ECLI:NL:RBROT:2024:622

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
10785651 HA VERZ 23-75
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst Managing Director wegens verstoorde arbeidsverhouding en toekenning billijke vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de Managing Director van een familiebedrijf. De werknemer, [verweerder01], heeft sinds 1 januari 2016 bij het bedrijf gewerkt en heeft verschillende functies vervuld, met als laatste functie Managing Director. Het verzoek tot ontbinding is ingediend door de werkgever, [verzoekster01], op basis van verwijtbaar handelen van de werknemer en een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werknemer niet verwijtbaar heeft gehandeld en dat het verzoek tot ontbinding op basis van een verstoorde arbeidsverhouding is toegewezen. De kantonrechter heeft een billijke vergoeding van € 250.000,- bruto toegekend aan de werknemer, omdat de arbeidsrelatie ernstig en duurzaam is verstoord door het handelen van de werkgever. Daarnaast is de werkgever veroordeeld om het restant van de variabele beloning over 2023 van € 61.273,21 bruto te betalen. De kantonrechter heeft ook een transitievergoeding van € 53.525,71 bruto toegewezen aan de werknemer, omdat aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met het beëindigen van arbeidsovereenkomsten en de gevolgen van ernstig verwijtbaar handelen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 10785651 HA VERZ 23-75
datum uitspraak: 18 januari 2024
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoekster01] B.V.,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01],
verzoekster, verweerster in het (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mr. L.A. Jansen,
tegen
[verweerder01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mr. R.T. Profijt en mr. I. Lintsen.
Partijen worden hierna ‘ [verzoekster01] ’ en ‘ [verweerder01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van [verzoekster01] (ontvangen op 9 november 2023), met bijlagen;
  • het verweerschrift van [verweerder01] met (voorwaardelijk) tegenverzoek, met bijlagen;
  • het verweerschrift op het (voorwaardelijk) tegenverzoek van [verzoekster01] , met bijlagen;
  • de brief van [verweerder01] van 20 december 2023, met bijlagen;
  • de pleitaantekeningen van [verzoekster01] ;
  • de pleitnota van [verweerder01] .
1.2.
Op 21 december 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren namens [verzoekster01] aanwezig [naam01] en [naam02] , bijgestaan door mr. L.A. Jansen. [verweerder01] was aanwezig, bijgestaan door mr. R.T. Profijt en mr. I. Lintsen.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster01] is een familiebedrijf van [naam familie01] en heeft onder andere ruim 100 goudwisselkantoren in Nederland, België en Duitsland. De CEO van [verzoekster01] is [naam01] (hierna: [naam01] ).
2.2.
[verweerder01] is vanaf 1 januari 2016 bij [verzoekster01] in dienst. In 2015 werkte hij al voor [verzoekster01] als consultant. [verweerder01] heeft verschillende functies binnen [verzoekster01] vervuld. Zijn laatste functie is Managing Director met een salaris van € 14.481,29 bruto per maand. [verweerder01] had als Managing Director de dagelijkse leiding over [verzoekster01] en [naam01] legde zich meer toe op de lange termijnvisie.
2.3.
[naam03] is de dochter van [verweerder01] . Zij werkt met ingang van 1 april 2020 bij [verzoekster01] , aanvankelijk ter vervanging van een medewerkster met zwangerschapsverlof. Per 1 januari 2023 werkt zij in de functie van Junior HR Adviseur.
2.4.
Na een beoordelingsgesprek heeft [verweerder01] op 19 april 2023 een brief aan [naam01] overhandigd. In deze brief schrijft [verweerder01] onder andere dat hij er mede voor heeft gezorgd dat het bedrijf een hogere waarde is gaan vertegenwoordigen maar dat hij daar zelf weinig revenuen van ervaart. [verweerder01] schrijft dat hij graag wil onderzoeken of hierin mogelijkheden zijn/gecreëerd kunnen worden voor nu of in de toekomst. Half juni 2023 heeft [naam01] deze brief doorgespeeld aan de familie.
2.5.
Tijdens een ingelast aandeelhoudersvergadering van 18 september 2023 hebben de aandeelhouders (in feite de familie) het vertrouwen in [verweerder01] opgezegd. [verweerder01] is hiervan op de hoogte gesteld op 19 september 2023. In een brief van dezelfde datum heeft [verzoekster01] aan [verweerder01] een voorstel gedaan om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. [verweerder01] is met dit voorstel niet akkoord gegaan.

3.Het geschil

3.1.
[verzoekster01] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder01] op een zo kort mogelijke termijn te ontbinden. Primair omdat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten door [verweerder01] (e-grond). Subsidiair omdat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond). Meer subsidiair omdat sprake is van omstandigheden die niet in de wet zijn genoemd, waardoor het niet redelijk is dat de arbeidsovereenkomst blijft bestaan (h-grond) en meer subsidiair omdat sprake is van een combinatie van omstandigheden die in de wet zijn genoemd waardoor het niet redelijk is dat de arbeidsovereenkomst blijft bestaan (i-grond). [verzoekster01] verzoekt ook om [verweerder01] te veroordelen aan haar te betalen € 13.632,15 netto aan ten onrechte ontvangen loon.
3.2.
[verweerder01] verzoekt (primair) om het verzoek van [verzoekster01] af te wijzen en de arbeidsovereenkomst op zijn verzoek te ontbinden (artikel 7:671c BW). Ook verzoekt [verweerder01] voor recht te verklaren dat [verzoekster01] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en dat [verzoekster01] daarom veroordeeld wordt om aan hem te betalen een billijke vergoeding van € 1.525.227,44 bruto of € 975.959,43 bruto. Als de kantonrechter de arbeidsovereenkomst wel ontbindt op verzoek van [verzoekster01] , dan verzoekt [verweerder01] (subsidiair) om voor recht te verklaren dat [verzoekster01] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en om [verzoekster01] daarom te veroordelen om een billijke vergoeding van € 1.525.227,44 bruto of € 975.959,43 bruto te betalen.
3.3.
[verweerder01] verzoekt daarnaast, samengevat, om in beide gevallen (dus zowel primair als subsidiair):
  • [verzoekster01] te veroordelen om aan hem te betalen een transitievergoeding van € 54.053,65 bruto;
  • [verzoekster01] te veroordelen aan hem te betalen (het restant van) de variabele beloning over 2023, zijnde het netto-equivalent van € 61.273,21 bruto;
  • [verzoekster01] te veroordelen om binnen tien dagen na de beschikking een gebruikelijke eindafrekening op te maken van het dienstverband van [verweerder01] , waaronder in ieder geval wordt verstaan het uitbetalen van het openstaand verlofsaldo van twaalf dagen en de pro rata vakantietoeslag van 8% tot de datum ontbinding;
  • [verzoekster01] te veroordelen tot het voldoen van de onkostendeclaraties van [verweerder01] van € 9.611,01;
  • [verzoekster01] te veroordelen tot het voldoen van de buitengerechtelijke kosten van € 3.230,70;
  • te bepalen dat [verzoekster01] de bedragen die zij op grond van de beschikking aan [verweerder01] verschuldigd is, uiterlijk binnen 10 dagen na de beschikking aan [verweerder01] dient te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • [verzoekster01] te veroordelen om een deugdelijke bruto-netto specificatie te verstrekken, gelijktijdig met de betaling;
  • te verklaren voor recht dat [verzoekster01] (en de aan haar gelieerde ondernemingen) aan een tussen [verweerder01] en [verzoekster01] (of een tussen [verweerder01] en aan [verzoekster01] gelieerde onderneming) overeengekomen concurrentie- en/of relatiebeding geen rechten (meer) kan ontlenen;
  • [verzoekster01] te veroordelen in de werkelijke/volledige proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.

4.De beoordeling

Het ontbindingsverzoek van [verzoekster01]
4.1.
De kantonrechter wijst het ontbindingsverzoek van [verzoekster01] toe, omdat is voldaan aan de voorwaarden voor opzegging en er geen opzegverbod geldt (artikel 7:671b lid 2 BW). De arbeidsovereenkomst wordt dus ontbonden op verzoek van [verzoekster01] . Hierna wordt uitgelegd waarom het verzoek van [verzoekster01] wordt toegewezen.
Redelijke grond
4.2.
Een voorwaarde voor ontbinding van een arbeidsovereenkomst is dat daar een redelijke grond voor is (artikel 7:669 lid 1 BW). [verzoekster01] heeft meerdere gronden aan haar verzoek ten grondslag gelegd. Hierna wordt op deze gronden, voor zover nodig, ingegaan.
E-grond: verwijtbaar handelen of nalaten
4.3.
[verzoekster01] stelt dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder01] , waardoor het niet redelijk is om de arbeidsovereenkomst voort te laten duren (artikel 7:669 lid 3 onder e BW). De kantonrechter is van oordeel dat geen sprake is van deze grond.
4.4.
[verzoekster01] signaleert in haar verzoekschrift meerdere knelpunten, die zij [verweerder01] verwijt, zoals het uitoefenen van oneigenlijke druk op medewerkers bij het invoeren van het salarishuis met (gezondheids)schade tot gevolg, het tegen het advies van deskundigen handelen bij het personeelsinformatiesysteem, de manier van communicatie van [verweerder01] waardoor een angstcultuur zou zijn ontstaan, het doorgeleiden van informatie van de afdeling HR door [naam03] aan [verweerder01] , het sturen van de brief van 19 april 2023 aan de familie en het niet hebben van zelfreflectie. Dit alles heeft er volgens [verzoekster01] toe geleid dat de aandeelhouders het vertrouwen in [verweerder01] hebben opgezegd.
4.5.
Deze verwijten zien dus op de wijze waarop [verweerder01] functioneerde in zijn rol van Managing Director. Volgens [verzoekster01] was al snel duidelijk dat [verweerder01] niet leverde wat er van hem werd verwacht in deze rol. Deze stellingname van [verzoekster01] strookt echter niet met de beoordeling die [verweerder01] in april 2023 heeft gekregen. [verzoekster01] heeft het functioneren van [verweerder01] met een 4,25 uit 5 beoordeeld. Ondanks dat toen misschien nog geen functietaakomschrijving voor de functie Managing Director beschikbaar was, volgt uit het beoordelingsverslag niet dat men niet tevreden was over de wijze waarop [verweerder01] zijn functie uitoefende en/of dat hij is aangesproken op zijn wijze van leidinggeven en communiceren. In mei 2023 heeft [verweerder01] vanwege zijn functioneren een bonus van € 70.000,- ontvangen. Voorts is in augustus 2023 gecommuniceerd tussen partijen over het voornemen om [verweerder01] een volmacht te verlenen en deze in te schrijven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Tegen deze achtergrond is de kantonrechter van oordeel dat [verzoekster01] onvoldoende heeft onderbouwd dat [verweerder01] niet goed functioneerde in de functie van Managing Director en er daarmee sprake is van verwijtbaar handelen aan de zijde [verweerder01] .
4.6.
Bij dit oordeel weegt ook mee dat [verzoekster01] de gestelde (gezondheids)schade die [verweerder01] aan diverse medewerkers zou hebben toegebracht niet heeft onderbouwd met stukken. De gestelde giftige cocktail, ontstaan doordat [naam03] informatie zou doorspelen aan [verweerder01] (wat [verweerder01] betwist), is ook onvoldoende onderbouwd. De verklaringen van een aantal medewerkers die [verzoekster01] hierover heeft overgelegd, zijn daartoe, alsook voor de aanname van een angstcultuur, onvoldoende. Als [verzoekster01] van mening was dat [verweerder01] zijn functie niet goed uitoefende en zijn gedrag moest veranderen, had het op haar weg gelegen om [verweerder01] hierop aan te spreken en hem in de gelegenheid te stellen zijn gedrag en functioneren te wijzigingen. Dit heeft [verzoekster01] niet gedaan; het vertrouwen is – zonder voorafgaande waarschuwing – in september 2023 opgezegd door de aandeelhouders.
4.7.
In het verzoekschrift noemt [verzoekster01] nog drie andere verwijten. [verweerder01] heeft volgens [verzoekster01] bedrijfsinformatie naar het emailadres van zijn vrouw toegezonden en hiermee het geheimhoudingsbeding geschonden, hij heeft zijn zakelijke emailadres voor privéaangelegenheden gebruikt en hij heeft, in tegenstelling tot zijn afgelegde verklaring van “geen privégebruik”, de aan hem ter beschikking gestelde auto privé gebruikt. De kantonrechter is van oordeel dat dit gedrag van [verweerder01] niet als (voldoende) verwijtbaar handelen kan worden aangemerkt. Hieronder wordt uitgelegd waarom.
4.8.
[verweerder01] erkent dat hij vijf zakelijke emailberichten heeft verzonden naar het emailadres van zijn vrouw, dit om zich te kunnen verweren. Het is de vraag of [verweerder01] hiermee in strijd heeft gehandeld met het geheimhoudingsbeding, omdat [verweerder01] stelt dat hij samen met zijn vrouw dit emailadres beheert en zijn vrouw de e-mailberichten niet heeft gelezen. Ook als [verweerder01] hiermee wel in strijd heeft gehandeld met het geheimhoudingsbeding, omdat zijn vrouw de e-mailberichten kon lezen, is de kantonrechter van oordeel dat [verzoekster01] onvoldoende heeft onderbouwd dat dit zo verwijtbaar is dat het een ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. [verzoekster01] heeft niet toegelicht dat deze emailberichten bedrijfsinformatie bevatten waarmee [verweerder01] schade aan [verzoekster01] kan toebrengen of iets van die orde.
4.9.
Het tweede verwijt is dat [verweerder01] volgens [verzoekster01] vanaf zijn zakelijke e-mailadres ook e-mailberichten heeft verzonden over privékwesties. [verzoekster01] heeft echter volgens het Personeelshandboek een protocol (Protocol 2: gebruik email/internet/social media) waarin staat dat een medewerker zijn zakelijke e-mailadres ook voor niet-zakelijke communicatie mag gebruiken. [verzoekster01] onderbouwt onvoldoende waarom [verweerder01] door het verzenden van de e-mails of door zijn taal gebruik hiermee in strijd heeft gehandeld en waarom dat zo verwijtbaar zou zijn, als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onder e BW.
4.10.
[verweerder01] erkent dat hij de auto die aan hem ter beschikking is gesteld ook privé gebruikte, maar stelt dat [naam01] hiervan afwist. Of dit waar is kan in het midden blijven. Het enkele feit dat [verweerder01] zijn auto privé gebruikte is namelijk, zonder daarop te zijn aangesproken, geen reden om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Dit is veeleer een zaak tussen [verweerder01] en de belastingdienst. Gesteld gebruik vormt ook geen grond voor het oordeel dat [verweerder01] een deel van zijn loon moet terugbetalen aan [verzoekster01] , zodat deze vordering van [verzoekster01] ter hoogte van € 13.632,15 netto wordt afgewezen.
G-grond: verstoorde arbeidsrelatie
4.11.
Uit het feit dat [verweerder01] even als [verzoekster01] wil dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden als ook uit de processtukken en de mondelinge behandeling volgt voldoende dat de arbeidsrelatie ernstig en duurzaam is verstoord en dat in redelijkheid niet van [verzoekster01] kan worden gevergd om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:669 lid 3 onder g BW). Dit is derhalve een redelijke grond. Dat er voor 19 september 2023 geen sprake was van een verstoring en nu wel, maakt dat niet anders. Gekeken moet worden naar de situatie zoals die nu is. Op dit moment is de arbeidsrelatie ernstig en duurzaam verstoord, want na wat er is gebeurd, kunnen partijen niet meer met elkaar samenwerken.
Herplaatsing
4.12.
Een tweede voorwaarde voor ontbinding is dat [verweerder01] niet binnen een redelijke termijn kan worden herplaatst in een andere passende functie (artikel 7:669 lid 1 BW). Aan die eis is voldaan, omdat voldoende is gebleken dat er geen andere passende functie is binnen [verzoekster01] . [verweerder01] was Managing Director en vervulde daarmee een van de hoogste functies binnen het bedrijf.
Opzegverbod
4.13.
De laatste voorwaarde voor ontbinding is dat er geen opzegverbod geldt waardoor ontbinding niet is toegestaan. Aan die eis is ook voldaan, want gesteld noch gebleken is dat er een opzegverbod geldt.
Datum einde arbeidsovereenkomst
4.14.
Het einde van de arbeidsovereenkomst wordt bepaald op 1 maart 2024 (artikel 7:671b lid 9 BW). Daarbij is rekening gehouden met de opzegtermijn en de duur van deze procedure.
Transitievergoeding
4.15.
[verweerder01] heeft recht op een transitievergoeding omdat aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan en er (gelet op wat hiervoor is overwogen) geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder01] (artikel 7:673 lid 1 en lid 7 BW). Op basis van het loon en vakantietoeslag, de gemiddelde bonussen over afgelopen drie jaar (die door [verzoekster01] niet zijn betwist), de duur van de arbeidsovereenkomst en de ontbindingsdatum, is de hoogte van de vergoeding € 53.525,71 bruto. Dit bedrag moet [verzoekster01] betalen aan [verweerder01] . De wettelijke rente over de transitievergoeding wordt toegewezen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 7:686a lid 1 BW).
Billijke vergoeding
4.16.
De kantonrechter kent aan [verweerder01] een billijke vergoeding toe. Een billijke vergoeding kan alleen worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (artikel 7:671b lid 9 onder c BW). Dat is hier het geval. Hierna wordt uitgelegd waarom.
4.17.
De arbeidsrelatie tussen partijen is ernstig en duurzaam verstoord. De kantonrechter is van oordeel dat dit komt door het handelen van [verzoekster01] . Uit de toelichting van partijen volgt namelijk dat de relatie tussen partijen tot de brief van 19 september 2023 van [verzoekster01] ogenschijnlijk goed was; er leek niets aan de hand. [verweerder01] deed zijn werk, kreeg aanzienlijke bonussen en is binnen het bedrijf opgeklommen tot de op een na hoogste functie van Managing Director. Er is kort tevoren nog gesproken over het geven van een volmacht aan [verweerder01] en de vereiste registratie daarvan. [verweerder01] is niet aangesproken op zijn functioneren of zijn gedrag. Pas na de brief van 19 september 2023, waarin aan [verweerder01] is meegedeeld dat de aandeelhouders op 18 september 2023 het vertrouwen in hem hebben opgezegd, raakt de arbeidsverhouding kenbaar verstoord. De aandeelhouders hebben het vertrouwen in [verweerder01] echter zonder redelijke grond opgezegd, zoals hiervoor overwogen. De brief van [verweerder01] van 19 april 2023, waarin hij om meer waardering vroeg, is wellicht, zoals [verzoekster01] ter zitting heeft beaamd, bij de aandeelhouders verkeerd gevallen. Het had echter op de weg van [verzoekster01] gelegen om hierover met [verweerder01] in gesprek te gaan, in plaats van direct een vaststellingsovereenkomst aan te bieden en de organisatie op de hoogte te stellen van de non-actiefstelling van [verweerder01] . Omdat [verzoekster01] [verweerder01] nooit heeft aangesproken, is het mogelijk dat de vaststellingsovereenkomst als een verrassing kwam voor [verweerder01] , zoals hij stelt. Het heeft er alle schijn van dat [verzoekster01] nadien, toen [verweerder01] niet instemde met de vaststellingsovereenkomst, redenen heeft opgesteld om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, wat uiteindelijk tot een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsrelatie heeft geleid. De kantonrechter is van oordeel dat [verzoekster01] hiermee ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, zodat [verweerder01] recht heeft op een billijke vergoeding. De door [verweerder01] verzochte verklaring voor recht wordt dan ook toegewezen.
Hoogte billijke vergoeding
4.18.
De kantonrechter vindt in dit geval een billijke vergoeding van € 250.000,- bruto passend. Hierna wordt uitgelegd waarom.
4.19.
De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval. De Hoge Raad heeft uitgangspunten gegeven voor het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding [1] . Volgens de Hoge Raad kan in aanmerking worden genomen hoelang de arbeidsovereenkomst zou hebben voortgeduurd als het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door de werkgever wordt weggedacht. Ook mag rekening worden gehouden met de gevolgen van het ontslag. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
4.20.
Als het ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekster01] wordt weggedacht, dan zou [verweerder01] naar het oordeel van de kantonrechter niet tot zijn pensioenleeftijd of nog 75 maanden (zoals [verweerder01] stelt), maar veeleer nog ruim één jaar bij [verzoekster01] in dienst zijn gebleven. De reden daarvoor is dat [verweerder01] de brief van 19 april 2023 heeft geschreven, waarin hij zijn onvrede uitte over de wijze waarop hij gewaardeerd/beloond werd. Uit de verklaringen van [verweerder01] volgt dat hij deze brief zeer weldoordacht en bewust heeft geschreven, in overleg met een adviseur (van [verzoekster01] ). De waardering moest volgens [verweerder01] blijken uit een financiële tegemoetkoming ineens of in meerdere jaren. Tijdens de zitting noemde [verweerder01] dit een bindingspremie. Hieruit leidt de kantonrechter af dat [verweerder01] geen genoegen nam met de bestaande situatie en op zoek was naar meer. [verzoekster01] heeft echter duidelijk toegelicht dat zij niet bereid was [verweerder01] meer te betalen. Deze achtergrond rechtvaardigt de verwachting dat [verweerder01] uiteindelijk niet veel langer dan één jaar bij [verzoekster01] in dienst zou zijn gebleven, omdat [verzoekster01] hem niet de gewenste waardering wilde geven. De kantonrechter hanteert als aanvangsdatum van dit jaar de ontbindingsdatum van 1 maart 2024.
4.21.
De kantonrechter neemt bij het berekenen van de billijke vergoeding het huidige bruto maandsalaris van [verweerder01] als uitgangspunt. Dit salaris bedraagt € 14.481,29 bruto exclusief vakantietoeslag. Dit betekent dat [verweerder01] een salaris misloopt van € 187.677,52 (= € 14.481,29 x 12 x 8%). Van dit bedrag moet worden afgetrokken het inkomen dat [verweerder01] naar verwachting zal kunnen genereren. Volgens [verweerder01] zou hij ongeveer negen maanden werkloos zijn na de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, zodat hij gedurende negen maanden een werkloosheidsuitkering zou ontvangen van € 36.828,16 bruto inclusief vakantietoeslag. [verzoekster01] weerspreekt dit onvoldoende, zodat de kantonrechter hiervan uitgaat. [verweerder01] onderbouwt voorts voldoende dat hij gedurende de andere drie maanden ongeveer € 10.000,- per maand exclusief vakantiegeld zal verdienen. Dat dit meer zal zijn, onderbouwt [verzoekster01] onvoldoende met de verwijzing naar enkele vacatures. Dit betekent dat voor deze maanden ook een bedrag van € 32.400,- van het loon moet worden afgetrokken. Hiermee komt misgelopen loon uit op € 118.449,36 bruto.
4.22.
[verweerder01] stelt dat hij naast zijn loon ook een variabele beloning misloopt voor het jaar 2024. De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder01] voldoende heeft onderbouwd dat hij de beloning voor het jaar 2024 misloopt van € 76.678,75 bruto. Voor het jaar 2025 acht de kantonrechter het niet aannemelijk dat [verweerder01] een beloning misloopt, omdat hij dat jaar maar twee maanden gewerkt zou hebben. Het is gelet op de verwachting dat [verweerder01] na negen maanden een nieuwe baan zal krijgen, niet reëel om ervan uit te gaan dat hij in zijn nieuwe baan al recht zou hebben op een bonus. Daarom wordt bij het berekenen van de billijke vergoeding er rekening mee gehouden dat [verweerder01] een variabele beloning, vergelijkbaar met die van 2024, misloopt.
4.23.
Volgens [verweerder01] zal hij ook pensioenschade lijden bestaande uit in ieder geval het pensioengat dat ontstaat in de periode van negen maanden waarin hij werkloos zal zijn. [verweerder01] becijfert deze schade op een bedrag van € 12.739,50 netto (bestaande uit 9 maanden de netto werkgeversafdracht van [verzoekster01] van € 1.415,50 per maand) en op een bedrag van € 20.000,- netto voor enkele onzekere factoren zoals voor het partnerpensioen (bruto volgens [verweerder01] ongeveer € 35.000,-). De kantonrechter is met [verzoekster01] van oordeel dat [verweerder01] het bedrag van € 20.000,- voor de onzekere factoren onvoldoende heeft onderbouwd. De pensioenschade zal daarom worden geschat op € 23.000,- bruto. Dit is ongeveer het brutobedrag van € 12.739,50 netto.
4.24.
De kantonrechter neemt aan dat deze kwestie [verweerder01] psychisch beroerd heeft, maar ziet daarin niet zonder meer aanleiding om bovenop het voorgaande een bedrag aan immateriële schadevergoeding mee te nemen bij het begroten van de billijke vergoeding. [verweerder01] onderbouwt met wat hij heeft aangevoerd onvoldoende dat sprake is van aantasting in de persoon.
4.25.
[verweerder01] heeft voorts niet onderbouwd dat hij nog andere financiële schade zal lijden. Gelet op het voorgaande bedraagt de inkomensschade van [verweerder01] € 218.128,11. Omdat het echter onduidelijk is wat de inkomens- en pensioenschade van [verweerder01] precies zal zijn en rekening houdend met het feit dat de billijke vergoeding ook als middel dient om de werkgever te wijzen op de noodzaak haar gedrag in eventuele volgende gevallen aan te passen, ziet de kantonrechter voldoende redenen om de billijke vergoeding vast te stellen op een bedrag van € 250.000,- bruto. De hierover gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen als hierna vermeld.
Intrekkingsbevoegdheid
4.26.
[verzoekster01] krijgt tot 1 februari 2024 om het verzoek in te trekken omdat een billijke vergoeding wordt toegekend (artikel 7:686a lid 6 BW).
Het ontbindingsverzoek van [verweerder01]
4.27.
Als [verzoekster01] gebruik maakt van de hiervoor genoemde intrekkingsmogelijkheid, dan is aan de voorwaarde voldaan van [verweerder01] om zijn ontbindingsverzoek te beoordelen. Het ontbindingsverzoek van [verweerder01] wordt in die situatie toegewezen, want [verweerder01] heeft voldoende onderbouwd waarom hij niet meer bij [verzoekster01] in dienst wil zijn. Ook weegt hierbij mee dat een eigen verzoek van een werknemer om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, mede gelet op het (grond)recht van arbeidskeuze, in beginsel gehonoreerd wordt. De kantonrechter ziet geen redenen om hierover anders te oordelen. De arbeidsovereenkomst zal in dat geval worden ontbonden per 1 maart 2024.
Transitievergoeding en billijke vergoeding
4.28.
[verweerder01] heeft recht op een transitievergoeding en een billijke vergoeding, omdat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster01] (artikel 7:673 lid 1 onder b sub 2 BW en artikel 7:671c lid 3 onder b BW). Hiervoor is al toegelicht waarom [verzoekster01] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en op welke billijke vergoeding [verweerder01] recht heeft. Dit betekent dat [verweerder01] recht heeft op een transitievergoeding van € 53.525,71 bruto en een billijke vergoeding van € 250.000,- bruto. De hierover gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen als hierna vermeld.
Andere verzoeken van [verweerder01]
4.29.
[verweerder01] heeft ook een aantal andere verzoeken gedaan. Hieronder zal daarop beslist worden.
Variabele beloning
4.30.
[verweerder01] verzoekt om [verzoekster01] te veroordelen aan hem te betalen (het restant van) de variabele beloning over 2023 van € 61.273,21 bruto. Volgens [verzoekster01] heeft [verweerder01] nog recht op een deel van de variabele beloning ten bedrage van € 16.168,04 bruto. De kantonrechter wijst de vordering van [verweerder01] toe en overweegt daartoe als volgt.
4.31.
Partijen zijn in de arbeidsovereenkomst met elkaar overeengekomen dat [verweerder01] , als hij bij de jaarlijkse beoordelingsronde ten minste een ‘goed’ scoort en indien en voor zover het bedrijfsresultaat van [verzoekster01] het toelaat, een bonus zal worden toegekend conform het in de arbeidsovereenkomst opgenomen schema. Voor 2023 is dat een bedrag van € 75.175,24 bruto. Een bedrag van 40% is gegarandeerd en [verweerder01] heeft in 2023 al een voorschot van in totaal € 13.902,06 bruto ontvangen.
4.32.
[verweerder01] stelt dat hij zonder het verwijtbaar handelen van [verzoekster01] de gehele bonus en niet alleen het gegarandeerde bedrag zou hebben ontvangen, net als voorgaande jaren. [verzoekster01] weerspreekt gelet op wat hiervoor is overwogen onvoldoende gemotiveerd dat [verweerder01] voor dit jaar geen goede beoordeling zou hebben gekregen. [verzoekster01] onderbouwt ook onvoldoende dat het bedrijfsresultaat het niet zou toelaten. Een enkele verwijzing, zonder toelichting, naar actuele cijfers over 2022 is daartoe onvoldoende. [verweerder01] heeft daarom recht op het restant van de gehele bonus van € 61.273,21 bruto. De wettelijke rente zal worden toegewezen zoals hierna vermeld.
Onkostendeclaratie
4.33.
Volgens [verweerder01] staat er nog een bedrag van € 9.611,01 netto open aan onkosten die hij gedeclareerd heeft, maar [verzoekster01] niet heeft uitbetaald. Dit bedrag bestaat uit een bedrag van € 7.190,- aan kosten voor het beveiligen van zijn woning en een bedrag van € 2.421,01 aan laadkosten.
4.34.
De kosten van het alarmsysteem worden toegewezen, omdat [verweerder01] met de door hem overgelegde e-mailcorrespondentie voldoende heeft onderbouwd dat partijen zijn overeengekomen dat [verzoekster01] de kosten van een nieuw alarmsysteem van [verweerder01] zou betalen. Omdat [verzoekster01] de hoogte van het verzochte bedrag onvoldoende heeft bestreden, zal [verzoekster01] veroordeeld worden om het bedrag van € 7.190,- aan [verweerder01] te betalen.
4.35.
Wat de laadkosten betreft is de kantonrechter van oordeel dat [verzoekster01] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat zij deze onkostenvergoeding niet is verschuldigd aan [verweerder01] . Haar verweer, dat [verweerder01] een deugdelijke rittenregistratie had moeten overleggen, is daartoe niet voldoende.
4.36.
[verzoekster01] zal gelet op het voorgaande veroordeeld worden om de door [verweerder01] verzochte onkosten van € 9.611,01 netto te betalen. De wettelijke rente wordt toegewezen zoals hierna vermeld.
Eindafrekening
4.37.
[verweerder01] wil dat [verzoekster01] veroordeeld wordt om een eindafrekening op te maken, waarin in ieder geval het openstaande verlofsaldo van twaalf vakantiedagen wordt uitbetaald en de pro rata vakantietoeslag van 8% tot datum van ontbinding. [verzoekster01] heeft hier geen verweer tegen gevoerd en heeft erkend dat [verweerder01] twaalf vakantiedagen heeft, zodat dit verzoek wordt toegewezen zoals hierna vermeld.
Bruto-netto specificatie
4.38.
De door [verweerder01] verzochte bruto-netto specificatie ten aanzien van de bedragen die [verzoekster01] aan hem moet betalen wordt toegewezen, omdat [verzoekster01] hiertegen geen verweer heeft gevoerd.
Concurrentie- en relatiebeding
4.39.
De door [verweerder01] verzochte verklaring voor recht wat betreft het concurrentie- en relatiebeding wordt toegewezen, omdat [verzoekster01] doordat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld geen rechten aan deze bedingen kan ontlenen (artikel 7:653 lid 4 BW).
Buitenrechtelijke incassokosten
4.40.
De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. [verweerder01] heeft onvoldoende gesteld dat er meer werkzaamheden zijn uitgevoerd dan werkzaamheden die gebruikelijk zijn om deze procedure voor te bereiden (artikel 241 Rv).
Werkelijke proceskosten
4.41.
Het verzoek van [verweerder01] strekkende tot vergoeding van werkelijke advocaatkosten van € 42.000,- wordt afgewezen. Hieronder wordt toegelicht waarom.
4.42.
Het is het uitgangspunt dat de rechter de proceskosten begroot op basis van de vastgestelde liquidatietarieven, en dat hiervan slechts wordt afgeweken indien sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Dat is aan de orde als het instellen van het verzoek, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Mede gelet op het feit dat het verzoek van [verzoekster01] om ontbinding van de arbeidsovereenkomst terecht is geweest omdat de arbeidsrelatie is verstoord, is van misbruik van procesrecht en/of onrechtmatig handelen geen sprake.
4.43.
De Hoge Raad heeft voorts in de New Hairstyle-beschikking beslist dat aanspraak op vergoeding van de werkelijke advocaatkosten – niet vallend onder het bereik van artikel 237 Rv – niet meegewogen dient te worden in het kader van de billijke vergoeding. Een dergelijke aanspraak kan wel worden ontleend aan schending door de werkgever van diens verplichting zich als goed werkgever te gedragen (artikel 7:611 BW) in samenhang met artikel 6:96 BW. Het moet dan gaan om gedragingen van de werkgever die geen verband houden met het einde van de arbeidsovereenkomst en waarvoor de transitievergoeding en de billijke vergoeding geen compensatie plegen in te houden. In het onderhavige geval heeft [verweerder01] onvoldoende onderbouwd dat hiervan sprake is.
Proceskosten
4.44.
[verzoekster01] moet, ook als zij het verzoek intrekt, de proceskosten betalen omdat zij zich ernstig verwijtbaar heeft gedragen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [verweerder01] tot vandaag vast op € 1.058,- aan salaris voor de gemachtigde en € 132,- aan nakosten. Dit is totaal € 1.190,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. De wettelijke rente wordt toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.45.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
bepaalt dat [verzoekster01] tot 1 februari 2024 krijgt om het verzoek in te trekken;
Als [verzoekster01] het verzoek niet binnen de termijn intrekt:
5.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 maart 2024;
5.3.
verklaart voor recht dat [verzoekster01] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld;
5.4.
veroordeelt [verzoekster01] om aan [verweerder01] te betalen:
  • een transitievergoeding van € 53.525,71 bruto met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 1 april 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
  • een billijke vergoeding van € 250.000,- bruto met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 1 maart 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
Als [verzoekster01] het verzoek binnen de termijn intrekt:
5.5.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 maart 2024;
5.6.
verklaart voor recht dat [verzoekster01] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld;
5.7.
veroordeelt [verzoekster01] om aan [verweerder01] te betalen:
  • een transitievergoeding van € 53.525,71 bruto met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 1 april 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
  • een billijke vergoeding van € 250.000,- bruto met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 1 maart 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
In beide gevallen:
5.8.
veroordeelt [verzoekster01] om aan [verweerder01] te betalen:
  • het restant van de variabele bonus over 2023 van € 61.273,21 bruto met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag dat volledig is betaald;
  • € 9.611,01 netto met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag dat volledig is betaald;
5.9.
veroordeelt [verzoekster01] om na het einde van het dienstverband een gebruikelijke eindafrekening op te maken van het dienstverband van [verweerder01] , waaronder in ieder geval wordt verstaan het uitbetalen van het openstaand verlofsaldo van twaalf dagen en de pro rata vakantietoeslag van 8% tot de datum van ontbinding;
5.10.
veroordeelt [verzoekster01] om ten aanzien van de door haar aan [verweerder01] te betalen bedragen een deugdelijke bruto-netto specificatie te verstrekken, gelijktijdig met de betaling;
5.11.
verklaart voor recht dat [verzoekster01] (en de aan haar gelieerde ondernemingen) aan een tussen [verweerder01] en [verzoekster01] (of een tussen [verweerder01] en aan [verzoekster01] gelieerde ondernemingen) overeengekomen concurrentie- en/of relatiebeding geen rechten (meer) kan ontlenen;
5.12.
veroordeelt [verzoekster01] in de proceskosten, die aan de kant van [verweerder01] tot vandaag worden vastgesteld op € 1.190,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag dat volledig is betaald;
5.13.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.14.
wijst al het anders door [verzoekster01] en [verweerder01] verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P.M. Jurgens en in het openbaar uitgesproken.
31688

Voetnoten

1.Hoge Raad 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 (