In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van [verzoeker] tot verwijdering van zijn registratie bij het Bureau Krediet Registratie (BKR) door ING Bank N.V. [verzoeker] had sinds 2019 een creditcard van ING en had in de periode van november 2019 tot en met januari 2021 meerdere keren ongeoorloofd rood gestaan op zijn betaalrekening. Ondanks verschillende betalingsregelingen die hij met ING had getroffen, was hij niet altijd aan zijn verplichtingen voldaan. In juli 2022 had hij zijn schuld volledig afbetaald, maar zijn verzoek om de BKR-registratie te verwijderen werd door ING afgewezen op 5 februari 2024. De rechtbank oordeelde dat het verzoek ontvankelijk was, maar dat ING's belangen bij het handhaven van de registratie zwaarder wogen dan de belangen van [verzoeker] bij verwijdering. De rechtbank overwoog dat de kredietregistratie een belangrijk instrument is ter bescherming van zowel consumenten als kredietverstrekkers. De rechtbank concludeerde dat de registratie gerechtvaardigd was, gezien de eerdere betalingsproblemen van [verzoeker] en de lange periode waarin hij niet aan zijn verplichtingen had voldaan. Het verzoek werd afgewezen en [verzoeker] werd veroordeeld in de proceskosten van ING, die op € 2.094,00 werden begroot.