ECLI:NL:RBROT:2024:6259

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
FT RK 24/630 / FT RK 24/631
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een verzoeker die in detentie zit en een voorlopige voorziening vroeg op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. De verzoeker, die sinds 23 juni 2021 onder beschermingsbewind staat, vroeg de rechtbank om te voorkomen dat het vonnis van 19 april 2024 tot ontruiming van zijn woning ten uitvoer zou worden gelegd. De rechtbank had eerder de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 19 juni 2024, waar de verzoeker en zijn advocaat, mevrouw mr. C.C.J.L. Huurman, aanwezig waren, evenals de beschermingsbewindvoerder en de advocaat van de verweerster, de heer mr. M.W. Kox.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker in detentie zit tot 4 augustus 2024 en dat er een huurachterstand van tien maanden is, wat de verweerster, Stichting Woonbron, een groot belang geeft bij de uitvoering van het ontruimingsvonnis. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in staat zal zijn om de huurtermijnen te voldoen, vooral gezien zijn detentie en het feit dat de huur voor juni 2024 niet is betaald. De rechtbank heeft de ernstige overlast die de verzoeker heeft veroorzaakt ook meegewogen in haar beslissing.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het belang van de verweerster zwaarder weegt dan dat van de verzoeker, en heeft zij het verzoek om de voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, met de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen. De uitspraak is gedaan door mr. M. Aukema, rechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier S.R.L.T. Peek.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: afwijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 26 juni 2024
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 22 mei 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 23 mei 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 19 juni 2024.
Op 14 juni 2024 heeft de heer mr. M.W. Kox namens verweerder aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 19 juni 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • mevrouw mr. C.C.J.L. Huurman, werkzaam bij Huurman Advocatuur (hierna: advocaat verzoeker);
  • de heer L. Harthoorn, werkzaam bij BilancioBudget B.V. (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • de heer mr. M.W. Kox, werkzaam bij Vulpers Advocaten, namens Stichting Woonbron (hierna: advocaat verweerster);
  • de heer J. Kop, werkzaam bij Stichting Woonbron (hierna: verweerster).
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerder te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 19 april 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker staat sinds 23 juni 2021 onder beschermingsbewind. De beschermingsbewindvoerder heeft het voornemen om verzoeker aan te melden voor schuldhulpverlening. Verzoeker zit in detentie tot en met 4 augustus 2024. De WAJONG-uitkering van verzoeker is vanwege de detentie stop gezet. Er is bijzondere bijstand aangevraagd door de beschermingsbewindvoerder om de huur in de periode van detentie te kunnen blijven betalen. Verzoeker beschikt over voldoende financiële middelen (spaargeld) om de vaste lasten te voldoen. Ter zitting heeft de beschermingsbewindvoerder verklaart dat de vader van verzoeker bereid is om een bijdrage van € 350,- per maand te leveren, zodat de lopende termijnen betaald kunnen worden. Ook wordt er afgelost op de schuld aan verweerster.

3.Het verweer

Verweerster heeft er een groot belang bij het vonnis van 19 april 2024 ten uitvoer te leggen. Verweerster vindt het onvoldoende aannemelijk dat het schuldhulpverleningstraject zal worden opgestart en doorlopen. Ook is onvoldoende aannemelijk dat de lopende huurtermijnen kunnen en zullen worden voldaan. De huur voor juni 2024 is niet voldaan. Verzoeker heeft gedurende lange tijd ernstige overlast in en rond de woning veroorzaakt. De kantonrechter heeft zich in zijn vonnis van 19 april 2024 gebaseerd op de huurachterstand maar daarbij verzuimd de overlast zoals vermeld in de dagvaarding mee te nemen. Verzoeker zit sinds 26 oktober 2023 in detentie. De detentie heeft te maken met strafbare overlast van verzoeker. De huurachterstand bedraagt op dit moment tien maanden (€ 6.466,23).

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 19 april 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 17 mei 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 24 mei 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 19 april 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker zit in detentie – tot 4 augustus 2024 – en heeft geen inkomen waardoor het onvoldoende aannemelijk is dat de lopende termijnen zullen worden voldaan. De huur van juni 2024 is niet betaald. Er is een huurachterstand van tien maanden. Weliswaar heeft de vader verklaard maandelijks een deel (€ 325) van de huur (€ 625 per maand) te zullen betalen maar dat leidt niet tot een andere conclusie en heeft er ook niet toe geleid dat de huur over de maand juni werd betaald.
Daarnaast speelt bij de belangenafweging ook de gestelde ernstige overlast door verzoeker als huurder. Partijen hebben bevestigd dat deze overlast ook bij de kantonrechter in het geding is geweest, zij het dat hij deze overlast niet in zijn vonnis heeft opgenomen. Verweerster heeft in haar inleidende dagvaarding die heeft geleid tot het ontruimingsvonnis de overlast aan de gevorderde ontruiming ten grondslag heeft gelegd en daarbij stukken (verklaringen van buren en aangiften) ter onderbouwing gevoegd. De kantonrechter heeft de ontruiming op deze grondslag bij verstek toegewezen. In de verzetprocedure heeft de verhuurder de grondslag voor de ontruiming uitgebreid met de opgelopen huurachterstand waarna de kantonrechter (slechts) deze huurachterstand als grondslag heeft aangevoerd om het verzet ongegrond te verklaren. Verder heeft verzoeker een deel van het strafvonnis overgelegd op grond waarvan hij zich thans tot en met 4 augustus 2014 in detentie bevindt. Dit vonnis ziet op door verzoeker veroorzaakte overlast, zoals ook ter zitting werd bevestigd, en bedreigingen rondom zijn gehuurde woning. De straf waartoe hij werd veroordeeld is deels voorwaardelijk, waarbij de rechtbank als voorwaarden heeft verbonden dat verzoeker zich zal laten behandelen door Fivoor of een soortgelijke behandelaar, dat hij verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang indien dat noodzakelijk wordt geacht, en mee werkt aan controle van het gebruik van alcohol en/of drugs. De reclassering heeft tenslotte verklaard bezig te zijn om verzoeker aan te melden voor begeleid wonen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat het belang van verweerster zwaarder dient te wegen dan het belang van verzoeker. De verzochte voorziening zal dan ook worden afgewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287b Fw af;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2024.