3.3.Kinderbijdrage
3.3.1.De vrouw verzoekt de beschikking van 21 maart 2023 alsmede het daaraan gehechte ouderschapsplan te wijzigen in die zin dat de man met ingang van 20 oktober 2023, dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met een bedrag van € 577,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
3.3.2.De man voert verweer en verzoekt te bepalen dat de kinderbijdrage op een bedrag van € 274,- per maand wordt bepaald met ingang van de datum van de beschikking.
3.3.3.Vast staat dat partijen ter beëindiging van hun partnerschap op 26 respectievelijk 27 februari 2023 een ouderschapsplan met aanvullende afspraken hebben ondertekend waarin zij onder meer zijn overeengekomen over en weer aan elkaar geen bijdrage te gaan betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige01].
De in het ouderschapsplan opgenomen afspraken over de kinderbijdrage zijn op gezamenlijk verzoek van partijen opgenomen in voornoemde beschikking van 21 maart 2023. Dit betekent dat het verzoek van de vrouw niet de wijziging van een rechterlijke uitspraak, maar de wijziging van een overeenkomst betreft. De rechtbank vult hier zo nodig ambtshalve de rechtsgronden aan.
3.3.4.De wet biedt op grond van artikel 1:401 lid 5 BW de mogelijkheid een overeen-komst over levensonderhoud te wijzigen als zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijk maatstaven. De contractsvrijheid van ouders bij afspraken over kinderalimentatie wordt begrensd door de dwingendrechtelijke regel dat de kinderbijdrage ten minste moet voldoen aan de wettelijke maatstaven. Uit het dwingendrechtelijke karakter van deze regel volgt dat daarvan niet ten nadele van minderjarige kinderen kan worden afgeweken, ook niet als die afwijking bewust is overeengekomen.
3.3.5.De rechtbank is van oordeel dat met het aanzienlijke verschil tussen de inkomens van partijen (bruto jaarinkomen man € 81.259,- en vrouw € 23.976,-) die voor hen uitgangspunt zijn geweest bij de gemaakte afspraken over de kinderalimentatie, kan worden gesteld dat de afspraak dat de man niet bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, zelfs niet met de minimale bijdrage van € 25,- per maand, de kinderbijdrage is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De rechtbank weegt bij haar beoordeling mee dat is komen vast te staan dat partijen bij het maken van de afspraak over de kinderbijdrage een uitruil hebben gedaan in het nadeel van de minderjarige, namelijk dat de man zou afzien van gezamenlijk gezag en de vrouw van een kinderbijdrage. De contractsvrijheid van ouders bij afspraken over kinderalimentatie wordt echter begrensd door de dwingendrechtelijke regel dat de kinderbijdrage ten minste moet voldoen aan de wettelijke maatstaven. Daarvan kan niet ten nadele van minderjarige worden afgeweken, ook niet als die afwijking bewust is overeengekomen.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de in het ouderschapsplan overeengekomen kinderbijdrage is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De vrouw is dus ontvankelijk in haar verzoek.
3.3.6.Tussen partijen is in geschil met ingang van welke datum de kinderbijdrage moet worden gewijzigd. Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst over dit geschilpunt een beslissing nemen.
De vrouw verzoekt als ingangsdatum te hanteren de datum waarop zij om financiële gegevens heeft verzocht. De man geeft aan dat hij op dat moment niet met een concreet bedrag rekening heeft kunnen houden. Hij verzoekt een bijdrage niet eerder dan op datum beschikking te laten ingaan omdat de rechter behoedzaam moet omgaan met terugwerkende kracht en hij vanaf dat moment rekening kan houden met een concreet bedrag. Ook stelt de man dat hij tussentijds diverse zaken heeft betaald.
De rechtbank oordeelt dat een gebruikelijke ingangsdatum de datum van indiening van het verzoek betreft. Vanaf dat moment kan iemand rekening houden met een concrete bijdrage. Het zelfstandige verzoek van de vrouw tot wijziging van de kinderbijdrage is op 27 oktober 2023 bij de rechtbank ingediend, zodat de man vanaf die datum rekening heeft kunnen houden met een eventuele (wijziging van de) kinderbijdrage. Daar komt bij dat de man een aanzienlijk inkomen heeft en in redelijkheid enig bedrag vanaf die datum had kunnen reserveren. Daarom zal de rechtbank deze datum als ingangsdatum vaststellen.
3.3.7.Bij het bepalen van de behoefte aan een kinderbijdrage hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
3.3.8.Tussen partijen is in geschil wat de behoefte van de minderjarige is. Gelet op de discussie tussen partijen is daarbij allereerst de vraag of uitgegaan moet worden van het gezamenlijk netto besteedbaar inkomen of van het gemiddelde van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en de behoefte berekend op basis van het inkomen van de ander ouder. Bepalend hierbij is of de ouders in gezinsverband hebben samengeleefd.
3.3.9.Volgens de vrouw dient de behoefte berekend te worden op basis van het gezinsinkomen van partijen, zoals gebruikelijk bij samenleving van ouders in gezins-verband.
De man heeft niet betwist dat er sprake is geweest van samenleving, maar volgens de man dient de behoefte van de minderjarige te worden berekend op basis van het gemiddelde van de inkomens van partijen afzonderlijk. Hij voert daartoe aan dat partijen enkele maanden voor de geboorte van de minderjarige de relatie en hun samenleving definitief hebben verbroken en daarom dient de behoefte volgens de man te worden vastgesteld op basis van het gemiddelde en niet op basis van het totale inkomen van partijen.
3.3.10.Een uitgangspunt in de rechtspraak is dat bij de beantwoording van de vraag of partijen in gezinsverband hebben samengeleefd, twee aspecten van belang zijn: was bij partijen sprake van samenwoning en hadden partijen samen de intentie een gezin te vormen.
De rechtbank oordeelt dat partijen op enig moment tijdens de zwangerschap hebben samengewoond. Uit het feit dat partijen hun partnerschap hebben laten registeren blijkt dat partijen de intentie hadden een gezin te vormen. In de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie wordt van een gemiddelde behoefte op basis van beide inkomens apart uitgegaan als de ouders nooit in gezinsverband hebben samengeleefd. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, in het kader van de beoordeling van de behoefte van de minderjarige, partijen wel in gezinsverband hebben samengeleefd. Dat partijen feitelijk nooit samen met de minderjarige een gezin hebben gevormd doet daar niet aan af. De rechtbank zal de behoefte bepalen met de cijfers en rekenmethode van de tweede helfte van 2022 omdat de minderjarige toen is geboren.
3.3.11.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het netto besteedbaar inkomen van de vrouw over het jaar 2022 aan de hand van de jaaropgave over het jaar 2022, waarop een jaarloon staat genoemd van € 26.465,-, op € 2.138,- per maand.
Geen rekening is gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning (eigen woningforfait, fiscale aftrek van hypotheekrente etc.),
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
3.3.12.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het netto besteedbaar inkomen van de man over het jaar 2022 aan de hand van de jaaropgave over het jaar 2022, waarop een jaarloon staat genoemd van € 81.098,-, op
€ 4.270,- per maand.
Geen rekening is gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning (eigen woningforfait, fiscale aftrek van hypotheekrente etc.).
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting.
3.3.13.De rechtbank becijfert het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen aldus op
€ 6.408,- per maand.
3.3.14.Hiervoor genoemd netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen, gevoegd bij het ten aanzien van de minderjarige toepasselijke aantal kinderbijslagpunten (4), levert op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen, die is opgenomen als bijlage bij het rapport van de Expertgroep Alimentatie, een bedrag op van € 830,- per maand. Geïndexeerd naar 2023 levert dat op een bedrag van € 858,- per maand, zodat de behoefte van de minderjarige wordt vastgesteld op laatstgenoemd bedrag.
3.3.15.Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarige tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht.
3.3.16.Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen vastgesteld worden. Gezien de ingangsdatum van de vaststelling van de bijdrage wordt gerekend met de tarieven 2023-2.
3.3.17.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de vrouw op € 2.239,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de onweersproken draagkrachtberekening van de vrouw):
- basisloon € 25.032,- bruto per jaar
- vakantiegeld € 2.002,- bruto per jaar
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
3.3.18.Rekening is gehouden met het kindgebonden budget van € 5.501,- per jaar, waar de vrouw gelet op haar inkomen recht op heeft.
3.3.19.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de man op € 4.513,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de onweersproken draagkrachtberekening van de vrouw):
- basisloon € 6.429,-
- persoonlijke toeslag variabel € 217,87
- vakantiegeld 8%
- werkgeversbijdrage zkv € 85,-
- pensioenpremie € 127,45
- SPAWW € 8,34
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting.
3.3.20.De draagkracht van de vrouw wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.720,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.175)] en bedraagt € 274,- per maand.
3.3.21.De draagkracht van de vrouw wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.720,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.175)] en bedraagt € 1.389,- per maand.
3.3.22.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarigen moet de behoefte over partijen worden verdeeld. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het deel van de man bedraagt: € 1389 / € 1.663 x € 858 = € 717
het deel van de vrouw bedraagt: € 274 / € 1.663 x € 858 = € 141 +
samen € 858
Van de totale behoefte van de minderjarige komt dus een gedeelte van € 717,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 141,- per maand voor rekening van de vrouw.
3.3.23.Gezien de nu vast te stellen zorgregeling stelt de rechtbank vast dat de man gemiddeld minder dan één dag per week de zorg heeft voor de minderjarige. Hierbij hoort een zorgkorting van 5%.
3.3.24.Omdat de behoefte van de minderjarige € 858,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 43,- per maand.
3.3.25.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarige, wordt de eerder berekende bijdrage van de man verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw moet betalen € 674,- per maand.
3.3.26.Gezien het voorgaande zal de rechtbank de door de vrouw verzochte bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige van € 577,- per maand vaststellen.
3.3.27.Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.