ECLI:NL:RBROT:2024:6246

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
FT RK 24/413
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot gedwongen schuldregeling op basis van onvoldoende afloscapaciteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot gedwongen schuldregeling, ingediend door verzoeker op 19 april 2024. Verzoeker had een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waarbij hij een betaling van 3,12% aan de preferente schuldeisers en 1,56% aan de concurrente schuldeisers voorstelde. De rechtbank oordeelde dat het aanbod niet het uiterste was waartoe verzoeker in staat moest worden geacht, en wees het verzoek tot gedwongen schuldregeling af. De schuldeiser die niet akkoord ging met de regeling, had een vordering van € 1.280,44 en weigerde in te stemmen met het voorstel omdat dit niet in verhouding stond tot de looptijd en hoogte van de vordering. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de weigerende schuldeiser zwaarder wogen dan die van verzoeker en de overige schuldeisers, en dat het aanbod aan de schuldeisers niet het maximaal haalbare was. De rechtbank zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 13 juni 2024
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 19 april 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser], in behandeling bij Collect4u, hierna te noemen: [schuldeiser];
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 6 juni 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw M. Naipal, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna te noemen: schuldhulpverlening).
De schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift negen schuldeisers, waarvan één preferente en acht concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 41.686,44 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 10 januari 2024 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 3,12% aan de preferente schuldeisers en 1,56% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn PW-uitkering. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
In het aanbod is aan de schuldeisers meegedeeld dat niet wordt verwacht dat verzoeker in loondienst gaat. Wanneer dit wel het geval is, wordt er niet verwacht dat verzoeker meer afloscapaciteit zal hebben. Om die reden is gekozen voor een saneringskrediet, dat is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn PW-uitkering.
Ter zitting heeft verzoeker desgevraagd verklaard dat het een stuk beter met hem gaat dan ten tijde van het aanbod aan de schuldeisers. Hij heeft inmiddels een eigen huurwoning, hij volgt een IT-opleiding en is bezig met solliciteren. Tot 1 augustus 2024 is hij in elk geval bezig met die IT-opleiding. Als hij wordt aangenomen door de werkgever waar hij nu een sollicitatie heeft lopen, verwacht hij bij een fulltime dienstverband een salaris van ongeveer € 2.500,- bruto per maand te verdienen.
Acht schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Deze schuldeiser heeft een vordering van € 1.280,44 (3,1% van de totale schuldenlast) op verzoeker.

3.Het verweer

[schuldeiser] heeft per e-mail als reactie op de aanbodbrief aangegeven niet akkoord te gaan met het voorstel omdat deze niet in verhouding staat met de looptijd en de hoogte van de vordering.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft de weigerende schuldeiser geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij zijn weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Ter zitting is gebleken dat het aanbod aan de schuldeisers door middel van het saneringskrediet niet het maximaal haalbare is dat aan de schuldeisers kan worden aangeboden. Het aanbod betreft een saneringskrediet gebaseerd op de ongewijzigde voortzetting van de huidige inkomsten uit hoofde van Participatiewet-uitkering.
Gezien de verklaring van verzoeker op zitting kan evenwel worden verwacht dat verzoeker op korte termijn fulltime zal gaan werken. De rechtbank kan dus niet zonder meer vaststellen dat de afloscapaciteit van verzoeker, zoals vermeld in het aanbod aan de schuldeisers, blijvend is. De afloscapaciteit van verzoeker zal naar alle waarschijnlijkheid, gezien het genoemde salarisbedrag, een stuk hoger zijn dan de afloscapaciteit waarvan is uitgegaan bij de berekening van het aanbod waarop het saneringskrediet is gebaseerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van [schuldeiser] als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoeker of de overige schuldeisers. Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van C.D. Jonker, griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2024.