ECLI:NL:RBROT:2024:6253

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
FT RK 24/540 / FT RK 24/541
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op verzoek van een schuldenaar in het kader van de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure op basis van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoekster, die in financiële problemen verkeert, heeft op 8 mei 2024 een verzoek ingediend voor een voorlopige voorziening om te voorkomen dat verweerster, Stichting Havensteder, haar huurwoning zou ontruimen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster een bedreigende situatie ondervond, aangezien er een vonnis tot ontruiming was uitgesproken op 26 maart 2024. De huur voor juni 2024 was tijdig betaald en er was een verwachting dat de PW-uitkering op korte termijn zou worden ontvangen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van verzoekster om in haar huurwoning te blijven zwaarder weegt dan het belang van verweerster om het vonnis tot ontruiming ten uitvoer te leggen. Daarom is het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de lopende huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar zij kan in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De uitspraak is gedaan door mr. M. Aukema, rechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier S.R.L.T. Peek.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 26 juni 2024
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 8 mei 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 10 mei 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 19 juni 2024.
Ter zitting van 19 juni 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw N.A. Gebrynowicz (hierna: tolk);
  • mevrouw M. Hartman en mevrouw P. Rubio van der Plank, werkzaam bij het Wijkteam (hierna: begeleiders);
  • mevrouw M.M. Naipal, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlener);
  • de heer R. Speej, werkzaam bij Wouters Gerechtsdeurwaarders & Incasso’s, namens Stichting Havensteder, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster).
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 26 maart 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster is aangemeld bij de Kredietbank Rotterdam voor schuldhulpverlening. Verzoekster heeft per 24 april 2024 haar onderneming uitgeschreven uit het handelsregister. Verzoekster heeft een PW-uitkering aangevraagd, een voorschot is ontvangen. De PW-uitkering is door de gemeente Rotterdam toegekend. De PW-uitkering dient alleen nog te worden goedgekeurd door de IND, in verband met de verblijfsvergunning van verzoekster. De huur van juni 2024 is door de gemeente Rotterdam vanuit een fonds betaald. Ter zitting heeft de schuldhulpverlener verklaart dat – wanneer de PW-uitkering definitief is toegekend – er wordt ingezet op budgetbeheer, waardoor voldoende is gewaarborgd dat de betalingen ook tijdig zullen worden gedaan. De netto huur bedraagt € 722,20 per maand.

3.Het verweer

Verweerster is welwillend om te kijken naar oplossingen met verzoekster. De huur van juni 2024 is betaald. In medio mei 2024 zijn er drie betalingen gedaan. Verweerster heeft geen bezwaar tegen toewijzing van het verzoek, onder de voorwaarde dat de verzochte voorziening slechts geldt zolang de lopende huurtermijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 26 maart 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 9 april 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 16 mei 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 26 maart 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. De huur van juni 2024 is tijdig betaald. Het is de verwachting dat de PW-uitkering intussen op korte termijn zal worden ontvangen. Ook is ter zitting besproken dat er zal worden ingezet op budgetbeheer, zodat ook voldoende is gewaarborgd dat de lopende termijnen tijdig zullen worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 26 maart 2024 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 10 mei 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2024.