ECLI:NL:RBROT:2024:6248

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
C/10/675781 / HA RK 24-247
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verwijdering BKR-registratie door de Rechtbank Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van [verzoeker] tot verwijdering van zijn registratie bij het Bureau Krediet Registratie (BKR) door ING Bank N.V. [verzoeker] had sinds 2019 een creditcard van ING en had in de periode van november 2019 tot en met januari 2021 meerdere keren ongeoorloofd rood gestaan op zijn betaalrekening. Ondanks verschillende betalingsregelingen die hij met ING had getroffen, was hij niet altijd aan zijn verplichtingen voldaan. In juli 2022 had hij zijn schuld volledig afbetaald, maar zijn verzoek om de BKR-registratie te verwijderen werd door ING afgewezen op 5 februari 2024. De rechtbank oordeelde dat het verzoek ontvankelijk was, maar dat ING's belangen bij het handhaven van de registratie zwaarder wogen dan de belangen van [verzoeker] bij verwijdering. De rechtbank overwoog dat de kredietregistratie een belangrijk instrument is ter bescherming van zowel consumenten als kredietverstrekkers. De rechtbank concludeerde dat de registratie gerechtvaardigd was, gezien de eerdere betalingsproblemen van [verzoeker] en de lange periode waarin hij niet aan zijn verplichtingen had voldaan. Het verzoek werd afgewezen en [verzoeker] werd veroordeeld in de proceskosten van ING, die op € 2.094,00 werden begroot.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rekestnummer: C/10/675781 / HA RK 24-247
Beschikking van 27 juni 2024
in de zaak van
[verzoeker],
wonend in Vlaardingen,
verzoeker,
advocaat mr. U. Karatas te Rotterdam,
tegen
ING BANK N.V.,
gevestigd in Amsterdam,
verweerster,
advocaat mr. D.J. Posthuma te Amsterdam.
Partijen worden hierna [verzoeker] en ING genoemd.

1.De kern van de zaak

Deze zaak gaat over de vraag of ING de registratie van [verzoeker] bij het Bureau Krediet Registratie (hierna: BKR) moet verwijderen. De rechtbank wijst het verzoek van [verzoeker] daartoe af.

2.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift dat bij de rechtbank is binnengekomen op 18 maart 2024, met producties;
  • het verweerschrift, met producties;
  • de mondelinge behandeling van 16 mei 2024.

3.De feiten

3.1.
[verzoeker] had sinds 2019 een creditcard van ING.
3.2.
In de periode van november 2019 tot en met april 2020 heeft ING [verzoeker] er vijf keer op aangesproken dat hij zonder toestemming rood stond op zijn betaalrekening, waarvan zijn creditcarduitgaven werden afgeschreven, en hem verzocht het tekort aan te vullen. Partijen hebben hierover een betalingsafspraak gemaakt die [verzoeker] is nagekomen.
3.3.
Vervolgens heeft ING [verzoeker] in de periode van juni tot en met september 2020 opnieuw viermaal aangesproken op ongeoorloofde roodstand en betaling verzocht. [verzoeker] en ING hebben hierover een betalingsafspraak gemaakt. [verzoeker] is die afspraak nagekomen.
3.4.
Daarna, in de periode van november 2020 tot en met januari 2021, heeft ING [verzoeker] opnieuw drie keer erop aangesproken dat hij ongeoorloofd rood stond en hem verzocht het tekort aan te vullen. Partijen hebben een betalingsregeling getroffen, maar [verzoeker] is die niet nagekomen, waarna ING in juni 2021 aan [verzoeker] heeft laten weten dat die betalingsregeling is komen te vervallen.
3.5.
In juli 2021 heeft ING [verzoeker] aangesproken tot betaling van het saldotekort.
3.6.
ING heeft op 3 augustus 2021 voor het krediet een bijzonderheidscode A en 2 in het Centraal Krediet Informatiesysteem (hierna: CKI) van het BKR geplaatst.
3.7.
Na een sommatiebrief van de incassogemachtigde van ING hebben partijen in augustus 2021 een betalingsregeling getroffen op basis waarvan [verzoeker] de schuld in zeven maandelijkse termijnen van € 100,00 en één van € 11,03 zou afbetalen. In september en december 2021 heeft de incassogemachtigde van ING aan [verzoeker] laten weten dat een achterstand is ontstaan op de betalingsregeling en hem verzocht die te betalen. In februari 2022 heeft de incassogemachtigde van ING aan [verzoeker] aangegeven dat zij geen betaling van hem heeft ontvangen en de betalingsregeling daarom vervalt.
3.8.
Partijen zijn in maart 2022 een nieuwe betalingsregeling overeengekomen op basis waarvan [verzoeker] de schuld binnen vier maanden zou aflossen. In april 2022 heeft ING [verzoeker] aangesproken op de achterstand die op de betalingsregeling was ontstaan.
3.9.
[verzoeker] heeft de schuld op 26 juli 2022 volledig afbetaald.
3.10.
[verzoeker] heeft ING op 12 december 2023 verzocht om de BKR-registratie te verwijderen. ING heeft dit verzoek op 5 februari 2024 afgewezen.

4.De standpunten van partijen

4.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
I. ING te veroordelen om de negatieve coderingen en/of de bijzonderheidscoderingen A en 2 coderingen (onder contractnummer 673514463) in het CKI van BKR binnen zeven dagen na deze beschikking te verwijderen;
II. ING te veroordelen in de proceskosten, te voldoen binnen veertien dagen na deze beschikking.
4.2.
ING voert verweer en concludeert tot afwijzing van dit verzoek met veroordeling van [verzoeker], bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling
Ontvankelijkheid
5.1.
Het verzoek van [verzoeker] is ontvankelijk, omdat het verzoekschrift op 18 maart 2024, en dus binnen zes weken na de afwijzing van ING (op 5 februari 2024), is ingediend. Het verzoek wordt daarom inhoudelijk beoordeeld.
Juridisch kader
5.2.
Op grond van artikel 4:32 Wet op het financieel toezicht (Wft) neemt ING als aanbieder van krediet verplicht deel aan de registratie van door aanbieders aan consumenten en zakelijke klanten verstrekte kredieten. De registratie wordt uitgevoerd door het BKR. Het doel van de kredietregistratie is tweeledig. Enerzijds heeft de registratie tot doel om consumenten te beschermen tegen overkreditering. Anderzijds heeft de registratie tot doel om aanbieders van krediet te beschermen tegen kredietnemers van wie is gebleken dat zij hun lening niet (kunnen) aflossen. Het krediet wordt geregistreerd voor de duur van vijf jaar.
5.3.
De kredietregistratie valt onder de werking van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Het registreren van het krediet in het CKI is aan te merken als het verwerken van persoonsgegevens in de zin van artikel 4 onder 2 AVG. Volgens vaste rechtspraak moet de verwerking van persoonsgegevens in het CKI steeds voldoen aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit (HR 9 september 2011, NJ 2011/595). Dit brengt met zich dat de inbreuk op de belangen van betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor betrokkene minder nadelige, wijze kan worden verwezenlijkt.
5.4.
Op grond van artikel 21 lid 1 AVG heeft de betrokkene (in dit geval [verzoeker]) te allen tijde het recht om vanwege met zijn specifieke situatie verband houdende redenen bezwaar te maken tegen de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens. De
verwerkingsverantwoordelijke (in dit geval ING) dient de verwerking van de persoonsgegevens te staken, tenzij zij daarvoor dwingende gerechtvaardigde gronden aanvoert die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokkene. Als de betrokkene bezwaar heeft gemaakt tegen de verwerking en er zijn geen prevalerende dwingend gerechtvaardigde gronden voor de verwerking, dan heeft hij op grond van artikel 17 lid 1 aanhef en onder c AVG recht op gegevenswissing.
5.5.
Als een verwerkingsverantwoordelijke de verwijdering van persoonsgegevens weigert, kan de belanghebbende daartoe een verzoek indienen bij de rechtbank (artikel 35 lid 2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming). De rechtbank toetst in het kader van dit verzoek of de verwerkingsverantwoordelijke – op wie de stelplicht en de bewijslast daarvan rust – aannemelijk heeft gemaakt dat haar belangen bij registratie in dit specifieke geval zwaarder wegen dan de belangen of de grondrechten en fundamentele vrijheden van de betrokkene (overweging 69 AVG). Deze afweging maakt de rechtbank aan de hand van de op dit moment bekende feiten en omstandigheden, zodat daarbij ook feiten en omstandigheden die zich recent hebben voorgedaan worden betrokken.
BKR-registratie en belangenafweging
5.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat de BKR-registratie op grond van de ontstane schuld terecht is gedaan. De vraag die nu voorligt is of handhaving van de registratie onder de huidige omstandigheden gerechtvaardigd is. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
5.7.
ING heeft erop gewezen dat de kredietregistratie is bedoeld om consumenten te beschermen tegen overkreditering en financiële problemen en om financiële instellingen te beschermen tegen personen die betalingsachterstanden hebben laten ontstaan en die gedurende langere tijd hebben laten bestaan. De kredietregistratie dient daarmee een zwaarwegend algemeen belang.
5.8.
[verzoeker] voert terecht aan dat een enkele verwijzing naar de hiervoor onder 5.7 genoemde basisbelangen onvoldoende is voor afwijzing van het verwijderingsverzoek. ING heeft bij de afwijzing van het verzoek echter ook meegewogen dat de inkomsten en uitgaven van [verzoeker], gelet op de saldotekorten, gedurende een langere tijd niet goed op elkaar waren afgestemd en dat [verzoeker] de betalingsregelingen die partijen hebben getroffen niet is nagekomen.
5.9.
De vraag is of dat belang zwaarder weegt dan de belangen van [verzoeker] bij verwijdering van de BKR-registratie.
5.10.
[verzoeker] heeft voor wat betreft zijn belangen – samengevat – het volgende aangevoerd. Het betrof een kleine schuld van ongeveer € 700,-. [verzoeker] was toen de schuld in 2021 ontstond een twintigjarige student, met achtereenvolgens verschillende bijbanen op basis van en een nulurencontract. Inmiddels is [verzoeker] financieel volwassener: hij is werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met een goed en stabiel inkomen, hij spaart en hij heeft geen creditcard meer waarop hij rood kan staan. Verder heeft [verzoeker] geen nieuwe schulden gemaakt. [verzoeker] wil graag een auto leasen en hij wil een huis kopen. Inmiddels zijn er bijna drie jaar verstreken sinds het ontstaan van de schuld en bijna twee jaar sinds de aflossing daarvan.
5.11.
Zoals ook door ING erkend, betrof het inderdaad (steeds) een schuld van geringe omvang. Daarnaast betwist ING niet dat [verzoeker] geen nieuwe schulden heeft gemaakt en spaart. Deze omstandigheden wegen in de belangenafweging mee in het voordeel van [verzoeker].
5.12.
Dat [verzoeker] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor veertig uur per week heeft met een vast inkomen is positief. Er moet bij de beoordeling echter ook worden gekeken naar hoe lang dat al zo is. De rechtbank kijkt daarbij niet alleen naar de laatste schuld, omdat het om een doorlopende keten van het laten ontstaan van schulden en betalingsregelingen betreft. [verzoeker] heeft aangevoerd dat hij sinds juli 2023 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft, dus bijna een jaar. De rechtbank is van oordeel dat dit relatief kort is in verhouding tot de totale duur van de betalingsachterstanden. In het oog gehouden moet worden dat [verzoeker] al in november 2019, kort nadat hij zijn creditcard in gebruik heeft genomen, ongeoorloofd rood is komen te staan en dat ondanks vele betalingsverzoeken van ING en haar incassogemachtigde en verschillende betalingsregelingen, de laatste schuld pas in juli 2022 – dus na meer dan 2,5 jaar – is voldaan (zie 3.1 tot en met 3.9). Dat [verzoeker] nog maar relatief kort een stabiel inkomen heeft, is een omstandigheid die in de belangenafweging in zijn nadeel meeweegt.
5.13.
Er is ruim anderhalf jaar verstreken sinds [verzoeker] de schuld van november 2020 op 26 juli 2022 heeft afgelost. Dat de schuld uiteindelijk wel is afgelost is positief, maar legt slechts een beperkt gewicht in de schaal gelet op de termijn en de betalingsregelingen die er voor nodig waren om tot volledige aflossing te komen.
5.14.
Een andere omstandigheid die in het kader van een belangenafweging relevant is, is of een eventuele betalingsregelingen goed is nagekomen. De rechtbank overweegt hierover dat [verzoeker] de eerste twee betalingsafspraken weliswaar is nagekomen (zie 3.2 en 3.3), maar de drie betalingsregelingen daarna (meermaals) niet (zie 3.4, 3.7 en 3.8). Deze omstandigheid weegt zodoende in het nadeel van [verzoeker] mee.
5.15.
[verzoeker] heeft aangevoerd dat hij graag een huis wil kopen, maar dat door de BKR-registratie niet kan. Ter zitting heeft [verzoeker] desgevraagd aangegeven dat hij nog geen hypotheekaanvraag heeft gedaan en nog geen concrete woning op het oog heeft. [verzoeker] heeft zijn standpunt dus onvoldoende onderbouwd.
5.16.
Dat [verzoeker] een auto wil leasen legt onvoldoende gewicht in de schaal. Ter zitting heeft [verzoeker] desgevraagd aangegeven dat hij over andere transportmiddelen beschikt. In zijn verzoekschrift heeft [verzoeker] aangegeven dat hij een auto wil leasen om promotie te kunnen maken. [verzoeker] heeft echter niet aangetoond dat het niet hebben van een (lease)auto hem momenteel onthoudt van het maken van promotie tot areamanager.
5.17.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ING voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar belang bij de registratie – namelijk om [verzoeker] te beschermen tegen overkreditering en overige kredietverstrekkers te waarschuwen, in het licht van de langdurige overbesteding en het niet nakomen van betalingsregelingen door [verzoeker] – op dit moment zwaarder weegt dan het belang van [verzoeker] bij verwijdering van die registratie. Anders dan [verzoeker] meent, is ING tot de juiste belangenafweging gekomen en heeft zij die voldoende deugdelijk gemotiveerd.
5.18.
Het verzoek wordt dus afgewezen.
Proceskosten
5.19.
[verzoeker] is in het ongelijk gesteld en heeft geen verweer gevoerd tegen de door ING gevorderde proceskostenveroordeling. [verzoeker] moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van ING worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.228,00 (2 punten × tarief € 614,00)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.094,00

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst het verzoek af;
6.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van ING begroot op € 2.094,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [verzoeker] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend, dan moet [verzoeker]
€ 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
6.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Wijsman-van Veen en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2024.3726/2990