ECLI:NL:RBROT:2024:6317

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
C/10/679514 / KG ZA 24-472
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over erfgrenskwestie, onrechtmatig handelen, camera’s en contactverbod in kort geding

In deze zaak, die op 3 juli 2024 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een burengeschil tussen twee partijen die naast elkaar wonen in Hoek van Holland. De eisers, [eiser 1] en [eiser 2], zijn sinds december 2021 eigenaren van een perceel naast de woning van de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De verhoudingen zijn verstoord geraakt tijdens de bouw van de woning van de eisers. De eisers beschuldigen de gedaagden van het overschrijden van de erfgrens, het beschadigen van hun eigendommen, het aanbrengen van camera’s met zicht op hun perceel en stelselmatige intimidatie. In het kort geding eisen de eisers onder andere dat de gedaagden worden veroordeeld om alles wat zij op het perceel van de eisers hebben geplaatst te verwijderen, een verbod krijgen om eigendommen van de eisers te beschadigen, en dat er een contactverbod wordt opgelegd aan [gedaagde 1]. De gedaagden verzetten zich tegen deze eisen en stellen dat een deel van de eisen niet geschikt is voor een kort geding en dat zij zich niet onrechtmatig hebben gedragen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de eisen van de eisers niet allemaal toewijsbaar zijn. Het contactverbod en het verbod tot beschadiging van eigendommen zijn toegewezen, omdat de eisers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat hun persoonlijke levenssfeer wordt aangetast. De overige eisen, zoals het verwijderen van camera’s en het verbod op onrechtmatig handelen, zijn afgewezen. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, omdat beide partijen over en weer deels ongelijk kregen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/679514 / KG ZA 24-472
Vonnis in kort geding van 3 juli 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
woonplaats: Hoek van Holland,
eisers,
advocaten mrs. G.R.C. Mostert en G.H. Booij te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
woonplaats: Hoek van Holland,
gedaagden,
advocaat mr. C.M. Borman te Rotterdam.
Eisers worden hierna samen ‘ [eiser 1] c.s.’ genoemd. Gedaagden worden hierna afzonderlijk ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’ en samen ‘ [gedaagde 1] c.s.’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 juni 2024, met bijlagen 1 tot en met 13;
  • het antwoord, met bijlagen 1 tot en met 13;
  • de akte vermeerdering van eis en overlegging aanvullende productie, met een aanvulling op bijlage 4;
  • de mondelinge behandeling op 19 juni 2024;
  • de spreekaantekeningen van mr. Booij.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?

2.1.
[gedaagde 1] c.s. wonen al sinds augustus 2008 in hun woning. Sinds december 2021 zijn [eiser 1] c.s. eigenaren van het perceel naast de woning van [gedaagde 1] c.s. en zijn de partijen dus directe buren van elkaar. Tijdens de bouw van de woning van [eiser 1] c.s. zijn de verhoudingen tussen de partijen verstoord geraakt. Volgens [eiser 1] c.s. overschrijdt de beplanting in de achtertuin van [gedaagde 1] c.s. de erfgrens tussen de beide percelen aan de achterzijde met ongeveer 25 centimeter. Verder hebben [gedaagde 1] c.s. volgens [eiser 1] c.s. meerdere malen opsluitbanden van [eiser 1] c.s. uit de grond gelicht, klimplanten van [eiser 1] c.s. kapotgetrokken, diverse beweegbare camera’s aangebracht die zicht (kunnen) hebben op het perceel van [eiser 1] c.s. en de inhoud van een kattenbak op de tuinbank van [eiser 1] c.s. gestort. Tot slot intimideert, bedreigt, beledigt en provoceert [gedaagde 1] [eiser 1] c.s. volgens hen stelselmatig. Vanwege dit alles eisen [eiser 1] c.s. in deze zaak – kort gezegd – dat [gedaagde 1] c.s. (1) worden veroordeeld om alles wat zij op het perceel van [eiser 1] c.s. hebben geplaatst moeten verwijderen, (2) een verbod krijgen om eigendommen van [eiser 1] c.s. te beschadigen, (3) een verbod krijgen om onrechtmatig tegenover [eiser 1] c.s. te handelen en (4) alle camera’s die zicht (kunnen) hebben op het perceel van [eiser 1] c.s. te verwijderen, alles onder druk van een dwangsom. Tot slot eisen [eiser 1] c.s. dat [gedaagde 1] een contactverbod krijgt, ook onder druk van een dwangsom. [gedaagde 1] c.s. zijn het niet eens met de eisen van [eiser 1] c.s., omdat – kort gezegd – een gedeelte van de eisen niet geschikt is voor een kort geding, aan hen een beroep op verkrijgende verjaring toekomt, de camera’s niet beweegbaar zijn en een contactverbod onnodig is. De voorzieningenrechter wijst het contactverbod en het verbod tot beschadiging van eigendommen van [eiser 1] c.s. toe en de rest van de eisen van [eiser 1] c.s. wijst hij af. Dit wordt hierna uitgelegd.
Geschiktheid van de eerste drie eisen voor een kort geding
2.2.
[gedaagde 1] c.s. voeren allereerst aan dat de eerste drie eisen niet geschikt zijn om in een kort geding zoals deze zaak te behandelen, omdat zij declaratoir van aard zijn en er nog discussie tussen de partijen bestaat over de ligging van de erfgrens. De voorzieningenrechter volgt [gedaagde 1] c.s. daar niet in. Niet alleen zijn de eisen van [eiser 1] c.s. niet declaratoir geformuleerd en houden zij ook geen declaratoir oordeel in, maar bovendien is alleen sprake van ongeschiktheid van een zaak voor een kort geding als de feiten onvoldoende duidelijk zijn of als de gevolgen van een voorlopige voorziening niet te overzien zijn (artikel 256 Rv). [gedaagde 1] c.s. hebben niet gesteld dat een van deze situaties in deze zaak van toepassing is.
De erfgrenskwestie
2.3.
Het eerste inhoudelijke punt van geschil tussen de partijen betreft het antwoord op de vraag waar de erfgrens tussen hun percelen precies loopt. Volgens [eiser 1] c.s. moet de door een medewerker van het Kadaster op 13 april 2023 ingemeten erfgrens worden aangehouden en overschrijdt de beplanting van [gedaagde 1] c.s. die erfgrens aan de achterzijde (in de dagvaarding staat dat [gedaagde 1] c.s. de erfgrens ook aan de voorzijde overschrijden met bestrating, maar tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser 1] c.s. gezegd dat dit inmiddels niet meer het geval is). Nog los van het antwoord op de vraag of de erfgrens tussen de percelen van de partijen inderdaad loopt op de plaats waar die door een medewerker van het Kadaster is ingemeten en de daarmee samenhangende vraag of het beroep van [gedaagde 1] c.s. op verkrijgende verjaring in een bodemprocedure slaagt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser 1] c.s. geen voldoende (spoedeisend) belang hebben bij een voorlopige voorziening in deze zaak. Volgens de eigen stellingen van [eiser 1] c.s. bedraagt de overschrijding van de erfgrens namelijk slechts ongeveer 25 centimeter over (een gedeelte van) de lengte van de achtertuin. Het gehele perceel heeft een oppervlakte van 400 m². Het gaat dus al met al om een zeer beperkt deel van het perceel van [eiser 1] c.s. Deze situatie rechtvaardigt niet dat op dit moment, met spoed en vooruitlopend op het oordeel van de rechter in de bodemprocedure, een voorziening nodig is. [eiser 1] c.s. hebben dit tijdens de mondelinge behandeling ook min of meer erkend; volgens [eiser 1] c.s. is het door hen geëiste contactverbod op dit moment het belangrijkste (waarover meer in overweging 2.7.). Daarom worden [gedaagde 1] c.s. in deze zaak niet veroordeeld om alles dat zij op het perceel van [eiser 1] c.s. hebben geplaatst te verwijderen.
Het beschadigen van eigendommen van [eiser 1] c.s.
2.4.
Aan het door hen geëiste verbod om hun eigendommen te beschadigen leggen [eiser 1] c.s. ten grondslag dat [gedaagde 1] c.s. opsluitbanden van [eiser 1] c.s. uit de grond hebben gelicht en dat [gedaagde 1] c.s. klimplanten van [eiser 1] c.s. hebben beschadigd. [gedaagde 1] c.s. hebben erkend dat zij opsluitbanden van [eiser 1] c.s. uit de grond hebben gelicht, maar zij voeren aan dat dit gebeurde in het kader van de nog steeds voortdurende discussie over de erfgrens en dat zij inmiddels akkoord zijn met de huidige situatie. Ten aanzien van de opsluitbanden is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen sprake van vrees voor herhaling van onrechtmatig handelen tegenover [eiser 1] c.s. en op die grond kan daarom geen verbod worden uitgesproken. Dat ligt anders voor het beschadigen van klimplanten van [eiser 1] c.s., want [gedaagde 1] c.s. hebben niet weersproken dat zij klimplanten van [eiser 1] c.s. hebben beschadigd en ook niet beloofd dat zij dat niet opnieuw gaan doen. In zoverre bestaat dan ook vrees voor herhaling van onrechtmatig handelen. Daarom wordt het [gedaagde 1] c.s. hierna onder de beslissing verboden om eigendommen van [eiser 1] c.s. te beschadigen. Als [gedaagde 1] c.s. zich niet aan dit verbod houden, verbeuren zij een dwangsom van € 500,00 voor iedere keer dat zij het verbod overtreden. [gedaagde 1] c.s. kunnen voor wat betreft dit verbod maximaal € 10.000,00 aan dwangsommen verbeuren.
Overig onrechtmatig handelen door [gedaagde 1] c.s.
2.5.
De eis van [eiser 1] c.s. om [gedaagde 1] c.s. te verbieden onrechtmatig tegenover hen te handelen, wordt afgewezen. Deze eis is in de eerste plaats te algemeen geformuleerd om te kunnen worden toegewezen. Bovendien is het de voorzieningenrechter niet duidelijk waar dit algemene verbod precies op is gegrond, aangezien [eiser 1] c.s. ook een verbod om eigendommen te beschadigen hebben geëist (en dat verbod wordt deels toegewezen, zoals uit overweging 2.4. blijkt). Als [eiser 1] c.s. hebben bedoeld om het algemene verbod te gronden op het vermeende kattenbakincident, bestaat enkel op grond daarvan onvoldoende aanleiding om een verbod toe te wijzen. [gedaagde 1] c.s. hebben niet alleen betwist dat zij de inhoud van een kattenbak over de tuinbank van [eiser 1] c.s. hebben gestort, maar bovendien blijkt nergens uit dat sprake is van vrees voor herhaling waardoor in dit kort geding een voorlopige voorziening zou moeten worden getroffen.
De camera’s
2.6.
De eis van [eiser 1] c.s. om [gedaagde 1] c.s. te veroordelen om iedere camera die zicht heeft of kan hebben op het perceel van [eiser 1] c.s. te verwijderen, wordt ook afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben [gedaagde 1] c.s. namelijk aangevoerd dat de door hen aangebrachte camera’s vaste (niet-beweegbare) camera’s betreffen en dat zij met die camera’s – in ieder geval sinds het plaatsen van een schutting tussen de percelen van [eiser 1] c.s. en [gedaagde 1] c.s. – geen zicht hebben op het perceel van [eiser 1] c.s. [eiser 1] c.s. hebben in het licht van deze stellingen onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde 1] c.s. met hun camera’s wel zicht op het perceel van [eiser 1] c.s. (kunnen) hebben.
Het contactverbod
2.7.
De voorzieningenrechter is met [eiser 1] c.s. van oordeel dat een contactverbod geboden is. [eiser 1] c.s. hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat hun persoonlijke levenssfeer wordt aangetast door [gedaagde 1] . Zij hebben die stellingen weliswaar niet met stukken onderbouwd, maar dat is ook niet nodig omdat [gedaagde 1] tijdens de mondelinge behandeling heeft gezegd dat het kan zijn dat hij intimiderend op [eiser 1] c.s. overkomt. In het licht van het vaststaande feit dat de verhouding tussen de buren ernstig is verstoord, is hiermee voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde 1] de levenssfeer van [eiser 1] c.s. heeft aangetast en ook dat de kans reëel is dat dit zonder maatregel opnieuw zal gebeuren. Een beperking van de vrijheid van meningsuiting van [gedaagde 1] in de vorm van een contactverbod is daarom gerechtvaardigd. Zo’n maatregel kan er ook aan bijdragen dat er enige rust ontstaat in de verhouding tussen partijen, waardoor wellicht mogelijkheden ontstaan om, al dan niet met hulp van derden, alsnog met elkaar in overleg te treden om de geschilpunten op te lossen en de verhouding te normaliseren. In verband met de eisen van proportionaliteit beperkt de voorzieningenrechter het contactverbod tot een periode van zes maanden. Het wordt [gedaagde 1] verboden om [eiser 1] c.s. direct, indirect, schriftelijk, telefonisch en/of op elektronische wijze te benaderen, video-opnames van hen te maken of op enige andere wijze in woord of gebaar met [eiser 1] c.s. in contact te treden. De voorzieningenrechter neemt een uitzondering op het contactverbod op voor het geval dat de advocaat van [gedaagde 1] contact opneemt met (de advocaat van) [eiser 1] c.s. en voor het geval dat de partijen toch besluiten om mediation te gaan beproeven en zij in dat verband contact met elkaar hebben. Als [gedaagde 1] zich niet aan dit verbod houdt, verbeurt hij een dwangsom van € 500,00 voor iedere keer dat hij het verbod overtreedt. [gedaagde 1] kan voor wat betreft dit verbod maximaal € 10.000,00 aan dwangsommen verbeuren.
De proceskosten
2.8.
De proceskosten worden gecompenseerd, omdat beide partijen over en weer deels ongelijk krijgen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.9.
Dit vonnis wordt voor wat betreft de verboden en dwangsomveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
3.1.
verbiedt [gedaagde 1] c.s. om de eigendommen van [eiser 1] c.s. op welke wijze dan ook te beschadigen;
3.2.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. om aan [eiser 1] c.s. een dwangsom te betalen van € 500,00 per keer dat zij het verbod onder 3.1. overtreden, met dien verstande dat zij voor de overtreding van dit verbod maximaal € 10.000,00 aan dwangsommen kunnen verbeuren;
3.3.
verbiedt [gedaagde 1] om [eiser 1] c.s. gedurende zes maanden na vandaag direct, indirect, schriftelijk, telefonisch en/of op elektronische wijze te benaderen, video-opnames van hen te maken of op enige andere wijze in woord of gebaar met [eiser 1] c.s. in contact te treden, met uitzondering van het geval dat de advocaat van [gedaagde 1] contact opneemt met (de advocaat van) [eiser 1] c.s. en het geval dat de partijen toch besluiten om mediation te gaan beproeven en zij in dat verband contact met elkaar hebben;
3.4.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiser 1] c.s. een dwangsom te betalen van € 500,00 per keer dat hij het verbod onder 3.3. overtreedt, met dien verstande dat hij voor de overtreding van dit verbod maximaal € 10.000,00 aan dwangsommen kan verbeuren;
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt;
3.7.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.
3349 / 1980