ECLI:NL:RBROT:2024:618

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
10830265
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van studiekostenbeding in arbeidsovereenkomst van trambestuurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser01] en de Rotterdamse Elektrische Tram N.V. (RET). [eiser01] was in dienst als trambestuurder en had een studiekostenbeding in zijn arbeidsovereenkomst. Na het succesvol afronden van de opleiding tot trambestuurder heeft [eiser01] zijn arbeidsovereenkomst opgezegd. De RET vorderde terugbetaling van studiekosten, terwijl [eiser01] stelde dat het studiekostenbeding op grond van artikel 7:611a lid 4 BW nietig was. De kantonrechter oordeelde dat het studiekostenbeding nietig was, omdat de opleiding noodzakelijk was voor de uitoefening van de functie en kosteloos aangeboden moest worden. De vordering van [eiser01] tot terugbetaling van ingehouden studiekosten en resterende verlofdagen werd toegewezen, terwijl de vordering van de RET in reconventie werd afgewezen. De RET werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10830265 VV EXPL 23-607
datum uitspraak: 25 januari 2024
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01] ,
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Eupen,
tegen
de naamloze vennootschap
ROTTERDAMSE ELECTRISCHE TRAM N.V.
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. S. Wahab.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘de RET’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 14 december 2023, met bijlagen;
  • het antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, met bijlagen.
1.2.
Op 9 januari 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en de gemachtigden besproken.

2.De feiten

2.1.
[eiser01] is op 5 september 2022 voor bepaalde tijd in dienst getreden van de RET, in de functie van trambestuurder tegen een salaris van laatstelijk € 2.376,00 bruto per maand. De arbeidsovereenkomst is stilzwijgend verlengd voor 12 maanden onder gelijke voorwaarden.
2.2.
In artikel 14 van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is het volgende opgenomen:

Nadere afspraken:
De afdeling Tram leidt werknemer op voor de functie van Wagenbestuurder.
De opleiding zal plaatsvinden bij de afdeling Instructie & Training van werkgever.
Werknemer wordt door werkgever in de gelegenheid gesteld om binnen een periode van drie maanden het Tramrijbewijs te halen. In deze periode zal werknemer maximaal twee maal in de gelegenheid worden gesteld om het praktijkexamen af te leggen.
De met de opleiding en examen verband houdende kosten komen in principe voor rekening van RET NV
De kosten voor de opleiding zijn aanzienlijk. Om die reden wordt tussen partijen een terugbetalingsregeling overeengekomen.
De terugbetalingsregeling is van toepassing wanneer:
  • werkgever de opleiding beëindigt door aan werknemer te wijten feiten of omstandigheden;
  • werknemer zelf de opleiding voortijdig afbreekt;
  • De arbeidsovereenkomst op verzoek van werknemer of in verband met dringende of gewichtige redenen wordt beëindigd binnen drie jaar nadat werknemer het Trambewijs heeft behaald;
  • Werknemer niet instemt met verlenging van deze arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, of met omzetting van deze arbeidsovereenkomst in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, terwijl hem dit expliciet door werkgever wordt aangeboden.
Op grond van de terugbetalingsregeling wordt in bovenomschreven situaties voor elke maand die aan de termijn van drie jaren dienstverband ontbreekt 1/36e deel van € 7.500,00 van de door werkgever gemaakte kosten bij werknemer in rekening gebracht.
Als werknemer na de opleidingsperiode niet voldoet aan de functie-eisen, kan de arbeidsovereenkomst tussentijds worden beëindigd.”
2.3.
Op de selectiebijeenkomst wordt een RET- presentatie gegeven waarin over de opleiding tot trambestuurder onderwerpen aan bod komen
als
“Selectiecriteria (1):
Selectiecriteria op basis van cv en motivatie:
  • Leeftijd: minimaal 18 jaar
  • Beschikt over een MBO werk- en denkniveau;
  • In bezit van een rijbewijs B;
  • Lengte: minimaal 1.65 en maximaal 1.96 meter;
  • Een verklaring Omtrent Gedrag kunnen overleggen;
(…)”
als
“Contract RET:
  • Een contract bij de RET voor 12 maanden;
  • Eerste 3 maanden opleiding, daarna 9 maanden zelfstandig rijden;
  • Bij goed functioneren verlenging contract;
  • (…)
  • Terugbetalingsregeling;
  • (…)”
en als
“Inhoud opleiding:
  • 3 maanden – 36 uur per week;
  • Meedraaien in onregelmatigheid;
  • Volledig salaris vanaf start opleiding;
  • Combinatie van theorie en praktijk ook in onregelmatigheid;
  • Tijdens de opleiding (eerste 3 maanden) is het niet mogelijk om vakantie op te nemen.”
2.4.
[eiser01] heeft in december 2022 de opleiding tot trambestuurder succesvol afgerond.
2.5.
Op 2 oktober 2023 heeft [eiser01] zijn arbeidsovereenkomst opgezegd. De RET is akkoord gegaan met beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen per
6 oktober 2023 en heeft dit bij brief van 6 oktober 2023 aan [eiser01] bevestigd. In deze brief heeft de RET aangegeven dat [eiser01] de studiekosten terug moet betalen.
2.6.
De RET is bij de eindafrekening tot verrekening van de studiekosten overgegaan. De gemachtigde van [eiser01] heeft hiertegen bezwaar gemaakt en aangegeven dat het studiekostenbeding op grond van artikel 7:611a lid 4 BW nietig is.

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert in conventie bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de RET te veroordelen om aan hem te betalen een bedrag van € 2.600,00 netto aan onterecht ingehouden studiekosten, alsmede een bedrag aan resterende verlofdagen, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
3.2.
De RET voert verweer tegen de vordering in conventie.
3.3.
De RET vordert in reconventie bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser01] te veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 1.835,17 aan het resterende deel van de studiekosten, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente en in de proceskosten.
3.4.
[eiser01] voert verweer tegen de vordering in reconventie.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie worden deze hierna gezamenlijk beoordeeld.
4.2.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat [eiser01] heeft bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor de RET als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
4.3.
Gelet op de aard van de vorderingen oordeelt de kantonrechter dat [eiser01] een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering.
4.4.
[eiser01] stelt dat hij de studiekosten niet terug hoeft terug te betalen, omdat het studiekostenbeding opgenomen in artikel 14 van de arbeidsovereenkomst nietig is. In de procedure vordert hij dan ook terugbetaling van de onterecht ingehouden studiekosten van
€ 2.600,- netto en ook uitbetaling van de verlofdagen. De RET voert aan dat hier geen sprake is van scholing die verplicht moet worden aangeboden op grond van toepasselijk Unierecht, nationaal recht, een cao of een regeling van een bevoegd bestuursorgaan en dat daarom het studiekostenbeding tussen partijen rechtsgeldig is. Daarnaast is er sprake van een startkwalificatie. RET vindt dat zij terecht de studiekosten heeft verrekend in de eindafrekening. Zij vordert in reconventie het resterende deel aan studiekosten van
€ 1.835,17.
4.5.
De kantonrechter oordeelt dat het studiekostenbeding nietig is. Zij wijst de vordering in conventie toe en wijst de vordering in reconventie af. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dat oordeel komt.
Studiekosten van € 2.600,-
4.6.
[eiser01] is aangenomen in de functie van trambestuurder. Voor deze functie is alleen een rijbewijs B of A vereist. [eiser01] mag pas zelfstandig een tram besturen, als hij de opleiding tot trambestuurder heeft afgerond. [eiser01] heeft de opleiding van 3 maanden tot trambestuurder gevolgd en succesvol afgerond. Deze opleiding is door de RET aangeboden en is ook alleen bij haar te volgen. Zonder deze opleiding zou [eiser01] de functie van trambestuurder bij de RET, waarvoor hij is aangenomen, niet kunnen uitoefenen. Het gaat hier dan ook om scholing die noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn functie (artikel 7:611a lid 1 BW). Dit is een bepaling van toepasselijk nationaal recht en de daarop voor de werkgever gebaseerde (algemene) verplichting om de werknemer in staat te stellen om scholing te volgen die noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie en die kosteloos en onder werktijd moet worden aangeboden (artikel 7:611a lid 2 BW).
4.7.
Alleen scholing die noodzakelijk is voor het verkrijgen van een diploma of certificaat waarover de werknemer bij eerste aanvang van de werkzaamheden al dient te beschikken om op grond van een wettelijke bepaling een functie uit te oefenen, valt niet onder artikel 7:611a lid 2 BW. Anders dan de RET stelt is voor de functie van trambestuurder geen startkwalificatie nodig. Dat volgt ook uit haar eigen vacaturetekst, waarin namelijk staat dat alleen een rijbewijs B of A is vereist voor de functie van trambestuurder. [eiser01] is aangenomen zonder tramrijbewijs en heeft dit tramrijbewijs pas gehaald na het volgen van de opleiding die de RET hem heeft aangeboden. De opleiding tot trambestuurder valt onder de reikwijdte van de algemene scholingsplicht van de werkgever in artikel 7:611a lid 1 BW en moet kosteloos door de RET worden aangeboden.
4.8.
In artikel 7:611a lid 1 BW is bepaald dat de werkgever de werknemer in staat moet stellen de scholing te volgen die noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn functie. Met de inwerkingtreding per 1 augustus 2022 van de Wet implementatie EU-richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden (Wtva) dienen werkgevers op grond van lid 2 van die bepaling verplichte scholing kosteloos aan te bieden. Ieder beding (zoals een studiekostenbeding) in strijd met deze bepaling is op grond van lid 4 nietig. De leden 2 en 4 van deze bepaling zijn het gevolg van de implementatie van de EU-richtlijn 2019/1152.
Resterende verlofdagen
4.9.
De RET heeft aangegeven dat [eiser01] nog 63,49 uur aan verlof heeft openstaan. Dit staat gelijk aan € 1.194,82 bruto en komt neer op een bedrag van € 713,59 netto. [eiser01] heeft op de zitting gesteld dat hij ook uitgaat van het door de RET opgegeven saldo. De RET heeft dit bedrag verrekend met de openstaande studieschuld van € 2.548,76. De kantonrechter oordeelt dat de studiekosten niet terugbetaald hoeft te worden, zodat er niet mag worden verrekend. [eiser01] maakt dus nog terecht aanspraak op het bedrag aan openstaande verlofuren. Een bedrag van € 713,59 netto zal worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.10.
De incassokosten van € 508,77 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
Resterende deel studiekosten
4.11.
De vordering ten aanzien van het resterende deel van de studiekosten wordt afgewezen, omdat het studiekostenbeding nietig is en de tegenvordering van de RET op dit nietig beding is gebaseerd.
Proceskosten
4.12.
De RET krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser01] tot vandaag vast op € 132,42 aan dagvaardingskosten, € 244,00 aan griffierecht, € 793,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 132,- aan nakosten. Dit is totaal € 1.301,42. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.13.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt de RET om aan [eiser01] te betalen € 3.313,59 netto aan ingehouden studiekosten en resterende verlofuren, alsmede € 508,77 aan buitengerechtelijke kosten;
in reconventie
5.2.
wijst de vordering af;
in conventie en in reconventie
5.3.
veroordeelt de RET in de proceskosten, die aan de kant van [eiser01] tot vandaag worden vastgesteld op € 1.301,42;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
821