In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure op basis van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoekster, die in financiële problemen verkeert, heeft op 8 mei 2024 een verzoek ingediend voor een voorlopige voorziening om te voorkomen dat verweerster, Stichting Havensteder, haar huurwoning zou ontruimen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster een bedreigende situatie ondervond, aangezien er een vonnis tot ontruiming was uitgesproken op 26 maart 2024. De huur voor juni 2024 was tijdig betaald en er was een verwachting dat de PW-uitkering op korte termijn zou worden ontvangen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van verzoekster om in haar huurwoning te blijven zwaarder weegt dan het belang van verweerster om het vonnis tot ontruiming ten uitvoer te leggen. Daarom is het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de lopende huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar zij kan in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De uitspraak is gedaan door mr. M. Aukema, rechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier S.R.L.T. Peek.