ECLI:NL:RBROT:2024:6442

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
C/10/669030 / HA ZA 23-999
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidenteel vonnis tot vrijwaring in faillissementszaak met betrekking tot onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juni 2024 een incidenteel vonnis gewezen in een vrijwaringsincident. De eiseres, Vandenberg Special Products B.V., heeft gedaagden in rechte betrokken vanwege vermeende onrechtmatige daden en ongerechtvaardigde verrijking. Vandenberg stelt dat zij meer dan € 6,4 miljoen heeft verloren door de handelingen van [naam 1], die als vennoot van [gedaagde 2] en als aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde 1] betrokken was. De gedaagden, [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3], hebben een incidentele vordering ingediend om [naam 1] in vrijwaring op te roepen, wat door de rechtbank is toegestaan. De rechtbank oordeelt dat de gedaagden voldoende hebben aangetoond dat er een rechtsverhouding bestaat die hen in staat stelt om [naam 1] te dagvaarden. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak zal op 31 juli 2024 opnieuw op de rol komen voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde 2] en [gedaagde 3].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/669030 / HA ZA 23-999
Vonnis in het vrijwaringsincident van 19 juni 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VANDENBERG SPECIAL PRODUCTS B.V.,
gevestigd te Oud-Beijerland,
eiseres,
advocaat mr. R.J.H. Berghuis te Den Haag,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te Dordrecht,
2. de vennootschap onder firma
[gedaagde 2],
gevestigd te Dordrecht,
3.
[gedaagde 3],
wonende te Dordrecht,
gedaagden,
advocaat mr. E.M. Richel te Schiedam.
Partijen zullen hierna Vandenberg, [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van [gedaagden] ;
  • de conclusie van antwoord in het incident van Vandenberg.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak vordert Vandenberg om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
“I. Voor recht te verklaren dat:
a. [gedaagde 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Vandenberg ex artikel 6:162 BW, waardoor Vandenberg schade heeft geleden, welke schade wordt begroot op het totaalsaldo van de PB Overboekingen aan of ten gunste van [gedaagde 2] , ad € 807.886,36, althans een in goede justitie te bepalen bedrag; en/of
b. [gedaagde 2] ten koste van Vandenberg ongerechtvaardigd is verrijkt ex artikel 6:212 BW, welke verrijking wordt begroot op het totaalsaldo van de PB Overboekingen aan of ten gunste van [gedaagde 2] , ad € 807.886,36, althans een in goede justitie te bepalen bedrag; en/of
c. aan [gedaagde 2] door Vandenberg onverschuldigd is betaald ex artikel 6:203 BW, voor een bedrag dat wordt begroot op het totaalsaldo van de PB Overboekingen aan [gedaagde 2] , ad € 356.950,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag; en/of met bepaling dat de cumulatieve aansprakelijkheid van de vorderingen, exclusief rente en kosten, in totaal niet meer bedraagt dan het totaalsaldo aan PB Overboekingen aan of ten gunste van [gedaagde 2] , te weten € 807.886,36, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
II. [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling aan Vandenberg van een bedrag ad € 807.886,36, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van de laatste PB Overboeking aan of ten gunste van [gedaagde 2] , te weten 30 december 2020, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag van algehele voldoening;
III. Voor recht te verklaren dat:
a. [gedaagde 1] hoofdelijk aansprakelijk is voor de schulden van [gedaagde 2] , omdat zij zich daartoe heeft verbonden; en/of
b. [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Vandenberg ex artikel 6:162 BW, waardoor Vandenberg schade heeft geleden, welke schade wordt begroot op het totaalsaldo van, primair, de PB Overboekingen aan of ten gunste van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] , ad € 1.075.738,84 dan wel, subsidiair, de PB Overboekingen aan of ten gunste van [gedaagde 1] , ad €267.852,48, althans een in goede justitie te bepalen bedrag; en/of
c. [gedaagde 1] ten koste van Vandeberg ongerechtvaardigd is verrijkt ex artikel 6:212 BW, welke verrijking wordt begroot op het totaalsaldo van, primair, de PB Overboekingen aan of ten gunste van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] , ad € 1.075.738,84, dan wel, subsidiair, de PB Overboekingen aan of ten gunste van [gedaagde 1] , ad € 267.852,48 althans een in goede justitie te bepalen bedrag; en/of
d. aan [gedaagde 1] door Vanderberg onverschuldigd is betaald ex artikel 6:203 BW, voor een bedrag dat wordt begroot op het totaalsaldo van, primair, de PB Overboekingen aan [gedaagde 2] en [gedaagde 1] , ad € 596.950,- dan wel, subsidiair, de PB Overboekingen aan [gedaagde 1] , ad € 240.000, althans een in goede justitie te bepalen bedrag; met bepaling dat de cumulatieve aansprakelijkheid van de vorderingen, exclusief rente en kosten, in totaal niet meer bedraagt dan, primair, het totaalsaldo aan PB Overboekingen, te weten € 1.075.738,84 dan wel, subsidiair, het totaalsaldo van PB Overboeking vanaf 12 januari 2021, te weten € 267.852,48, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
IV. [gedaagde 1] , te voordelen tot betaling aan Vandenberg van een bedrag ad:
a. primair, €1.075.738,84, te weten het totaalsaldo van de PB Overboekingen, dan wel
b. subsidiair, € 267.852,48, te weten het totaalsaldo van de PB Overboekingen vanaf 12 januari 2021; althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van de laatste PB Overboeking, te weten 13 augustus 2021, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag van algehele voldoening;
V. Voor recht te verklaren dat [gedaagde 3] , op grond van artikel 18 WvK, hoofdelijk aansprakelijk is voor de schulden van [gedaagde 2] , althans de vordering(en) van Vandenberg op [gedaagde 2] zoals hiervoor bedoeld onder I en II;
VI. [gedaagde 3] te veroordelen tot betaling aan Vandenberg van een bedrag ad € 807.886,36, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de laatste PB Overboeking aan of ten gunste van [gedaagde 2] , te weten op 30 december 2021, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag van algehele voldoening;
VII. [gedaagde 1] en [gedaagde 3] te veroordelen tot betaling aan Vandenberg van de beslagkosten;
VIII. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Vandenberg van de buitengerechtelijke incassokosten op basis van de BIK-staffel, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf een datum in goede justitie te bepalen, tot aan de dag der algehele betaling;
IX. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding, onder de bepaling dat i) de proceskosten voldaan dienen te worden binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis, en – voor het geval voldoening binnen deze termijn niet plaatsvindt – ii) te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de boedelde termijn voor voldoening, alsmede iii) met veroordeling van de gedaagden in de nakosten, indien en voor zover gedaagden niet binnen de wettelijke vereiste termijn van twee dagen, althans binnen de door de rechtbank redelijk geachte termijn, na betekening van het ten deze te wijzen vonnis daaraan hebben voldaan.”
2.2.
Hieraan legt Vandenberg – samengevat – het volgende ten grondslag. Van Vandenberg is meer dan € 6,4 miljoen ontvreemd door [naam 1] (hierna [naam 1] ). [naam 1] was een vennoot van [gedaagde 2] en thans aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben voor een bedrag van € 1,8 miljoen van de diefstal geprofiteerd omdat [naam 1] daarmee hun facturen betaalde en zij een gedeelte van de ontvreemde gelden rechtstreeks ontvingen door bankbetalingen. [gedaagde 3] is als (voormalig) vennoot van [naam 1] aansprakelijk voor de schulden van [gedaagde 2] Op grond hiervan heeft Vandenberg gedaagden in rechte betrokken en haar hiervoor weergegeven vorderingen ingesteld.
2.3.
[gedaagden] hebben nog niet voor antwoord geconcludeerd in de hoofdzaak. [gedaagde 1] is op 14 mei 2024 failliet verklaard (met benoeming van [naam 2] tot R-C). Nu de vorderingen van eiseres voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel hebben is de procedure tegen [gedaagde 1] op grond van art 29 Fw van rechtswege geschorst en zal deze alleen dan worden voortgezet indien de verificatie van de vordering wordt betwist.

3.Het geschil in het incident

3.1.
Omdat de zaak tegen [gedaagde 1] van rechtswege is geschorst, beoordeelt de rechtbank in het incident de incidentele vordering van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] . Zij vorderen dat hen wordt toegestaan om [naam 1] , geboren op [geboortedatum] in vrijwaring op te roepen.
3.2.
Zij stellen daartoe – samengevat – het volgende. Indien en voor zover in rechte mocht komen vast te staan dat [gedaagden] tegenover Vandenberg gehouden is tot betaling van enig bedrag, dan geldt dat de gelden die door [gedaagden] zijn ontvangen dan wel aan [gedaagden] ten goede zijn gekomen door [naam 1] aan het vermogen van [gedaagden] zijn onttrokken dan wel (uiteindelijk) ten koste van [gedaagden] aan [naam 1] ten goede zijn gekomen. Volgens de stellingen van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] kunnen zij in dit kader regres nemen op [naam 1] .
3.3.
Vandenberg heeft geen bezwaar tegen het verzoek en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
De incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring is tijdig en vóór alle weren genomen. Ingevolge artikel 210 lid 1 Rv kan de gedaagde iemand in vrijwaring oproepen indien hij meent hiertoe gronden te hebben. Voldoende is dat de gedaagde in de hoofdzaak genoegzaam stelt, dat tussen hem en de derde een rechtsverhouding bestaat krachtens welke de derde verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling van gedaagde in de hoofdzaak te dragen.
4.2.
[gedaagden] hebben voldoende gesteld en onderbouwd dat tussen hen en [naam 1] een rechtsverhouding bestaat die tot vrijwaring door [naam 1] verplicht, zodat aan de vereisten voor oproeping in vrijwaring is voldaan.
4.3.
Nu Vandenberg zich daarnaast heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, zal de incidentele vordering worden toegewezen.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
staat toe dat [naam 1] , geboren op [geboortedatum] , door [gedaagde 2] en [gedaagde 3] wordt gedagvaard tegen de rolzitting van woensdag 31 juli 2024,
5.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag 31 juli 2024 voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] .
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.
3455/3790