ECLI:NL:RBROT:2024:6279

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
678519
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 30 mei 2024, zijn de verzoeken van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) behandeld. De GI verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling van vier minderjarigen, te weten [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4], en om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een netwerkpleeggezin. De ouders van de minderjarigen zijn betrokken bij de procedure en hebben hun standpunten naar voren gebracht.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, vooral door de onstabiele thuissituatie en het verleden van huiselijk geweld. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 15 juni 2025 en die van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] tot 15 december 2024. Tevens is er een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] verleend, die bij de opa en oma vaderszijde zal verblijven. De kinderrechter heeft de GI verzocht om voor de pro forma datum van 1 november 2024 een rapportage in te dienen over de actuele stand van zaken.

De ouders hebben hun zorgen geuit over de plaatsing van [minderjarige 2] en de toekomst van de kinderen, maar de kinderrechter heeft geoordeeld dat de inzet van de jeugdbeschermer noodzakelijk blijft om de ontwikkeling van de kinderen te volgen en hen de benodigde hulpverlening te bieden. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummers: C/10/678519 / JE RK 24-944, C/10/678520 / JE RK 24-945 en C/10/678522 / JE RK 24- 956
Datum uitspraak: 30 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter
in de zaken van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Amsterdam,
over
[minderjarige 1] ,geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2] ,geboren op [geboortedatum 2] 2010 te [geboorteplaats 2] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3] ,
geboren op [geboortedatum 3] 2016 te [geboorteplaats 3] , hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
[minderjarige 4],
geboren op [geboortedatum 4] 2020 in [geboorteplaats 4] , hierna te noemen: [minderjarige 4] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1] en [naam 2],
hierna te noemen: de ouders, wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. R. Zantman, kantoorhoudende te Krimpen aan den IJssel.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 12 april 2024, ontvangen op 24 april 2024, ingeschreven onder zaaknummer C/10/678522 / JE RK 24- 956;
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 19 april 2024, ontvangen op 25 april 2024, ingeschreven onder zaaknummer C/10/678519 / JE RK 24-944;
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 19 april 2024, ontvangen op 25 april 2024, ingeschreven onder zaaknummer C/10/678520 / JE RK 24-945.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 30 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders met hun advocaat;
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI, [naam 3] en [naam 4].
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben geen mening gegeven.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] .
2.2.
[minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] wonen bij hun ouders. [minderjarige 1] woont bij de opa en oma vaderszijde (vz).
2.3.
Bij beschikking van 15 juni 2023 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] onder toezicht gesteld met ingang van 15 juni 2023 tot 15 juni 2024.

3.De verzoeken

Het verzoek met zaaknummer C/10/678519 / JE RK 24-944
3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 4] te verlengen voor de duur van een jaar. De GI wijzigt het verzoek ter zitting in die zin dat wordt verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige 4] te verlengen voor de duur van zes maanden.
Het verzoek met zaaknummer C/10/678520 / JE RK 24-945
3.2.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 3] te verlengen voor de duur van een jaar. De GI wijzigt het verzoek ter zitting in die zin dat wordt verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige 3] te verlengen voor de duur van zes maanden.
Het verzoek met zaaknummer C/10/678522 / JE RK 24- 956
3.3.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een netwerkpleeggezin te verlenen voor de duur van een jaar.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft de verzoeken tijdens de mondelinge behandeling. Ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] brengt de GI het volgende naar voren. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben lang in een onstabiele thuissituatie verbleven. Ongeveer vier weken geleden is [minderjarige 1] opnieuw in een crisisopvang geplaatst, nadat zij vermist was geraakt. Op dit moment verblijft [minderjarige 1] weer bij opa en oma vz in [plaats]. De ouders staan achter een plaatsing van [minderjarige 1] bij de opa en oma vz. Het is op dit moment niet haalbaar voor [minderjarige 1] om thuis te wonen, omdat zij een negatieve invloed heeft op de andere gezinsleden. Het doel is dat [minderjarige 1] bij de opa en oma vz blijft wonen totdat zij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt. Zowel de ouders als de opa en oma vz zijn het hiermee eens. [minderjarige 1] is erg wisselend in haar mening hierover. De komende periode zal de GI zich richten op het vinden van een nieuwe school en vrijetijdsbesteding voor [minderjarige 1] . Tevens is het belangrijk dat er passende hulpverlening voor [minderjarige 1] wordt ingezet en dat de band tussen [minderjarige 1] en de ouders wordt hersteld. [minderjarige 2] woont op dit moment bij de ouders, maar is aangemeld voor een woongroep bij Pameijer. Ook [minderjarige 2] is erg wisselend in haar mening hierover. Op school geeft zij aan dat zij niet langer bij de ouders wil wonen, terwijl zij bij de ouders aangeeft thuis te willen blijven wonen. Gezien haar wisselende mening en de fragiele thuissituatie heeft de GI besloten om de aanmelding bij Pameijer door te laten lopen, zodat er een intakegesprek kan plaatsvinden. De mening van [minderjarige 2] zal hierbij zwaarwegend zijn.
Ten aanzien van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] brengt de GI het volgende naar voren. [minderjarige 3] en [minderjarige 4] zijn opgegroeid in een thuissituatie waarin structureel huiselijk geweld voorkwam. Dit maakt dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van deze kinderen. De GI heeft nog steeds zorgen over de opvoedvaardigheden van de ouders en het gedrag van de kinderen. De urinecontroles van de vader zijn nog steeds regelmatig positief. Daarnaast is er bij [minderjarige 4] sprake van een taalachterstand. Hij is aangemeld voor hulpverlening vanuit Auris en wordt geobserveerd om te beoordelen welke school voor hem passend is. De GI complimenteert de ouders wel voor hun inzet van de afgelopen periode. De ouders staan open voor hulpverlening en hebben baat bij de inzet van opvoedondersteuning. De betrokkenheid van de GI blijft nog noodzakelijk, zodat de ontwikkeling van de kinderen gevolgd wordt en waar nodig passende hulpverlening ingezet kan worden. De GI verwacht echter voldoende te hebben aan een periode van zes maanden.
4.2.
Door en namens de ouders wordt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. De ouders zijn het eens met een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . [minderjarige 2] doet het goed bij de ouders. [minderjarige 2] heeft aangegeven dat zij graag thuis wil wonen en de ouders willen dit ook. De moeder is het niet eens met een eventuele plaatsing van [minderjarige 2] bij Pameijer. [minderjarige 1] verblijft op dit moment bij opa en oma vz en heeft een baan gevonden. [minderjarige 1] heeft aangegeven graag naar school te willen gaan in Amsterdam. De ouders willen niet dat [minderjarige 1] tot haar achttiende jaar bij opa en oma vz zal verblijven. De ouders vinden het belangrijk dat de kinderen op termijn weer de mogelijkheid krijgen om samen op te groeien. Door en namens de ouders wordt daarom verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] te verlenen voor de duur van zes maanden en het overig verzochte aan te houden.
Ten aanzien van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] wordt door en namens de ouders het volgende naar voren gebracht. Er is opvoedondersteuning ingezet en de ouders hebben hier profijt van. [minderjarige 4] volgt speciaal onderwijs. [minderjarige 3] gaat naar een reguliere school. Jeugdprofs is betrokken. [minderjarige 3] en [minderjarige 4] hebben een taalachterstand. Er worden door de ouders vijf verschillende talen gesproken. De ouders proberen nu alleen de Nederlandse taal te spreken om de kinderen te helpen hun taalachterstand in te halen. Ook hebben de ouders logopedie ingezet. Daarnaast houdt de vader zich aan de afspraken omtrent alcoholgebruik die hij heeft met De Waag. De ouders staan open voor hulpverlening. De moeder is van mening dat een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] niet nodig is. De vader stemt wel in met een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden.

5.De beoordeling

Ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
5.1.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Zij zijn opgegroeid in een thuissituatie met structureel huiselijk geweld. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] laten zelfbepalend gedrag zien en er bestaan zorgen over hun sociaal-emotionele ontwikkeling. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn meermaals uit huis geplaatst. Recent is [minderjarige 1] wederom op een crisisopvang geplaatst, omdat zij vermist werd. Tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is geen verweer gevoerd. De inzet van de jeugdbeschermer blijft noodzakelijk om de benodigde hulpverlening voor de ouders en de kinderen in te zetten en de ontwikkeling van de kinderen te volgen. De kinderrechter is daarom van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW).
5.2.
[minderjarige 1] verblijft op dit moment bij de opa en oma vz. De ouders zijn het hiermee eens. De GI en de ouders achten het op dit moment niet haalbaar voor [minderjarige 1] om thuis te wonen, vanwege de dynamiek die dan binnen het gezin ontstaat. [minderjarige 1] lijkt gemotiveerd te zijn om haar schoolgang op te pakken en heeft een baan gevonden. Gelet op het voorgaande acht de kinderrechter het in het belang van [minderjarige 1] noodzakelijk dat zij de komende periode bij de opa en oma vz zal verblijven. De afgelopen periode is onrustig verlopen, waarbij [minderjarige 1] ook is weggelopen. De kinderrechter ziet daarom aanleiding om een vinger aan de pols te houden. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een netwerkpleeggezin, te weten bij de opa en oma vz, verlenen voor de duur van zes maanden en het overig verzochte aanhouden tot de hierna te noemen pro forma datum.
5.3.
De GI wordt verzocht
uiterlijk twee wekenvóór de hierna vermelde pro forma datum een briefrapportage (met afschrift aan de belanghebbenden en mr. R. Zantman) te overleggen over de dan actuele stand van zaken en aan te geven of het verzoek voor het overig verzochte wordt gehandhaafd.
Ten aanzien van [minderjarige 3] en [minderjarige 4]
5.4.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige 3] en [minderjarige 4] nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Ook zij zijn opgegroeid in een thuissituatie met structureel huiselijk geweld. [minderjarige 3] en [minderjarige 4] zijn belast met de onstabiele thuissituatie, wat zich uit in heftig en onvoorspelbaar gedrag van de kinderen. Daarnaast bestaan er zorgen over de taalontwikkeling van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . Het is positief dat de ouders openstaan voor de benodigde hulpverlening. Jeugdprofs en MST zijn betrokken. De ouders lijken hiervan te profiteren. De GI heeft gelet hierop het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling gewijzigd en een kortere periode verzocht. De kinderrechter is het met de ouders eens dat er minder grote zorgen zijn over [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . Echter is de kinderrechter van oordeel dat de gebeurtenissen in de afgelopen jaren veel impact hebben gehad op [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . Zij zijn een stuk jonger en daarmee ook kwetsbaarder. De inzet van de jeugdbeschermer blijft daarom nog noodzakelijk om de benodigde hulpverlening voor de ouders en de kinderen in te zetten en de ontwikkeling van de kinderen te volgen. De kinderrechter acht het van belang dat de GI zich de komende periode richt op de schoolgang en de taalachterstand van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . Ook zal het MST-traject op korte termijn worden afgerond, waarna bekeken moet worden welke eventuele aanvullende hulpverlening nog noodzakelijk is.
5.5.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] verlengen voor de duur van zes maanden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 15 juni 2025;
6.2.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] tot 15 december 2024;
6.3.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een netwerkpleeggezin, te weten bij de opa en oma vaderszijde, met ingang van 30 mei 2024 tot 30 november 2024;
6.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te beslissen:
6.5.
houdt de beslissing op het verzoek met zaaknummer C/10/678522 / JE RK 24- 956 voor het overige aan en bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot
1 november 2024 pro forma;
6.6.
bepaalt dat de GI, de belanghebbenden en mr. R. Zantman op de genoemde pro forma datum niet ter zitting behoeven te verschijnen;
6.7.
verzoekt de GI
uiterlijk twee wekenvóór genoemde pro forma datum de kinderrechter de verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2024 door mr. S. Riege, kinderrechter, in aanwezigheid van L.M. Buurman en A.L.I. Janssens als griffier, en schriftelijk vastgesteld op 4 juli 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.