, welke schade wordt begroot op het totaalsaldo van de PB Overboekingen aan of ten gunste van [gedaagde 2] , ad € 807.886,36, althans een in goede justitie te bepalen bedrag; en/of
b. [gedaagde 2] ten koste van Vandenberg ongerechtvaardigd is verrijkt ex artikel 6:212 BW, welke verrijking wordt begroot op het totaalsaldo van de PB Overboekingen aan of ten gunste van [gedaagde 2] , ad € 807.886,36, althans een in goede justitie te bepalen bedrag; en/of
c. aan [gedaagde 2] door Vandenberg onverschuldigd is betaald ex artikel 6:203 BW, voor een bedrag dat wordt begroot op het totaalsaldo van de PB Overboekingen aan [gedaagde 2] , ad € 356.950,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag; en/of met bepaling dat de cumulatieve aansprakelijkheid van de vorderingen, exclusief rente en kosten, in totaal niet meer bedraagt dan het totaalsaldo aan PB Overboekingen aan of ten gunste van [gedaagde 2] , te weten € 807.886,36, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
II. [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling aan Vandenberg van een bedrag ad € 807.886,36, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van de laatste PB Overboeking aan of ten gunste van [gedaagde 2] , te weten 30 december 2020, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag van algehele voldoening;
III. Voor recht te verklaren dat:
a. [gedaagde 1] hoofdelijk aansprakelijk is voor de schulden van [gedaagde 2] , omdat zij zich daartoe heeft verbonden; en/of
b. [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Vandenberg ex artikel 6:162 BW, waardoor Vandenberg schade heeft geleden, welke schade wordt begroot op het totaalsaldo van, primair, de PB Overboekingen aan of ten gunste van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] , ad € 1.075.738,84 dan wel, subsidiair, de PB Overboekingen aan of ten gunste van [gedaagde 1] , ad €267.852,48, althans een in goede justitie te bepalen bedrag; en/of
c. [gedaagde 1] ten koste van Vandeberg ongerechtvaardigd is verrijkt ex artikel 6:212 BW, welke verrijking wordt begroot op het totaalsaldo van, primair, de PB Overboekingen aan of ten gunste van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] , ad € 1.075.738,84, dan wel, subsidiair, de PB Overboekingen aan of ten gunste van [gedaagde 1] , ad € 267.852,48 althans een in goede justitie te bepalen bedrag; en/of
d. aan [gedaagde 1] door Vanderberg onverschuldigd is betaald ex artikel 6:203 BW, voor een bedrag dat wordt begroot op het totaalsaldo van, primair, de PB Overboekingen aan [gedaagde 2] en [gedaagde 1] , ad € 596.950,- dan wel, subsidiair, de PB Overboekingen aan [gedaagde 1] , ad € 240.000, althans een in goede justitie te bepalen bedrag; met bepaling dat de cumulatieve aansprakelijkheid van de vorderingen, exclusief rente en kosten, in totaal niet meer bedraagt dan, primair, het totaalsaldo aan PB Overboekingen, te weten € 1.075.738,84 dan wel, subsidiair, het totaalsaldo van PB Overboeking vanaf 12 januari 2021, te weten € 267.852,48, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
IV. [gedaagde 1] , te voordelen tot betaling aan Vandenberg van een bedrag ad:
a. primair, €1.075.738,84, te weten het totaalsaldo van de PB Overboekingen, dan wel
b. subsidiair, € 267.852,48, te weten het totaalsaldo van de PB Overboekingen vanaf 12 januari 2021; althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van de laatste PB Overboeking, te weten 13 augustus 2021, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag van algehele voldoening;
V. Voor recht te verklaren dat [gedaagde 3] , op grond van artikel 18 WvK, hoofdelijk aansprakelijk is voor de schulden van [gedaagde 2] , althans de vordering(en) van Vandenberg op [gedaagde 2] zoals hiervoor bedoeld onder I en II;
VI. [gedaagde 3] te veroordelen tot betaling aan Vandenberg van een bedrag ad € 807.886,36, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de laatste PB Overboeking aan of ten gunste van [gedaagde 2] , te weten op 30 december 2021, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag van algehele voldoening;
VII. [gedaagde 1] en [gedaagde 3] te veroordelen tot betaling aan Vandenberg van de beslagkosten;
VIII. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Vandenberg van de buitengerechtelijke incassokosten op basis van de BIK-staffel, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf een datum in goede justitie te bepalen, tot aan de dag der algehele betaling;
IX. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding, onder de bepaling dat i) de proceskosten voldaan dienen te worden binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis, en – voor het geval voldoening binnen deze termijn niet plaatsvindt – ii) te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de boedelde termijn voor voldoening, alsmede iii) met veroordeling van de gedaagden in de nakosten, indien en voor zover gedaagden niet binnen de wettelijke vereiste termijn van twee dagen, althans binnen de door de rechtbank redelijk geachte termijn, na betekening van het ten deze te wijzen vonnis daaraan hebben voldaan.”