Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 1 maart 2024 en de daarin genoemde stukken;
- de akte uitlaten bewijsopdracht tevens houdende akte overlegging nadere producties van [gedaagde];
- de antwoordakte van Waterweg.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Waterweg Wonen en een gedaagde partij over de huurovereenkomst van een huurwoning. De eiseres, Stichting Waterweg Wonen, heeft de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning gevorderd, omdat de gedaagde niet in staat is gebleken te bewijzen dat hij zijn hoofdverblijf in de woning heeft en dat hij de woning niet onderverhuurt of in gebruik geeft aan derden. De procedure volgde op een bewijsopdracht die aan de gedaagde was gegeven in een tussenvonnis van 1 maart 2024. De gedaagde heeft verschillende stukken overgelegd ter ondersteuning van zijn stelling, maar de kantonrechter oordeelde dat deze onvoldoende bewijs leveren voor zijn claims. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er in het verleden meerdere personen op het adres van de woning stonden ingeschreven, en dat de gedaagde geen bewijs heeft geleverd voor zijn bewering dat hij toestemming had van de verhuurder voor deze inschrijvingen. De kantonrechter heeft de eis van Waterweg toegewezen, de huurovereenkomst ontbonden en de gedaagde veroordeeld om de woning binnen 14 dagen te ontruimen. Tevens is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 869,86. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als de gedaagde in hoger beroep gaat.