In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen VGZ Zorgverzekeraar N.V. en een gedaagde die zelf procedeert. VGZ vorderde een hoofdsom van € 219,26, gerelateerd aan het eigen risico en/of de eigen bijdrage voor verstrekte medicatie op 9 juni 2023, alsook rente en buitengerechtelijke incassokosten, wat het totaal op € 274,87 bracht. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat de premie automatisch via de Sociale Dienst werd voldaan, maar dat er een discrepantie was tussen het bedrag dat de Sociale Dienst in rekening bracht en het bedrag dat aan VGZ werd betaald.
De kantonrechter oordeelde dat de Richtlijn Consumentenrechten niet van toepassing is op zorgverzekeringen, waardoor de informatieverplichtingen van artikel 6:230m BW niet hoeven te worden getoetst. Wel werd ambtshalve onderzocht of de bedingen in de overeenkomst oneerlijk waren volgens Richtlijn 93/13/EEG. De kantonrechter concludeerde dat artikel 3 van de polisvoorwaarden voldoende transparant was en dat de gedaagde de kosten moest betalen. De bepaling over buitengerechtelijke kosten werd echter als oneerlijk beoordeeld, wat leidde tot afwijzing van die vordering.
De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 64,23 met wettelijke rente, en in de proceskosten van € 367,39. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor zorgverzekeraars om transparante voorwaarden te hanteren en de rechten van consumenten te waarborgen, vooral in het kader van oneerlijke bedingen in overeenkomsten.