ECLI:NL:RBROT:2024:6158

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
11128275 VV EXPL 24-276
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing loonvordering en re-integratieverzoek in kort geding na overgang van onderneming

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en Van Gelder Ridderkerk B.V. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.D. Ramnath, eiste betaling van loon en begeleiding bij re-integratie, stellende dat hij per 1 oktober 2023 door een overgang van onderneming in dienst was getreden bij Van Gelder. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M.J.W. Hoek, betwistte dit en stelde dat de eiser geen spoedeisend belang had bij zijn vorderingen.

De kantonrechter oordeelde dat de hoofdvorderingen van de eiser moesten worden afgewezen wegens gebrek aan spoedeisend belang. De eiser ontving namelijk een ziektewetuitkering van het UWV en had niet voldoende onderbouwd waarom hij een spoedeisend belang had bij het resterende deel van zijn loon. Ook de vordering tot begeleiding bij re-integratie werd afgewezen, omdat het UWV verantwoordelijk is voor de re-integratie van de eiser.

Daarnaast merkte de kantonrechter op dat de vordering tot bevestiging van de overgang van onderneming niet toewijsbaar was in kort geding, aangezien dit een verkapte vordering tot verklaring voor recht betrof. Ten slotte werd opgemerkt dat er onvoldoende bewijs was geleverd om vast te stellen of er daadwerkelijk sprake was van een overgang van onderneming, waardoor de vorderingen niet konden worden toegewezen. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van Van Gelder op € 949,00 werden begroot, met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11128275 VV EXPL 24-276
datum uitspraak: 21 juni 2024 (bij vervroeging)
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. R.D. Ramnath,
tegen
Van Gelder Ridderkerk B.V.,
vestigingsplaats: Ridderkerk,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.J.W. Hoek.
De partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘Van Gelder’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 4 juni 2024, met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van Van Gelder;
  • het door Van Gelder op de zitting overgelegde schriftelijke stuk.
1.2.
Op 13 juni 2024 is de zaak tijdens een zitting met partijen besproken.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiser] is op 7 juli 2012 in dienst getreden bij [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf]). Zijn functie bij [naam bedrijf] was laatstelijk orderpicker tegen een salaris van
€ 2.895,25 bruto exclusief emolumenten. Op 11 mei 2023 is [eiser] arbeidsongeschikt geraakt. Per 1 oktober 2023 heeft Van Gelder de klantenportefeuille en goodwill van [naam bedrijf] overgenomen. Ook zijn werknemers van [naam bedrijf] per 1 oktober 2023 in dienst getreden bij Van Gelder. [naam bedrijf] is op 31 oktober 2023 failliet verklaard. De curator van [naam bedrijf] heeft vervolgens bij brief van 3 november 2023 de arbeidsovereenkomst met [eiser] opgezegd. [eiser] stelt zich op het standpunt dat er per 1 oktober 2023 sprake is van een overgang van onderneming tussen [naam bedrijf] en Van Gelder, op basis waarvan hij als werknemer per 1 oktober 2023 van rechtswege in dienst is getreden bij Van Gelder. Hij eist in deze procedure onder meer dat Van Gelder veroordeeld wordt tot betaling aan hem van zijn loon vanaf de maand september 2023 en tot het oppakken van het re-integratietraject van [eiser] als arbeidsongeschikte werknemer. Daarnaast stelt [eiser] nevenvorderingen in.
Van Gelder is het niet eens met de eisen. Zij stelt zich op het standpunt dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, dat de inhoud van de vorderingen te complex is voor beoordeling in kort geding én dat er geen sprake is van een overgang van onderneming zoals bedoeld in artikel 7:662 BW.
juridisch kader kort geding
2.2.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat de eisende partij heeft bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor de gedaagde partij als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
De kantonrechter wijst de hoofdvorderingen bij gebrek aan spoedeisend belang af.
2.3.
De kantonrechter wijst de loonvordering en de vordering die strekt tot begeleiding bij de re-integratie door Van Gelder af. In het licht van de betwisting door Van Gelder dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, geldt dat [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende heeft toegelicht waarom hij een spoedeisend belang heeft. Dit licht de kantonrechter als volgt toe.
2.4.
Doorgaans is het niet ontvangen van loon een reden om het spoedeisend belang bij een loonvordering aan te nemen. In dit geval is dat anders. Het is namelijk niet zo dat [eiser] geen inkomen heeft of gedurende een periode geen of een veel te laag inkomen heeft gehad. Op de zitting is vast komen te staan dat [eiser] over de maanden september en oktober 2023 een uitkering ter hoogte van zijn laatstverdiende loon bij [naam bedrijf] heeft ontvangen van het UWV en dat hij sinds november 2023 een ziektewetuitkering van het UWV ontvangt van 70% van zijn laatstverdiende loon. Er zijn geen stukken in het geding gebracht van het UWV waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het UWV vindt dat [eiser] eigenlijk geen recht heeft op een ziektewetuitkering van het UWV en op enig moment het betaalde bedrag aan ziektewetuitkering zal terugvorderen. [eiser] heeft in de dagvaarding helemaal niets gesteld over het ontvangen van de ziektewetuitkering en het gehele bruto loonbedrag gevorderd dat Van Gelder volgens hem aan hem verschuldigd is. Hij heeft, nadat op de zitting duidelijk is geworden dat hij al 70% van zijn laatstverdiende loon ontvangt, zijn vordering niet aangepast en niet gesteld waarom hij een spoedeisend belang heeft bij het resterende deel van 30%, waarvan hij kennelijk meent dat hij - in afwijking van de wet - daar recht op heeft. Eén en ander leidt tot het oordeel dat van een spoedeisend belang bij de loonvordering niet kan worden uitgegaan.
2.5.
[eiser] heeft gesteld dat hij ook een spoedeisend belang heeft bij de re-integratie. In reactie hierop heeft Van Gelder op de zitting gesteld dat het UWV als organisatie die de ziektewetuitkering uitkeert verantwoordelijk is voor de re-integratie van [eiser] en dat [eiser] het UWV hierop kan aanspreken. [eiser] heeft op zijn beurt hier niet meer op gereageerd. Hiermee kan er niet van worden uitgegaan dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij begeleiding bij de re-integratie door Van Gelder.
verkapte vordering tot verklaring voor recht niet toewijsbaar
2.6.
In het petitum van de dagvaarding heeft [eiser] onder A gevorderd Van Gelder te veroordelen om aan hem te bevestigen dat - kort gezegd- hij als werknemer is overgegaan naar Van Gelder op basis van overgang van onderneming. De kantonrechter vat dit op als een verkapte vordering tot een verklaring voor recht. Een verklaring voor recht is niet toewijsbaar in kort geding. Daarom kan deze vordering niet worden toegewezen, nog los van de inhoud van de gewenste bevestiging.
ten overvloede: overgang van onderneming niet vast te stellen in dit kort geding
2.7.
Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat ook als de vorderingen tot betaling van loon en tot begeleiding bij de re-integratie niet zouden worden afgewezen vanwege gebrek aan spoedeisend belang, deze vorderingen in dit kort geding niet toewijsbaar zijn.
Op de zitting heeft het geschil tussen partijen zich in het kader van de vraag of er sprake is geweest van een overgang van onderneming zoals bedoeld in de wet op een gegeven moment toegespitst op de vraag of, voor zover van belang, het merendeel van de werknemers van [naam bedrijf] is overgenomen door Van Gelder. Voor beantwoording van deze vraag is op basis van wat partijen over en weer hebben gesteld en de overgelegde stukken geen helder antwoord gekomen. Dat brengt mee dat, zelfs als er al van kan worden uitgegaan dat [naam bedrijf] tot een arbeidsintensieve sector behoorde, zoals [eiser] heeft gesteld, er nu niet van kan worden uitgegaan dat het merendeel van het personeel van [naam bedrijf] is overgenomen door Van Gelder. Voor de beantwoording van deze vraag acht de kantonrechter nadere bewijslevering nodig. Daar leent het kort geding zich niet voor. Dit leidt al tot de conclusie dat in dit kort geding niet vastgesteld kan worden of sprake is van een overgang van onderneming tussen [naam bedrijf] en Van Gelder, op grond waarvan [eiser] als werknemer van rechtswege is overgegaan van [naam bedrijf] naar Van Gelder.
nevenvorderingen
2.8.
Alle nevenvorderingen delen in het lot van afwijzing.
[eiser] moet de proceskosten betalen.
2.9.
[eiser] moet de proceskosten betalen, omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van Van Gelder op € 814,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 949,00. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
uitvoerbaar bij voorraad
2.10.
Dit vonnis wordt voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Van Gelder dat eist en [eiser] daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, die aan de kant van Van Gelder worden begroot op € 949,00 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en in het openbaar uitgesproken.
757