ECLI:NL:RBROT:2024:612

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
C/10/655957 / FA RK 23-2701
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de regeling van de zorg- en opvoedingstaken en de kinderbijdrage in een echtscheidingszaak met betrekking tot een minderjarige

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 18 januari 2024, wordt de regeling van de zorg- en opvoedingstaken en de kinderbijdrage in de zaak van een minderjarige, geboren op [geboortedatum01] 2022, behandeld. De ouders, de vrouw en de man, hebben een geregistreerd partnerschap gehad dat op 29 maart 2023 is ontbonden. De vrouw woont met de minderjarige, terwijl de man verzoekt om een wijziging van de zorgregeling en een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding. De rechtbank heeft eerder een ouderschapsplan goedgekeurd, maar beide partijen verzoeken nu om wijziging van de afspraken, gezien de gewijzigde omstandigheden en de zorgen over de veiligheid van de minderjarige. De rechtbank oordeelt dat er een rechtens relevante wijziging van omstandigheden is en dat een aanvullend raadsonderzoek noodzakelijk is. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw om de omgang van de man met de minderjarige te ontzeggen af, maar stelt wel een voorlopige zorgregeling vast waarbij de man wekelijks begeleid contact heeft met de minderjarige. Tevens wordt de kinderbijdrage van de man vastgesteld op € 577,- per maand, met ingang van 27 oktober 2023. De rechtbank houdt de behandeling van de zaak ten aanzien van het gezag aan tot 1 september 2024, in afwachting van het raadsonderzoek.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/655957 / FA RK 23-2701
Beschikking van 18 januari 2024 over de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de kinderbijdrage
in de zaak van:
[naam01], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats01],
advocaat mr. T. Erdal te Rotterdam,
t e g e n
[naam02], hierna: de man,
wonende te [woonplaats02],
advocaat mr. J. Todorov te Maasdijk.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 13 november 2023 en het proces verbaal van de mondelinge behandeling op 16 oktober 2023;
  • het verweerschrift tegen aanvullende verzoeken met bijlagen van de man, ingekomen op 30 november 2023;
  • het bericht met bijlagen van de vrouw van 8 december 2023.
1.2.
De voortgezette mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 14 december 2023. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam03].

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2022 te [geboorteplaats01].
2.2.
Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend. De hoofdverblijfplaats van de minderjarige is bij de vrouw.
2.3.
Het geregistreerd partnerschap van partijen is op 29 maart 2023 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 21 maart 2023 in de registers van de burgerlijke stand.
2.4.
Partijen hebben op 27 februari 2023 een ouderschapsplan opgesteld, dat is opgenomen in de beschikking van 21 maart 2023. In het ouderschapsplan is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:
in aanmerking nemende:
(…)
d) De ouders zijn voornemens de rechter (separaat van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap) te verzoeken het eenhoofdig gezag over [minderjarige01] aan de vrouw toe te kennen. Bij het opstellen van dit ouderschapsplan hebben partijen reeds rekening gehouden met die door hen gewenste situatie.
e) De man heeft een bruto jaarinkomen van € 81.259,--. De vrouw heeft een bruto
jaarinkomen van € 23.976,--. Onder bruto jaarinkomen verstaan partijen het bruto
jaarinkomen, inclusief vakantiegeld, consignatiedienst, persoonlijke toeslag en andere
emolumenten.
f) Deze inkomensgegevens zijn voor partijen het uitgangspunt geweest in de berekening
bij de vaststelling van de behoefte van [minderjarige01] en henzelf, alsmede de draagkracht van
partijen en de gemaakte afspraken over de partner- en kinderalimentatie.
(…)
1.1.
Partijen achten het in het belang van [minderjarige01] dat na de scheiding het ouderlijk gezag
volledig bij de vrouw zal liggen. Tot dat moment zullen zij gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige01] uitoefenen. Zij vinden het ook belangrijk dat het contact tussen [minderjarige01] en de ouders zo min mogelijk door de scheiding wordt beïnvloed. Partijen zullen dan ook bevorderen dat [minderjarige01] zo goed mogelijk contact heeft met ieder van de ouders.
(…)
1.3
Partijen zijn met elkaar een zorg/contactregeling overeengekomen, rekening houdend met de zeer jonge leeftijd van [minderjarige01] en de bij partijen bekende (leef)omstandigheden van de ouders, zowel ten tijde van de geboorte van [minderjarige01] als ten tijde van ondertekening van dit ouderschapsplan/convenant.
Partijen zijn overeengekomen dat de vader eenmaal per maand de gelegenheid heeft om onder begeleiding van de moeder contact te hebben met [minderjarige01]. Daarnaast heeft de vader eenmaal per week de gelegenheid om te videobellen met [minderjarige01]. De ouders zullen de dag en het tijdstip van dit gesprek steeds in onderling overleg vaststellen. Voor de vakanties geldt eveneens de hiervoor genoemde regeling.
Gezien de zeer jonge leeftijd van [minderjarige01], wensen de ouders nu reeds met elkaar af te spreken dat zij in ieder geval de hiervoor genoemde regeling ten minste eenmaal per 6 maanden met elkaar zullen evalueren.
(…)
1.12
Tussen partijen is overeengekomen dat zij, gelet op het feit dat [minderjarige01] niet in
gezinsverband heeft geleefd en dat de vrouw de kindgebonden kosten volledig draagt,
over en weer aan elkaar geen bijdrage gaan betalen in de kosten van verzorging en
opvoeding van [minderjarige01].
1.13
De ouders verstaan onder de kindgebonden kosten de rechtstreeks aan het kind
verbonden kosten die niet samenhangen met het verblijf van [minderjarige01] bij één van hen,
zoals de kosten van kleding/schoenen, school- en/of boekengeld tot 18 jaar, overige
verplichte schoolkosten tot 18 jaar, het zakgeld van [minderjarige01], de kosten van sport en
hobby en mobiele telefoon van [minderjarige01] etc.
1.14
De vrouw op wiens adres [minderjarige01] staat ingeschreven in het bevolkingsregister betaalt alle kindgebonden kosten.
1.15
De ouder waar [minderjarige01] verblijft, betaalt de met dat verblijf samenhangende kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige01], zoals eten, drinken, wonen, telefoon, gas, licht,
vakanties met [minderjarige01] etc.
1.16
Zolang [minderjarige01] minderjarig is, zal zij voor ziektekosten verzekerd zijn via de vrouw. De ziektekosten, die niet of niet volledig vergoed worden, worden door de vrouw
gedragen.
1.17
Partijen zullen de in artikel 1.12 genoemde financiële afspraak en de afspraken over de betaling van de kindgebonden kosten in ieder geval met elkaar evalueren op de
momenten dat zij de zorg/contactregeling evalueren, zodat de financiële afspraken
blijven aansluiten op de alsdan geldende feitelijke situatie.
(…)

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 13 november 2023 heeft de rechtbank de behandeling van de zaak aangehouden tot 14 december 2023 ten aanzien van de zorgregeling. De behandeling ten aanzien van het gezag is PRO FORMA aangehouden tot 1 september 2024 in afwachting van raadsonderzoek of andere bemoeienis over het ouderlijk gezag over de minderjarige.
De rechtbank verwijst naar en neemt over wat ten aanzien van voormelde onderwerpen is opgenomen in die beschikking.
3.2.
Zorgregeling
3.2.1.
De man verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek – naar de rechtbank begrijpt onder gelijktijdige wijziging van de regeling als opgenomen in het op 26 respectievelijk 27 februari 2023 door partijen ondertekende ouderschapsplan zoals opgenomen in de beschikking van deze rechtbank van 21 maart 2023 – een zorgregeling vast te stellen, in die zin dat de man en de minderjarige omgang hebben met elkaar:
- primair:
o de eerste maand een keer per week op een zaterdag of zondag gedurende twee uur;
o de tweede maand een keer per week op een zaterdag of zondag gedurende vier uur;
o de derde maand een keer per week op een zaterdag of zondag gedurende zes uur;
o de vierde maand twee keer per week, op woensdag en zaterdag of zondag gedurende vier uur (in totaal acht uur);
o de vijfde maand twee keer per week, op woensdag en zaterdag of zondag gedurende vijf uur (in totaal tien uur);
o de zesde maand twee keer per week , op woensdag en zaterdag of zondag, gedurende zes uur (in totaal twaalf uur);
o de zevende maand om het weekend van zaterdag 10:00 tot zondag 18:00 uur;
o de achtste maand om het weekend van vrijdag 18:00 tot zondag 19:00 uur,
waarbij het halen en brengen vanaf de zevende maand tussen partijen wordt verdeeld, in die zin dat de man de minderjarige op vrijdag respectievelijk zaterdag ophaalt bij de vrouw en de vrouw de minderjarige op zondag ophaalt bij de man, en
  • subsidiair, de primair verzochte regeling, met dien verstande dat de eerste vier maanden onder begeleiding plaatsvinden van de vader van de man en/of [naam04] en/of een onafhankelijke instantie, waarbij het halen en brengen vanaf de zevende maand tussen partijen wordt verdeeld, in die zin dat de man de minderjarige op vrijdag respectievelijk zaterdag ophaalt bij de vrouw en de vrouw de minderjarige op zondag ophaalt bij de man;
  • na wijziging - meer subsidiair: dat de raad onderzoekt en adviseert omtrent de zorgregeling en een voorlopige regeling te bepalen gedurende raadsonderzoek, van één keer per week, al dan niet onder begeleiding van de vader van de man of [naam04] op zaterdag of zondag van 10.00 uur tot 13.00 uur .
3.2.2.
De vrouw verzoekt primair de omgang voor bepaalde tijd te ontzeggen dan wel subsidiair een raadsonderzoek te gelasten en tot aan de resultaten van zowel het strafrechtelijk onderzoek als het raadsonderzoek geen wijziging te brengen in de huidige zorgregeling.
3.2.3.
De rechtbank kan op verzoek van de gezaghebbende ouders of van een van hen op grond van artikel 1:253a in verbinding met artikel 1:377e BW een beslissing over een zorgregeling of een door ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.2.4.
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechtbank op verzoek van de gezaghebbende ouders of een van hen een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen alsmede, met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a lid 3 BW, een tijdelijk verbod aan een ouder opleggen om met het kind contact te hebben indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Wijziging omstandigheden
3.2.5.
Vaststaat dat het ouderschapsplan in een turbulente tijd is opgesteld om de ontbinding van het geregistreerd partnerschap zo snel mogelijk te regelen. Het leven van beide partijen stond toen op z’n kop en op dit moment is het stof nog aan het neerdalen. Beide partijen verzoeken wijziging van de destijds in de haast opgestelde regeling. Tussen partijen is ook niet in geschil dat de spanningen tussen hen oplopen met als gevolg een neerwaartse lijn in de (frequentie en duur van de) contactmomenten tussen de man en de minderjarige. De rechtbank oordeelt dat sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden en zal daarom overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek en wat in de huidige situatie in het belang van de minderjarige is.
3.2.6.
Vooropstaat dat een kind recht heeft op contact met beide ouders. Slechts in uitzonderlijk gevallen kan hiervan worden afgeweken. Uit de stukken en dat wat partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben verklaard blijkt dat de minderjarige op dit moment heel beperkt contact met de man heeft. Partijen verschillen van mening over het verloop en vervolg van de regeling.
3.2.7.
De vrouw voert als grondslag voor haar verzoek tot (naar de rechtbank begrijpt) een tijdelijk contactverbod van de man met de minderjarige aan dat er op dit moment te veel zorgen zijn over de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarige. De man is vanwege zijn pedofiele geaardheid niet in staat de zorg van een jong kind op zich te nemen.
Ook acht de vrouw de man thans niet in staat dan wel ongeschikt tot omgang met [minderjarige01]. Zijn psychische problematiek, pedofiele geaardheid en de stand van zaken met betrekking
tot het strafrechtelijk onderzoek maken het onmogelijk om op enige wijze contact dan
wel omgang te hebben met [minderjarige01].
De raad adviseert de omgang niet te staken, maar een ruimere regelmatige omgang van éénmaal per twee weken of wekelijks tussen de man en de minderjarige onder begeleiding van de vrouw als dit nog haalbaar is voor partijen of een andere bekende van de minderjarige en de door de man voorgestelde [naam04], later alleen met begeleiding van [naam04].
3.2.8.
Het stopzetten van de zorgregeling is een drastische maatregel en zal de hechting tussen de man en de minderjarige niet ten goede komen. Al met al stelt de rechtbank vast dat de man behandeling nodig heeft en dat hij die reeds (vrijwillig) heeft ingeschakeld. Ook acht de rechtbank een nader raadsonderzoek geïndiceerd. De rechtbank is echter van oordeel dat er onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld dan wel gebleken waaruit blijkt dat de zorgregeling hangende de uitkomst van deze trajecten tijdelijk moet worden stopgezet. De zorgen die aanwezig zijn, worden naar het oordeel van de rechtbank met de verplichte begeleiding tijdens omgang voldoende ondervangen. Het is juist in het belang van de minderjarige dat zij gelet op haar leeftijd en ontwikkelingsfase de man geregeld blijft zien en dat kan voorlopig uitsluitend onder begeleiding ook plaatsvinden. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom afwijzen.
Raadsonderzoek
3.2.9.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een (aanvullend) raadsonderzoek in het belang van de minderjarige noodzakelijk. Er is nader onderzoek nodig om een definitieve zorgregeling vast te kunnen stellen.
3.2.10.
De raad wordt verzocht om, in aanvulling op de eerdere opdracht, in ieder geval advies uit te brengen ter beantwoording van de volgende vragen:
  • welke zorgregeling komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
  • hoe moet de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
  • welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in het advies te vermelden?
3.2.11.
De raad wordt verzocht dit onderzoek te verrichten en daarvan bij de rechtbank een raadsrapport in te dienen. De rechtbank zal de behandeling van de zaak in afwachting van het raadsonderzoek pro forma aanhouden tot de pro forma datum die eerder is bepaald te weten 1 september 2024.
3.2.12.
Na ontvangst van het raadsrapport zullen partijen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld hierop binnen een termijn van twee weken schriftelijk te reageren en zich uit te laten over hun proceswensen.
Voorlopige zorgregeling
3.2.13.
De rechtbank acht voortzetting van de huidige regeling onder begeleiding van de vrouw niet in het belang van de minderjarige. De regeling is gelet op de leeftijd van de minderjarige te beperkt en de rechtbank heeft de indruk dat de spanning tussen partijen oploopt tijdens de contactmomenten, wat niet in het belang van de minderjarige is. De rechtbank zal daarom een voorlopige zorgregeling bepalen en daarmee ook de gewenste duidelijkheid over de duur en frequentie geven.
Tijdens de mondelinge behandeling is gesproken over de praktische invulling van een regeling, onder begeleiding van Humanitas of een vergelijkbare instantie door de vrouw via de gemeente aan te vragen. Volgens de raad is dit mogelijk met een zorgindicatie. De vrouw is daartoe bereid. De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw dit zal regelen. Totdat deze professionele begeleiding beschikbaar is bepaalt de rechtbank dat de man en de minderjarige wekelijks begeleid contact hebben op zaterdag van 10.00 uur tot 12.00 uur, tenzij partijen onderling een andere dag overeenkomen. Voorlopig zal de begeleiding worden uitgevoerd door [naam04] en een familielid van de vrouw, zodat er voor de minderjarige iemand beschikbaar is die zij goed kent en waar zij zich in ieder geval in het begin veilig bij voelt. Zowel de ouders als de zus van de vrouw hebben verklaard bereid te zijn het contact te begeleiden. Het contact vindt steeds plaats in de regio van de woonplaats van de minderjarige, zodat zij zo min mogelijk wordt belast met reizen.
3.3.
Kinderbijdrage
3.3.1.
De vrouw verzoekt de beschikking van 21 maart 2023 alsmede het daaraan gehechte ouderschapsplan te wijzigen in die zin dat de man met ingang van 20 oktober 2023, dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met een bedrag van € 577,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
3.3.2.
De man voert verweer en verzoekt te bepalen dat de kinderbijdrage op een bedrag van € 274,- per maand wordt bepaald met ingang van de datum van de beschikking.
Ontvankelijkheid
3.3.3.
Vast staat dat partijen ter beëindiging van hun partnerschap op 26 respectievelijk 27 februari 2023 een ouderschapsplan met aanvullende afspraken hebben ondertekend waarin zij onder meer zijn overeengekomen over en weer aan elkaar geen bijdrage te gaan betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige01].
De in het ouderschapsplan opgenomen afspraken over de kinderbijdrage zijn op gezamenlijk verzoek van partijen opgenomen in voornoemde beschikking van 21 maart 2023. Dit betekent dat het verzoek van de vrouw niet de wijziging van een rechterlijke uitspraak, maar de wijziging van een overeenkomst betreft. De rechtbank vult hier zo nodig ambtshalve de rechtsgronden aan.
3.3.4.
De wet biedt op grond van artikel 1:401 lid 5 BW de mogelijkheid een overeen-komst over levensonderhoud te wijzigen als zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijk maatstaven. De contractsvrijheid van ouders bij afspraken over kinderalimentatie wordt begrensd door de dwingendrechtelijke regel dat de kinderbijdrage ten minste moet voldoen aan de wettelijke maatstaven. Uit het dwingendrechtelijke karakter van deze regel volgt dat daarvan niet ten nadele van minderjarige kinderen kan worden afgeweken, ook niet als die afwijking bewust is overeengekomen.
3.3.5.
De rechtbank is van oordeel dat met het aanzienlijke verschil tussen de inkomens van partijen (bruto jaarinkomen man € 81.259,- en vrouw € 23.976,-) die voor hen uitgangspunt zijn geweest bij de gemaakte afspraken over de kinderalimentatie, kan worden gesteld dat de afspraak dat de man niet bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, zelfs niet met de minimale bijdrage van € 25,- per maand, de kinderbijdrage is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De rechtbank weegt bij haar beoordeling mee dat is komen vast te staan dat partijen bij het maken van de afspraak over de kinderbijdrage een uitruil hebben gedaan in het nadeel van de minderjarige, namelijk dat de man zou afzien van gezamenlijk gezag en de vrouw van een kinderbijdrage. De contractsvrijheid van ouders bij afspraken over kinderalimentatie wordt echter begrensd door de dwingendrechtelijke regel dat de kinderbijdrage ten minste moet voldoen aan de wettelijke maatstaven. Daarvan kan niet ten nadele van minderjarige worden afgeweken, ook niet als die afwijking bewust is overeengekomen.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de in het ouderschapsplan overeengekomen kinderbijdrage is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De vrouw is dus ontvankelijk in haar verzoek.
De ingangsdatum
3.3.6.
Tussen partijen is in geschil met ingang van welke datum de kinderbijdrage moet worden gewijzigd. Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst over dit geschilpunt een beslissing nemen.
De vrouw verzoekt als ingangsdatum te hanteren de datum waarop zij om financiële gegevens heeft verzocht. De man geeft aan dat hij op dat moment niet met een concreet bedrag rekening heeft kunnen houden. Hij verzoekt een bijdrage niet eerder dan op datum beschikking te laten ingaan omdat de rechter behoedzaam moet omgaan met terugwerkende kracht en hij vanaf dat moment rekening kan houden met een concreet bedrag. Ook stelt de man dat hij tussentijds diverse zaken heeft betaald.
De rechtbank oordeelt dat een gebruikelijke ingangsdatum de datum van indiening van het verzoek betreft. Vanaf dat moment kan iemand rekening houden met een concrete bijdrage. Het zelfstandige verzoek van de vrouw tot wijziging van de kinderbijdrage is op 27 oktober 2023 bij de rechtbank ingediend, zodat de man vanaf die datum rekening heeft kunnen houden met een eventuele (wijziging van de) kinderbijdrage. Daar komt bij dat de man een aanzienlijk inkomen heeft en in redelijkheid enig bedrag vanaf die datum had kunnen reserveren. Daarom zal de rechtbank deze datum als ingangsdatum vaststellen.
Behoefte
3.3.7.
Bij het bepalen van de behoefte aan een kinderbijdrage hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
3.3.8.
Tussen partijen is in geschil wat de behoefte van de minderjarige is. Gelet op de discussie tussen partijen is daarbij allereerst de vraag of uitgegaan moet worden van het gezamenlijk netto besteedbaar inkomen of van het gemiddelde van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en de behoefte berekend op basis van het inkomen van de ander ouder. Bepalend hierbij is of de ouders in gezinsverband hebben samengeleefd.
3.3.9.
Volgens de vrouw dient de behoefte berekend te worden op basis van het gezinsinkomen van partijen, zoals gebruikelijk bij samenleving van ouders in gezins-verband.
De man heeft niet betwist dat er sprake is geweest van samenleving, maar volgens de man dient de behoefte van de minderjarige te worden berekend op basis van het gemiddelde van de inkomens van partijen afzonderlijk. Hij voert daartoe aan dat partijen enkele maanden voor de geboorte van de minderjarige de relatie en hun samenleving definitief hebben verbroken en daarom dient de behoefte volgens de man te worden vastgesteld op basis van het gemiddelde en niet op basis van het totale inkomen van partijen.
3.3.10.
Een uitgangspunt in de rechtspraak is dat bij de beantwoording van de vraag of partijen in gezinsverband hebben samengeleefd, twee aspecten van belang zijn: was bij partijen sprake van samenwoning en hadden partijen samen de intentie een gezin te vormen.
De rechtbank oordeelt dat partijen op enig moment tijdens de zwangerschap hebben samengewoond. Uit het feit dat partijen hun partnerschap hebben laten registeren blijkt dat partijen de intentie hadden een gezin te vormen. In de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie wordt van een gemiddelde behoefte op basis van beide inkomens apart uitgegaan als de ouders nooit in gezinsverband hebben samengeleefd. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, in het kader van de beoordeling van de behoefte van de minderjarige, partijen wel in gezinsverband hebben samengeleefd. Dat partijen feitelijk nooit samen met de minderjarige een gezin hebben gevormd doet daar niet aan af. De rechtbank zal de behoefte bepalen met de cijfers en rekenmethode van de tweede helfte van 2022 omdat de minderjarige toen is geboren.
3.3.11.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het netto besteedbaar inkomen van de vrouw over het jaar 2022 aan de hand van de jaaropgave over het jaar 2022, waarop een jaarloon staat genoemd van € 26.465,-, op € 2.138,- per maand.
Geen rekening is gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning (eigen woningforfait, fiscale aftrek van hypotheekrente etc.),
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
3.3.12.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het netto besteedbaar inkomen van de man over het jaar 2022 aan de hand van de jaaropgave over het jaar 2022, waarop een jaarloon staat genoemd van € 81.098,-, op
€ 4.270,- per maand.
Geen rekening is gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning (eigen woningforfait, fiscale aftrek van hypotheekrente etc.).
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting.
3.3.13.
De rechtbank becijfert het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen aldus op
€ 6.408,- per maand.
3.3.14.
Hiervoor genoemd netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen, gevoegd bij het ten aanzien van de minderjarige toepasselijke aantal kinderbijslagpunten (4), levert op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen, die is opgenomen als bijlage bij het rapport van de Expertgroep Alimentatie, een bedrag op van € 830,- per maand. Geïndexeerd naar 2023 levert dat op een bedrag van € 858,- per maand, zodat de behoefte van de minderjarige wordt vastgesteld op laatstgenoemd bedrag.
Draagkrachtberekening
3.3.15.
Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarige tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht.
3.3.16.
Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen vastgesteld worden. Gezien de ingangsdatum van de vaststelling van de bijdrage wordt gerekend met de tarieven 2023-2.
3.3.17.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de vrouw op € 2.239,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de onweersproken draagkrachtberekening van de vrouw):
- basisloon € 25.032,- bruto per jaar
- vakantiegeld € 2.002,- bruto per jaar
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
3.3.18.
Rekening is gehouden met het kindgebonden budget van € 5.501,- per jaar, waar de vrouw gelet op haar inkomen recht op heeft.
3.3.19.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de man op € 4.513,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de onweersproken draagkrachtberekening van de vrouw):
- basisloon € 6.429,-
- persoonlijke toeslag variabel € 217,87
- vakantiegeld 8%
- werkgeversbijdrage zkv € 85,-
- pensioenpremie € 127,45
- SPAWW € 8,34
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting.
3.3.20.
De draagkracht van de vrouw wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.720,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.175)] en bedraagt € 274,- per maand.
3.3.21.
De draagkracht van de vrouw wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.720,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.175)] en bedraagt € 1.389,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
3.3.22.
Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarigen moet de behoefte over partijen worden verdeeld. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het deel van de man bedraagt: € 1389 / € 1.663 x € 858 = € 717
het deel van de vrouw bedraagt: € 274 / € 1.663 x € 858 = € 141 +
samen € 858
Van de totale behoefte van de minderjarige komt dus een gedeelte van € 717,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 141,- per maand voor rekening van de vrouw.
Zorgkorting
3.3.23.
Gezien de nu vast te stellen zorgregeling stelt de rechtbank vast dat de man gemiddeld minder dan één dag per week de zorg heeft voor de minderjarige. Hierbij hoort een zorgkorting van 5%.
3.3.24.
Omdat de behoefte van de minderjarige € 858,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 43,- per maand.
3.3.25.
Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarige, wordt de eerder berekende bijdrage van de man verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw moet betalen € 674,- per maand.
Conclusie
3.3.26.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank de door de vrouw verzochte bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige van € 577,- per maand vaststellen.
3.3.27.
Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 21 maart 2023 en het daarin opgenomen ouderschapsplan van 27 februari 2023 in die zin dat de tussen partijen overeengekomen regeling over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voorlopig wordt vastgesteld als volgt: de man en de minderjarige hebben wekelijks begeleid contact op zaterdag van 10.00 uur tot 12.00 uur in de regio van de woonplaats van de minderjarige, tenzij partijen onderling een andere dag overeenkomen waarbij de begeleiding voorlopig zal worden uitgevoerd door [naam04] en een familielid van de vrouw, totdat Humanitas of een andere door de vrouw via de gemeente in te schakelen instantie de begeleiding overneemt;
4.2.
wijzigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 21 maart 2023 en het daarin opgenomen ouderschapsplan van 27 februari 2023 in die zin dat de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 27 oktober 2023 wordt bepaald op € 577,- per maand.
4.3.
wijst af het meer of anders verzochte ten aanzien van de kinderbijdrage;
en voordat verder wordt beslist:
4.4.
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van het gezag, de zorgregeling/omgangsregeling wordt aangehouden tot
1 september 2024 PRO FORMA;
4.5.
verzoekt de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht om (aanvullend) onderzoek of andere bemoeienis over de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht/de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en tegen bedoelde datum aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen;
4.6.
bepaalt dat – zodra de rechtbank in deze zaak de verzochte rapportage heeft ontvangen – partijen in de gelegenheid gesteld zullen worden hierop schriftelijk te reageren, waarna – als nodig – de mondelinge behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een dan te bepalen datum en tijdstip.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. S.L. Raphael, (kinder)rechter, in aanwezigheid van M.H. van Leeuwen, griffier, op 18 januari 2024.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.