Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 4 juni 2024, met bijlagen;
- de spreekaantekeningen van de gemachtigde van Van Gelder;
- het door Van Gelder op de zitting overgelegde schriftelijke stuk.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en Van Gelder Ridderkerk B.V. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.D. Ramnath, eiste betaling van loon en begeleiding bij re-integratie, stellende dat hij per 1 oktober 2023 door een overgang van onderneming in dienst was getreden bij Van Gelder. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M.J.W. Hoek, betwistte dit en stelde dat de eiser geen spoedeisend belang had bij zijn vorderingen.
De kantonrechter oordeelde dat de hoofdvorderingen van de eiser moesten worden afgewezen wegens gebrek aan spoedeisend belang. De eiser ontving namelijk een ziektewetuitkering van het UWV en had niet voldoende onderbouwd waarom hij een spoedeisend belang had bij het resterende deel van zijn loon. Ook de vordering tot begeleiding bij re-integratie werd afgewezen, omdat het UWV verantwoordelijk is voor de re-integratie van de eiser.
Daarnaast merkte de kantonrechter op dat de vordering tot bevestiging van de overgang van onderneming niet toewijsbaar was in kort geding, aangezien dit een verkapte vordering tot verklaring voor recht betrof. Ten slotte werd opgemerkt dat er onvoldoende bewijs was geleverd om vast te stellen of er daadwerkelijk sprake was van een overgang van onderneming, waardoor de vorderingen niet konden worden toegewezen. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van Van Gelder op € 949,00 werden begroot, met wettelijke rente.