ECLI:NL:RBROT:2024:6185

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
C/10/675014 / FA RK 24-1758
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een voogd voor een minderjarige na overlijden van de vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 juni 2024 een beschikking gegeven over de voogdij van een minderjarige, geboren op [geboortedatum 1] 2014. De minderjarige is het kind van [naam 4] en [naam 5]. De vader, die het ouderlijk gezag alleen uitoefende, is op 24 december 2023 overleden. De moeder is niet in staat om voor de minderjarige te zorgen en heeft nooit een actieve rol in zijn leven gespeeld. De halfzus van de minderjarige, [naam 1], heeft zich bereid verklaard om de voogdij op zich te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 2018 bij zijn vader in Nederland verbleef en dat er na zijn overlijden geen gezag meer is. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat [naam 1] tot voogd wordt benoemd, mede omdat de moeder in het buitenland verblijft en sporadisch contact heeft met de minderjarige. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en bepaald dat de proceskosten door elke partij zelf gedragen worden. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag binnen drie maanden na de dag van de beschikking.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer : C/10/675014 / FA RK 24-1758
Beschikking van 28 juni 2024 over de voogdij
in de zaak van:
De raad voor de kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht
hierna: de raad,
gevestigd te Rotterdam
In deze zaak zijn belanghebbenden:
[naam 1]
wonende te [plaatsnaam] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlage van de raad, ingekomen op 27 februari 2024;
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 4 juni 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de belanghebbende [naam 1] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door [naam 2] en [naam 3] .

2.De vaststaande feiten

2.1.
De minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2014 te [geboorteplaats] , is het kind van [naam 4] en [naam 5] .
2.2.
De man heeft de minderjarige erkend.
2.3.
De man en de vrouw zijn niet met elkaar gehuwd geweest.
2.4.
De man is op 24 december 2023 te Rotterdam overleden.
Het ouderlijk gezag berustte alleen bij de man.
2.5.
De halfzus van de minderjarige heeft zich bereid verklaard de voogdij over de minderjarige te aanvaarden.
2.6.
Partijen hebben de Hongaarse nationaliteit.

3.De beoordeling

3.1.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.1.
Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 8 van Brussel II-bis bevoegd te beslissen op het verzoek tot voorziening in het gezag over de minderjarige.
3.1.2.
De Nederlandse rechter past op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 Nederlands recht op het verzoek toe.
3.2.
Voogdij
3.2.1.
De raad verzoekt de rechtbank om [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] , te belasten met de voogdij over de minderjarige, wegens het ontbreken van gezag.
3.2.2.
Op grond van artikel 1:253g BW moet, als van de ouders diegene overlijdt die het gezag over hun minderjarige kinderen alleen uitoefent, de overlevende ouder of een derde met het gezag over deze minderjarigen worden belast. Het verzoek om de overlevende ouder met het gezag te belasten wordt slechts afgewezen als de rechter oordeelt dat het belang van de minderjarige zich tegen inwilliging van dat verzoek verzet.
3.2.3.
Met de raad, acht de rechtbank het in het belang van de minderjarige dat [naam 1] tot voogd over de minderjarige wordt benoemd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende: uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de minderjarige sinds 2018 bij zijn met gezag belaste vader in Nederland verblijft. Sinds het overlijden van zijn vader op 24 december 2023, wordt er niet voorzien in het gezag. De moeder van de minderjarige is niet in staat het gezag te dragen over de minderjarige. Naast het gegeven dat de moeder in het buitenland verblijft, heeft de moeder ook nooit een rol gespeeld in het leven van de minderjarige. Naar is te voorzien, zal dit ook in de toekomst niet veranderen. De moeder heeft sporadisch contact met de minderjarige en zijn familie in Nederland. In een contact van 23 februari 2024 heeft zij aangegeven dat zij wil dat de voogdij over de minderjarige bij [naam 1] komt te liggen. Zij heeft er vertrouwen in dat hij goed af is bijzijn familie in Nederland. Tijdens de ziekteperiode van de vader, heeft [naam 1] voor de minderjarige gezorgd. Zij geeft aan bereid te zijn de voogdij op zich te nemen en wordt in haar zorg- opvoedtaken ondersteund vanuit het familienetwerk. Ook de minderjarige zelf heeft de wens uitgesproken dat zijn halfzus [naam 1] de voogdij over hem krijgt.
3.2.4.
Daarom wordt beslist als volgt.
3.3.
Proceskosten
3.3.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
benoemt [naam 1] tot voogdes over de op [geboortedatum 1] 2014 geboren minderjarige [minderjarige] ;
4.2.
bepaalt dat van deze beslissing, zodra deze in kracht van gewijsde is gegaan, aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Vlaardingerbroek, (kinderrechter) en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J.J.H. Scholtens-Geeve, griffier, op 28 juni 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.