ECLI:NL:RBROT:2024:611

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
ROT 22/5793
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd voor het aanwezig hebben van een gemanipuleerde tachograaf in een vrachtwagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser, een transportbedrijf, en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. De zaak betreft de oplegging van een boete van € 10.375,- aan de eiser wegens het aanwezig hebben van een tachograaf in een vrachtwagen die gemanipuleerd was. De inspectie vond op 18 februari 2021 tijdens een controle dat de tachograaf, met een serienummer dat op een lijst van gemanipuleerde tachografen stond, was gemanipuleerd. De eiser betwistte de rechtmatigheid van de controle en de boete, en voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de overtreding en dat de boete te hoog was vastgesteld.

De rechtbank oordeelde dat de controle rechtmatig was en dat de bevindingen van de inspectie voldoende bewijs boden voor de overtreding van artikel 2.4:4 van het Arbeidstijdenbesluit vervoer. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser over de onrechtmatigheid van het onderzoek en de toepasselijkheid van de relevante verordeningen. De rechtbank concludeerde dat de Minister terecht had geoordeeld dat de tachograaf gemanipuleerd was en dat de boete terecht was opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en legde de kostenveroordeling aan de eiser op.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van vervoersondernemingen om ervoor te zorgen dat hun voertuigen voldoen aan de wettelijke eisen en dat manipulatie van tachografen ernstige gevolgen kan hebben voor de verkeersveiligheid en de naleving van de Arbeidstijdenwet.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5793

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2024 in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. R.E. Betgen,
en

de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder,

gemachtigde: mr. J.I.J. Langenberg.

Procesverloop

Bij besluit van 2 juni 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd van € 10.375,-.
Bij besluit van 8 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen [naam 1]. Na afloop van de zitting is het onderzoek gesloten.
Bij brief van 19 juli 2023 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld schriftelijke vragen te beantwoorden. Verweerder heeft dit met zijn brief van 27 juli 2023 gedaan. Eiser heeft hierop bij brief van 5 september 2023 gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Op 18 februari 2021 heeft een ambtenaar van politie in het kader van toezicht op de naleving van de Arbeidstijdenwet (Atw) een ten behoeve van eisers transportbedrijf gebruikte en door eiser bestuurde vrachtwagen met kenteken [kenteken] (het voertuig) gecontroleerd. De bevindingen van de inspectie zijn neergelegd in een Boeterapport Wegvervoer van 7 april 2021 (het rapport). Op basis daarvan heeft verweerder de boete opgelegd.
2. Het bestreden besluit berust op verweerders standpunt dat in het voertuig een voorziening aanwezig was die voor misbruik kan worden aangewend. Daartoe wijst verweerder op de in het rapport neergelegde bevindingen van de ambtenaar van politie. In het voertuig is een tachograaf aangetroffen met serienummer [nummer]. Dit serienummer bevond zich op een door de Belgische autoriteiten opgestelde lijst met serienummers van tachografen waarvan bekend is dat deze zijn gemanipuleerd. Uit onderzoek is gebleken dat de tachograaf ook daadwerkelijk was gemanipuleerd. Het aanwezig hebben van een voorziening die voor misbruik als bedoeld in de onderdelen a tot en met e van artikel 2.4:4, eerste lid, van het Arbeidstijdenbesluit vervoer (Atbv) kan worden aangewend, levert een overtreding op van artikel 2.4:4, eerste lid, aanhef en onder f van het Atbv op, aldus verweerder. Voor deze overtreding heeft verweerder aan eiser de boete opgelegd.
3. Eiser voert aan dat hem ten onrechte een boete is opgelegd. Daartoe betoogt hij dat het onderzoek naar de tachograaf onrechtmatig is geweest omdat de grondslag van het onderzoek door brigadier bij de Landelijke Eenheid van de Politie [naam 2] onduidelijk is geweest en omdat niet is bewezen dat deze persoon als toezichthouder in de zin van artikel 5:11 van de Awb is aangewezen. Nu het onderzoek onrechtmatig is geweest, stelt eiser zich op het standpunt dat de onderzoeksresultaten van de controle dienen te worden uitgesloten van het bewijs, zodat er geen wettig bewijs is voor de verweten overtreding. Daarnaast betoogt eiser dat er geen bewijs is voor de toepasselijkheid van Verordening 561/2006. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1839, stelt eiser dat de verklaring van de brigadier dat uit de vrachtbrief blijkt dat het wegvervoer uitsluitend plaatsvond binnen de Gemeenschap, onvoldoende is. De vrachtbrief is niet toegevoegd en de conclusie van de toezichthouder is niet geconcretiseerd, zodat onduidelijk is op basis waarvan is geconcludeerd dat Verordening 561/2006 van toepassing is. Voorts betoogt eiser dat er onvoldoende wettig bewijs was om het in artikel 38, tweede lid, van Verordening 165/2014 bedoelde vermoeden van fraude te onderbouwen en het voertuig door te verwijzen naar een erkende werkplaats voor nader onderzoek. De enkele vermelding van het serienummer van de tachograaf op een van de Belgische autoriteiten verkregen lijst van gemanipuleerde tachografen is volgens eiser onvoldoende. Bovendien ontbreekt feitelijk bewijs dat het serienummer in dit geval op de lijst stond. Verweerder heeft ook geen onderzoek verricht om het vermoeden van fraude te onderbouwen. Evenmin bestaat volgens eiser overtuigend (forensisch) bewijs voor fraude. Ten slotte voert eiser aan dat de boete moet worden gematigd. Ten onrechte heeft verweerder bij de vaststelling van de boetehoogte niet beoordeeld of sprake is van opzet of grove schuld en is verweerder uitgegaan van 100% van het boetenormbedrag. Nu van opzet of grove schuld niet is gebleken, dient volgens eiser, conform de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1973, uit te worden gegaan van maximaal 50% van het boetenormbedrag. Eiser wijst er ook op dat hij een first offender is en dat hij een kleine onderneming heeft.
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Rechtmatigheid van de controle
5.1.
De beroepsgrond dat de controle onrechtmatig is geweest, slaagt niet. Uit het rapport blijkt dat de controle van het voertuig heeft plaatsgevonden ter controle op de juiste naleving van de bij of krachtens de Atw gegeven regels en voorschriften. Op grond van artikel 4.3 van de Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren en ambtenaren met specifieke uitvoeringstaken op grond van SZW wetgeving worden ambtenaren van politie mede aangewezen als ambtenaar aan wie het toezicht op de naleving, bedoeld in artikel 8:1, tweede lid, van de Atw, met betrekking tot arbeid als bedoeld in hoofdstuk 2 (wegvervoer) wordt opgedragen. Uit het rapport blijkt dat de controle in dat kader heeft plaatsgevonden, zodat [naam 2] als brigadier van politie als toezichthouder in de zin van artikel 5:11 van de Awb en van artikel 8:1 van de Atw is aangewezen en bevoegd was de controle uit te voeren.
5.2.
Voor zover eiser in beroep nog betoogt dat de cautie te laat is gegeven en dat zijn verklaring om die reden moet worden uitgesloten van het bewijs, kan hem dat niet baten. Verweerder heeft deze verklaring namelijk niet gebruikt voor het bewijs. Reeds hierom faalt deze beroepsgrond.
Doorverwijzing naar erkende werkplaats
6.1
Eiser voert aan dat geen gegrond vermoeden van fraude aanwezig was om het voertuig op grond van artikel 38, tweede lid, van Verordening 165/2014 te verwijzen naar een erkende werkplaats. Op grond van dit artikel is de toezichthouder bevoegd om een voertuig te verwijzen naar een erkende werkplaats indien er een gegrond vermoeden van fraude bestaat. Omdat Verordening 165/2014 op grond van artikel 3, eerste lid, ziet op tachografen die worden geïnstalleerd en gebruikt in voertuigen waarop Verordening 561/2006 van toepassing is, moet eerst de vraag worden beantwoord of Verordening 561/2006 van toepassing was op het wegvervoer, wat eiser betwist.
Toepasselijkheid van de Verordeningen
6.2
In artikel 2, tweede lid, van Verordening 561/2006 staat dat, ongeacht het land waar het voertuig is ingeschreven, deze verordening van toepassing is op het wegvervoer dat - kort gezegd - plaatsvindt uitsluitend binnen de Gemeenschap of tussen de Gemeenschap en de daar genoemde EER-landen en Zwitserland (hierna vereenvoudigd te noemen: binnen de EU/EER).
6.3
In het op ambtseed opgemaakte rapport is vermeld dat het voertuig op 18 februari 2021 is gecontroleerd. De rapporteur verklaart dat bij inzage van het kentekenbewijs bleek dat het bepaalde in artikel 2.3:1 van het Atbv en de Verordening 561/2006 van toepassing was. In het rapport is vermeld dat de rapporteur aan de hand van de vrachtbrief zag dat het wegvervoer plaatsvond uitsluitend binnen de EU/EER, aangezien het vervoer “de vertrekplaats NO polder had en dat de bestemmingsplaats Nieuwe Tonge was”. Verder staat in het rapport dat het een motorrijtuig betreft waarvan het toegestane maximumgewicht meer dan 3.500 kilogram bedraagt (zie artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van Verordening 561/2006).
6.4
Hoewel de vrachtbrief die de rapporteur heeft ingezien, niet bij het rapport is gevoegd, bevat het rapport naar het oordeel van de rechtbank voldoende feitelijke informatie op grond waarvan tot toepasselijkheid van de Verordening 561/2006 kan worden geconcludeerd. Uit het rapport volgt immers dat de rapporteur op basis van de vrachtbrief heeft vastgesteld wat de vertrek- en bestemmingsplaats van het transport was. Anders dan in voormelde uitspraak van de Afdeling van 18 augustus 2021 is dus niet louter sprake van een conclusie, maar maakt het rapport in voldoende mate inzichtelijk op basis van welke informatie de rapporteur tot zijn conclusie is gekomen. Verweerder mag in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in het op ambtseed opgemaakte en ondertekende rapport voor zover deze de eigen waarnemingen van de rapporteur bevatten. Nu uit het rapport blijkt dat de rapporteur op voldoende inzichtelijke wijze heeft vastgesteld dat het vervoer uitsluitend binnen de EU/EER heeft plaatsgevonden, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat Verordening 561/2006 van toepassing is. Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat de vertrek- en bestemmingsplaats van het transport onjuist zijn vermeld, had het op zijn weg gelegen de vrachtbrief te overleggen, aangezien deze zich in zijn administratie bevindt of zou moeten bevinden. De enkele stelling dat de vertrek- en aankomstplaats onjuist zijn, biedt onvoldoende grond om te twijfelen aan de juistheid van de in het rapport opgenomen bevindingen van de rapporteur.
6.5
Op grond van het vorenstaande is de toepasselijkheid van Verordening 561/2006 en daarmee ook Verordening 165/2014 op deugdelijke wijze vastgesteld. Anders dan eiser heeft betoogd in zijn brief van 5 september 2023 heeft de toezichthouder ten tijde van de controle niet hoeven ingaan op iedere afzonderlijke vrijstellings- of uitzonderingsbepaling. Het had op de weg van eiser gelegen daarop te wijzen indien hij meende daarop met succes een beroep te kunnen doen. Dat heeft hij niet gedaan.
Vermoeden van fraude
7.1.
De beroepsgrond dat geen gegrond vermoeden van fraude aanwezig was om het voertuig op grond van artikel 38, tweede lid, van Verordening 165/2014 te verwijzen naar een erkende werkplaats, slaagt niet.
7.2.
Verweerder heeft toegelicht dat het vermoeden van fraude in dit geval voortkomt uit het voorkomen van het serienummer van de tachograaf op een lijst van gemanipuleerde tachografen zoals die is verkregen uit een strafrechtelijk onderzoek. De lijst is afkomstig van een laptop van een van de verdachten in een Belgisch en Nederlands strafrechtelijk onderzoek naar gemanipuleerde tachografen. Op de laptop die de verdachten in die zaak bij zich hadden tijdens het manipuleren van een tachograaf, was informatie aanwezig van eerder gemanipuleerde tachografen. Uit het proces-verbaal restinformatie van 11 mei 2020 volgt dat uit onderzoek van op de laptop aangetroffen Excel-bestanden is gebleken dat daarin namen voorkwamen van afnemers die vermoedelijk in Nederland gevestigd waren. Bij die namen waren omschrijvingen gegeven van diverse leveringen van voorwerpen of diensten die in verband konden worden gebracht met manipulatie van tachografen. In de Excel-bestanden stonden bovendien nummerreeksen, vermoedelijk de serienummers van tachografen, waarbij tevens een pincode stond vermeld om de manipulatie van de betreffende tachograaf te kunnen activeren. Nu uit het rapport blijkt dat het serienummer [nummer] van de tachograaf in eisers voertuig voorkwam op voormelde lijst, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat in dit geval voldoende aanleiding bestond om het voertuig op grond van artikel 38, tweede lid, van Verordening 165/2014 te verwijzen naar een erkende werkplaats.
Bewijs van fraude
8.1.
Eiser betoogt dat er onvoldoende bewijs bestaat voor fraude. Eiser voert aan dat de e-mail van [naam 3] (hierna: [naam 3]), die ten grondslag ligt aan het rapport, buiten beschouwing moet worden gelaten. Ten eerste omdat verweerder hem ten onrechte en in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), niet in de gelegenheid heeft gesteld om ten tijde van het onderzoek te reageren. Ten tweede omdat het slechts een e-mail betreft en niet nader is gemotiveerd wat [naam 3] deskundig maakt. Het rapport is daarom ook onvoldoende om vast te stellen dat er een manipulatievoorziening aanwezig was.
8.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
8.3.
Verweerder heeft eiser op 12 mei 2021 een voornemen tot boeteoplegging toegestuurd waar het boeterapport en het bericht van [naam 3] waren bijgevoegd. Eiser is in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen, wat eiser ook heeft gedaan. Hiermee heeft verweerder eiser, in overeenstemming met artikel 4:8 van de Awb, voorafgaand aan de boeteoplegging in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze op het voornemen om een boete op te leggen kenbaar te maken. Eiser heeft dus ook op het bericht van [naam 3] kunnen reageren. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat eiser ook ten tijde van diens onderzoek in de gelegenheid gesteld had moeten worden te reageren. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van strijd met artikel 6 van het EVRM (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2429, overweging 5).
8.4.
Uit de e-mail blijkt dat [naam 3] werkzaam is als engineering manager bij de fabrikant van de tachograaf ([naam bedrijf]). Hiermee is het naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk wat [naam 3] deskundig maakt met betrekking tot dit onderwerp. Dat de conclusie van het onderzoek is vermeld in een e-mail en dat niet nader is toegelicht hoe het onderzoek heeft plaatsgevonden, maakt niet dat hieraan geen waarde kan worden gehecht. De e-mail is weliswaar summier, maar er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de hierin getrokken conclusie onjuist is. De rechtbank ziet geen aanleiding om de e-mail van [naam 3] buiten beschouwing te laten.
8.5.
In het rapport is vermeld dat de monteur van de erkende werkplaats heeft vastgesteld dat er een USB-aansluiting was aangesloten op het CANbus-systeem. Vervolgens bevat de verklaring van [naam 3] de conclusie dat de tachograaf is gemanipuleerd en gebruikt kon worden door middel van CAN-signalen. Nu de tachograaf door middel van de aangetroffen USP-poort CAN-signalen kon ontvangen waarmee de manipulatie gestart kon worden, kan ervan worden uitgegaan dat in het voertuig een voorziening aanwezig was die voor misbruik aangewend kon worden, zodat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser artikel 2.4:4, eerste lid, aanhef en onder f, van de Atbv heeft overtreden. Verweerder heeft eiser daarvoor in beginsel een boete op kunnen leggen.
Evenredigheid
9.1.
Eiser betoogt dat verweerder de boete te hoog heeft vastgesteld en wijst er in dat verband op dat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar de verwijtbaarheid van de overtreding en ten onrechte is uitgegaan van 100% van het boetenormbedrag. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022 stelt eiser zich op het standpunt dat, nu van opzet of grove schuld niet is gebleken, moet worden uitgegaan van (maximaal) 50% van het boetenormbedrag. Daarnaast wijst eiser erop dat hij first offender is en dat het gaat om een kleine onderneming.
9.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder voor de vaststelling van de hoogte van de boete is aangesloten bij de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit vervoer (wegvervoer) 2019. Hoewel in dit beleid niet wordt gedifferentieerd voor wat betreft de mate van de verwijtbaarheid van de overtreding, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de opgelegde boete niet op dit beleid heeft mogen baseren. De rechtbank let daarbij ook op het feit dat verweerder inmiddels de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit vervoer (wegvervoer) 2022 hanteert waarin in artikel 3 is vermeld dat de normbedragen gelden voor normale verwijtbaarheid.
9.3.
Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat geen sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Verweerder heeft hierbij terecht betrokken dat eiser verantwoordelijk is voor het voertuig waarmee ten behoeve van eisers onderneming vervoer plaatsvindt en hij ervoor dient te zorgen dat de voorziening niet aanwezig is in het voertuig. Ook heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat door middel van een gemanipuleerde tachograaf de doelstellingen van de Arbeidstijdenwetgeving ernstig worden ondermijnd omdat hierdoor een controle op de naleving van de arbeids- en rusttijden van chauffeurs wordt bemoeilijkt. Gelet hierop en nu het algemeen bekend is dat chauffeurs die te lang achter het stuur zitten, vermoeid raken en als gevolg daarvan de verkeersveiligheid en hun eigen veiligheid ernstig in gevaar brengen, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het gaat om een zeer ernstige overtreding. Verweerder heeft terecht geen aanleiding gezien voor matiging van de boete. In dat verband heeft verweerder van belang kunnen achten dat de boete wordt opgelegd per gemanipuleerde tachograaf en niet afhankelijk is gesteld van de grootte van de onderneming. Voorts wijst verweerder er terecht op dat de boete ook geldt voor first offenders en dat bij recidive de boete wordt verhoogd. Dat het de eerste overtreding van eiser betreft, heeft verweerder dan ook geen aanleiding hoeven geven de boete te matigen. Ook heeft eiser niet met financiële stukken onderbouwd dat hij door de boete onevenredig wordt getroffen.
10. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.S.J. Letschert, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 19 januari 2024.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE

Verordening 165/2014
Artikel 3 Toepassingsgebied
1. De tachografen worden geïnstalleerd en gebruikt in voertuigen, bestemd voor het vervoer van personen of goederen over de weg, die in een lidstaat zijn ingeschreven en waarop Verordening (EG) nr. 561/2006 van toepassing is.
(…)
Artikel 32 Correct gebruik van de tachograaf
1. Vervoersondernemingen en bestuurders zorgen ervoor dat digitale tachografen en bestuurderskaarten correct werken en correct worden gebruikt. Vervoersondernemingen en bestuurders die gebruikmaken van analoge tachografen, zorgen ervoor dat deze correct werken en dat de registratiebladen correct wordt gebruikt.
(…)
3. Het is verboden gegevens op het registratieblad, op de tachograaf of op de bestuurderskaart opgeslagen gegevens, of afdrukken van de tachograaf te vervalsen, te verbergen, uit te wissen of te vernietigen. Manipulatie van de tachograaf, het registratieblad of de bestuurderskaart die kan leiden tot het vervalsen, uitwissen of vernietigen van de gegevens en/of afgedrukte informatie is verboden. In het voertuig mag geen voorziening aanwezig zijn die met dit doel kan worden gebruikt.
Artikel 38 Controleambtenaren
(…)
2. Indien controleambtenaren na het uitvoeren van een controle voldoende bewijs hebben gevonden voor een gegrond vermoeden van fraude, zijn zij bevoegd om het voertuig door te verwijzen naar een erkende werkplaats om aanvullende tests te verrichten en met name om na te gaan dat de tachograaf:
a. Correct werkt;
b. Correct gegevens registreert en opslaat, en dat de ijkparameters correct zijn;
3. Controleambtenaren krijgen de bevoegdheid om erkende werkplaatsen te verzoeken de in lid 2 bedoelde testen en specifieke testen uit te voeren om na te gaan of er manipulatie-instrumenten aanwezig zijn. Indien manipulatie-instrumenten worden ontdekt, kunnen de apparatuur, inclusief het instrument zelf, de voertuigunit of de onderdelen daarvan en de bestuurderskaart, uit het voertuig worden verwijderd en als bewijsmateriaal worden gebruikt overeenkomstig de nationale regelgeving betreffende procedures voor het behandelen van dergelijk bewijsmateriaal.
Verordening 561/2006
Artikel 2
1. Deze verordening is van toepassing op wegvervoer:
a. van goederen waarbij de toegestane maximummassa van de voertuigen, dat van de aanhangwagens of opleggers inbegrepen, meer dan 3,5 ton bedraagt; of
b. van personen door voertuigen die zijn gebouwd of permanent zijn toegerust om meer dan negen personen, de bestuurder daaronder begrepen, te kunnen vervoeren en die daartoe zijn bestemd.
2. Deze verordening is, ongeacht het land waar het voertuig is ingeschreven, van toepassing op wegvervoer dat plaatsvindt:
a. uitsluitend binnen de Gemeenschap; of
b. tussen de Gemeenschap, Zwitserland en de landen die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
Arbeidstijdenwet
Artikel 8:1
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen onder hem ressorterende ambtenaren.
Met betrekking tot door Onze Minister aangewezen categorieën van arbeid zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet belast of mede belast de door hem aangewezen andere ambtenaren dan de in het eerste lid bedoelde. Indien ambtenaren worden aangewezen die ressorteren onder een andere minister, wordt het besluit tot aanwijzing van die ambtenaren genomen door Onze Minister en die andere minister gezamenlijk. Indien Onze Minister ambtenaren van provincies, gemeenten of waterschappen aanwijst, doet hij dit in overeenstemming met de desbetreffende besturen.
In afwijking van het tweede lid wordt het aldaar bedoelde besluit, voor zover het de in artikel 5:12, tweede lid, onderscheiden categorieën van arbeid betreft, genomen door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat en Onze Minister tezamen.
(…)
Arbeidstijdenbesluit vervoer
Artikel 2.3:1Met uitsluiting van het Arbeidstijdenbesluit zijn dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen van toepassing op iedere verplaatsing, die geheel of gedeeltelijk over voor openbaar gebruik toegankelijke wegen plaats vindt in lege of beladen toestand, alsmede de direct daarmee samenhangende werkzaamheden, van:
a. Een vrachtauto, alsmede een losse trekker:
1° waarvan het kentekenbewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldt; of
2° waarmee wegvervoer van goederen wordt verricht waarop Verordening (EG) nr. 561/2006 van toepassing is;
(…)
Artikel 2.4:4
1. Het is de werkgever, de werknemer en de persoon, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, van de wet, verboden:
a. in of op controlemiddelen onjuiste gegevens of onjuiste aantekeningen te stellen, te doen stellen, of toe te laten dat zij daarin of daarop gesteld worden;
b. in of op controlemiddelen wijziging aan te brengen, te doen aanbrengen of toe te laten dat wijziging wordt aangebracht in vroeger daarin of daarop gestelde gegevens of aantekeningen, deze onleesbaar te maken, te doen maken of toe te laten dat zij onleesbaar gemaakt worden;
c. controlemiddelen geheel of ten dele zoek te maken of te doen zoekmaken, ondeugdelijk te maken of te doen maken, te vernietigen of te doen vernietigen, verborgen te houden of te doen verborgen houden, dan wel toe te laten dat deze zoekgemaakt, ondeugdelijk gemaakt, vernietigd of verborgen gehouden worden;
d. gebruik te maken van een controlemiddel waarop of waarin onjuiste aantekeningen zijn gesteld, waarop of waarin in de aantekeningen wijzigingen zijn aangebracht dan wel waarop of waarin aantekeningen onleesbaar zijn gemaakt;
e. een niet op zijn naam gestelde bestuurderskaart, werkplaatskaart of bedrijfskaart te gebruiken, met uitzondering van een bedrijfskaart van een werkgever die wordt gebruikt door zijn werknemer;
f. in het voertuig een voorziening aanwezig te hebben die voor misbruik als bedoeld in de onderdelen a tot en met e kan worden aangewend.
Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren en ambtenaren met specifieke uitvoeringstaken op grond van SZW wetgeving
Artikel 4.1
(…)
3. De ambtenaren van de politie, bedoeld in artikel 2, onderdelen a, b en c, van de Politiewet 2012 zijn mede belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Arbeidstijdenwet voor zover het betreft arbeid verricht in een voertuig op een openbare weg bestemd voor het vervoer van personen en voor welk vervoer op grond van de Wet personenvervoer 2000 een vergunning is vereist.
Artikel 4.3
De ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onderdelen a, b en c, van de Politiewet 2012, worden mede aangewezen als ambtenaren aan wie het toezicht op de naleving, bedoeld in artikel 8:1, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet, met betrekking tot arbeid als bedoeld in hoofdstuk 2 (wegvervoer), (…) wordt opgedragen.