ECLI:NL:RBROT:2024:6254

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
FT RK 24/549 / FT RK 24/550
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op verzoek van een schuldenaar in het kader van de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure op basis van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoekster, die fulltime werkt en een netto inkomen van ongeveer € 2.100,- per maand ontvangt, heeft op 10 mei 2024 een verzoek ingediend voor een voorlopige voorziening. Dit verzoek was gericht op het verkrijgen van een moratorium van zes maanden om te voorkomen dat verweerder, de verhuurder, het vonnis van 12 april 2024 tot ontruiming van de huurwoning ten uitvoer zou leggen. Verzoekster heeft budgetbeheer en heeft op 24 mei 2024 een huurtermijn betaald, wat de rechtbank voldoende aannemelijk achtte om te concluderen dat de lopende huurtermijnen kunnen worden voldaan.

Tijdens de zitting op 19 juni 2024 was verweerder niet aanwezig, maar had wel een verweerschrift ingediend waarin hij stelde dat er een huurachterstand van dertien maanden was. De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake was van een bedreigende situatie, zoals vereist in artikel 287b, tweede lid, Fw. Aangezien verzoekster een kopie van het ontruimingsvonnis had overgelegd, concludeerde de rechtbank dat er inderdaad sprake was van een bedreigende situatie. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die in haar huurwoning wil blijven wonen en het minnelijk schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, zwaarder laten wegen dan die van verweerder, die het vonnis tot ontruiming wilde uitvoeren.

De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan zij in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De uitspraak is gedaan door mr. M. Aukema, rechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier S.R.L.T. Peek.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 26 juni 2024
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 10 mei 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 13 mei 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 19 juni 2024.
De heer N. Agayev, werkzaam bij Alterlaw heeft namens [naam] (hierna: verweerder) voorafgaande aan de zitting op 18 juni 2024 aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 19 juni 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw L. Klein en mevrouw E. Kali, beide werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
Verweerder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 12 april 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster is aangemeld bij de Kredietbank Rotterdam voor schuldhulpverlening. Verzoekster werkt fulltime en heeft een jaarcontract met uitzicht op verlenging. Het inkomen van verzoekster bedraagt (ongeveer) € 2.100,- netto per maand. Ook ontvangt verzoekster huurtoeslag van (ongeveer) € 200,- netto per maand. De kale huur bedraagt € 750,- per maand. Verzoekster heeft een inwonend kind van twee jaar oud. Op 24 mei 2024 heeft verzoekster één huurtermijn betaald. In de betalingsomschrijving heeft verzoekster “rent for May 2024” opgenomen. Ter zitting heeft verzoekster verklaart dat met deze betaling de huur voor juni 2024 bedoeld is. Verzoekster heeft budgetbeheer, waardoor voldoende is gewaarborgd dat de betalingen ook tijdig zullen worden gedaan.

3.Het verweer

In zijn verweerschrift geeft verweerder aan dat tot aan het toetsingsmoment bij de kantonrechter sprake was van een huurachterstand van tien maanden. Sindsdien zijn de huurtermijnen van maart, april en juni 2024 ook onbetaald gebleven, waardoor inmiddels sprake is van een huurachterstand van dertien maanden. De huur van mei 2024 is – weliswaar te laat – betaald. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn standpunt ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 12 april 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 22 april 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerder op 14 mei 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerder, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerder bestaat erin dat hij het vonnis van 12 april 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster werkt fulltime en heeft een inkomen van (ongeveer) € 2.100,- netto per maand. Daarnaast ontvangt verzoekster huurtoeslag. De huur van juni 2024 is, weliswaar met een verkeerde betalingsomschrijving, op 24 mei 2024 tijdig betaald. Hierdoor is voldoende aannemelijk dat de lopende huurtermijnen kunnen worden voldaan. Verzoekster heeft budgetbeheer, waardoor voldoende is gewaarborgd dat de betalingen ook tijdig zullen worden gedaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerder.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerder in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 12 april 2024 op verzoek van verweerder uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 13 mei 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlener die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2024.