ECLI:NL:RBROT:2024:6260

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
11117982
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot het vaststellen van een huurovereenkomst in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben eisers, aangeduid als [eiser 1] c.s., een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die handelt onder de naam [handelsnaam]. De eisers zijn eigenaar van een bedrijfsruimte in Dordrecht, die zij begin 2024 te huur hebben aangeboden. Gedaagde toonde in maart 2024 interesse en heeft de bedrijfsruimte op 15 maart en 5 april 2024 bezichtigd. Tijdens de laatste bezichtiging waren ook de bestuurders van [eiser 1] aanwezig. Op 22 april 2024 ontving gedaagde een concepthuurovereenkomst, maar hij heeft hierop niet gereageerd. Eisers stellen dat er tijdens de bezichtiging op 5 april 2024 een huurovereenkomst tot stand is gekomen, maar gedaagde betwist dit. De kantonrechter heeft de eis van eisers afgewezen, omdat het onvoldoende aannemelijk is dat de huurovereenkomst in een gewone procedure zou worden toegewezen. De rechter oordeelde dat er geen bewijslevering mogelijk was in dit kort geding en dat de verklaringen van de bestuurders van [eiser 1] niet voldoende waren om de totstandkoming van de huurovereenkomst te onderbouwen. De kantonrechter heeft eisers ook veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 949,-.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 11117982 VV EXPL 24-44
datum uitspraak: 26 juni 2024
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van

1.[eiser 1],

vestigingsplaats: [vestigingsplaats 1],
2. [eiser 2],
woonplaats: [woonplaats 1],
3. [eiser 3],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats 2],
eisers,
gemachtigde: mr. E. de Jongh,
tegen
[gedaagde], die handelt onder de naam [handelsnaam],
woonplaats: [woonplaats 2],
gedaagde,
gemachtigde: mr. J. Wijnja.
De partijen worden hierna ‘[eiser 1] c.s.’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 3 juni 2024, met bijlagen;
  • de brief van 7 juni 2024 namens [eiser 1] c.s., met bijlagen;
  • de brief van 10 juni 2024 namens [gedaagde], met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van mr. Wijnja.
1.2.
Op 12 juni 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] (bestuurder van [eiser 1]);
  • [naam 2] (bestuurder van [eiser 1]);
  • mr. De Jongh;
  • [gedaagde];
  • mr. Wijnja.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[eiser 1] c.s. is eigenaar van de bedrijfsruimte aan [adres]. Begin 2024 heeft zij de bedrijfsruimte te huur aangeboden op diverse platforms. In maart 2024 heeft [gedaagde] interesse getoond in de bedrijfsruimte, waarna hij op 15 maart 2024 samen met de makelaar de bedrijfsruimte heeft bezichtigd. Op 5 april 2024 heeft [gedaagde] de bedrijfsruimte opnieuw bezichtigd. Bij die bezichtiging waren de makelaar en de heren [naam 1] en [naam 2] (beiden bestuurder van [eiser 1]) aanwezig. Op 22 april 2024 heeft de makelaar de concepthuurovereenkomst aan [gedaagde] gestuurd, maar hij heeft - ondanks meerdere contactpogingen - daarop niet gereageerd.
2.2.
Volgens [eiser 1] c.s. is tijdens de bezichtiging op 5 april 2024 een huurovereenkomst met [gedaagde] tot stand gekomen, omdat partijen het eens waren over de essentialia van de huurovereenkomst. Zij eist daarom dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de huurovereenkomst na te komen, in het bijzonder door de bedrijfsruimte in gebruik te nemen op straffe van een dwangsom, de huurprijs te betalen en een bankgarantie te stellen of een waarborgsom te betalen. [gedaagde] betwist dat een huurovereenkomst tot stand is gekomen.
Conclusie
2.3.
De kantonrechter wijst de eis van [eiser 1] c.s. af, omdat het onvoldoende aannemelijk is dat haar eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Beoordelingskader in kort geding
2.4.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat [eiser 1] c.s. heeft bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor [gedaagde] als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
Onvoldoende aannemelijk dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen
2.5.
[eiser 1] c.s. stelt dat op 5 april 2024 mondeling overeenstemming met [gedaagde] is bereikt over de belangrijkste uitgangspunten van de huurovereenkomst. Volgens [eiser 1] c.s. hebben partijen afgesproken dat zij een aantal werkzaamheden zou uitvoeren in de (toen nog) casco bedrijfsruimte (onder andere het leggen van een vloer, sauzen van scheidingswanden en plaatsen van wandcontactdozen), waarna de huurovereenkomst op 1 mei 2024 zou ingaan voor een periode van drie jaar met een mogelijkheid tot verlenging met telkens drie jaar en een huurprijs van € 20.340,- per jaar exclusief servicekosten en btw. [gedaagde] betwist dat. Volgens hem hebben partijen geen overeenstemming bereikt over de belangrijkste uitgangspunten van de huurovereenkomst, zijn de werkzaamheden niet op zijn verzoek uitgevoerd en heeft hij juist aangegeven eerst het concept van de huurovereenkomst te willen zien en beoordelen. Toen dat concept enige tijd op zich liet wachten, heeft [gedaagde] naar eigen zeggen zijn interesse in de bedrijfsruimte verloren.
2.6.
Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding (artikel 6:217 BW). Dat hoeft niet schriftelijk plaats te vinden, maar kan in elke vorm geschieden en in een of meer gedragingen besloten liggen (artikel 3:37 BW). De aanvaarding van [gedaagde] blijkt vooralsnog nergens concreet uit. De verklaringen van [naam 1] en [naam 2] over de gang van zaken tijdens de bezichtiging op 5 april 2024, waarbij ook de handen zouden zijn geschud als blijk van de bereikte overeenstemming, staan tegenover de betwisting van [gedaagde]. Ook de (niet erg gedetailleerde) verklaring die de makelaar in een e-mail van 4 juni 2024 heeft geschreven, is onvoldoende om in dit kort geding ervan uit te gaan dat een huurovereenkomst tot stand is gekomen. De betwisting door [gedaagde] zou in een gewone procedure leiden tot een bewijsopdracht, maar voor bewijslevering is in dit kort geding geen plaats. Zonder bewijslevering is het dus onvoldoende aannemelijk dat tussen partijen een huurovereenkomst tot stand is gekomen. Ook een belangenafweging leidt er niet toe dat de eis van [eiser 1] c.s. desondanks moet worden toegewezen. Daarvoor heeft [eiser 1] c.s. onvoldoende gesteld.
[eiser 1] c.s. moet de proceskosten betalen
2.7.
[eiser 1] c.s. moet de proceskosten betalen, omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [gedaagde] op € 814,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 949,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de eis af;
3.2.
veroordeelt [eiser 1] c.s. in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] worden begroot op € 949,-;
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Dooren en in het openbaar uitgesproken.
49039