ECLI:NL:RBROT:2024:6250

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
FT RK 24/266
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot gedwongen schuldregeling op basis van onvoldoende afloscapaciteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot gedwongen schuldregeling, ingediend door verzoekster, die te maken heeft met zestien concurrente schuldeisers. Verzoekster had een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, waarbij zij 2,49% van haar totale schuldenlast van € 41.120,81 wilde betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het aanbod aan de schuldeisers via een saneringskrediet niet het maximaal haalbare is en heeft het verzoek tot gedwongen schuldregeling afgewezen.

De procedure begon op 27 maart 2024, toen verzoekster haar verzoek indiende, samen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 6 juni 2024 was de weigerende schuldeiser niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproep. De rechtbank heeft aanvullende stukken ontvangen van de schuldhulpverlening, die op 10 juni 2024 zijn ingediend. Verzoekster heeft verklaard dat zij sinds haar aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden heeft gemaakt en dat haar vaste lasten door haar beschermingsbewindvoerder worden voldaan.

De rechtbank heeft overwogen dat de afloscapaciteit van verzoekster, die momenteel een werkervaringsplek heeft, naar verwachting zal toenemen na het afronden van deze plek. De rechtbank concludeert dat het aanbod aan de schuldeisers niet het uiterste is dat verzoekster kan bieden, en dat het belang van de weigerende schuldeiser zwaarder weegt dan dat van verzoekster. Daarom is het verzoek om de schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. De rechtbank zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 13 juni 2024
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 27 maart 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser], hierna te noemen: [schuldeiser];
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 6 juni 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw E. Monteiro, werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw A. Goedhart, werkzaam bij Van den Bosse Bewindvoering B.V. (hierna: beschermingsbewindvoerder).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Ter zitting is schuldhulpverlening in de gelegenheid gesteld aanvullende stukken te sturen aan de rechtbank met betrekking tot de te verwachten afloscapaciteit van verzoekster. De rechtbank heeft deze stukken op 10 juni 2024 ontvangen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift zestien concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 41.120,81 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 1 november 2023 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 2,49 % tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar PW-uitkering. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
In het aanbod is aan de schuldeisers meegedeeld dat verzoekster door Werk & Inkomen wordt begeleid bij de zoektocht naar een betaalde baan en dat naar verwachting het inkomen bij betaald werk niet dermate hoog zal zijn dat de afloscapaciteit hoger zal worden binnen 18 maanden. Ter zitting heeft verzoekster desgevraagd verklaard dat zij in 2023 haar studie maatschappelijk werk niveau 4 heeft afgerond en dat zij momenteel werkt op een werkervaringsplek. Dit traject loopt tot augustus 2024 en is een soort stage. Verzoekster heeft aangegeven dat zij daarna fulltime betaald werk gaat doen. Zij verwacht daarmee een inkomen van ongeveer € 3.000,- bruto per maand te verdienen. Schuldhulpverlening heeft na de zitting laten weten dat dit inkomen tussen de € 2.300,- en € 3.000,- bruto per maand zal bedragen.
Vijftien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Deze schuldeiser heeft een vordering van € 754,29 (1,8% van de totale schuldenlast) op verzoekster.

3.Het verweer

[schuldeiser] heeft geen reactie gegeven aan schuldhulpverlening, noch aan de rechtbank. Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [schuldeiser] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij zijn weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Ter zitting is gebleken dat het aanbod aan de schuldeisers door middel van het saneringskrediet niet het maximaal haalbare is dat aan de schuldeisers kan worden aangeboden. Het aanbod betreft een saneringskrediet gebaseerd op de huidige inkomsten uit hoofde van Participatiewet-uitkering. Gezien de verklaring van verzoekster op zitting kan evenwel worden aangenomen dat verzoekster op korte termijn fulltime zal gaan werken na het afronden van haar werkzaamheden op haar werkervaringsplek. De rechtbank kan dus niet zonder meer vaststellen dat de afloscapaciteit van verzoekster, zoals vermeld in het aanbod aan de schuldeisers, blijvend is. De afloscapaciteit van verzoekster zal naar alle waarschijnlijkheid, gezien de genoemde salarisbedragen, een stuk hoger zijn dan de afloscapaciteit waarvan is uitgegaan bij de berekening van het aanbod waarop het saneringskrediet is gebaseerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het belang van [schuldeiser] als weigerende schuldeiser zwaarder weegt dan die van verzoekster. Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van C.D. Jonker, griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2024.