ECLI:NL:RBROT:2024:6105

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
ROT 23/6293
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam inzake dwangsom wegens niet tijdig beslissen op bezwaarschriften

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 20 juni 2024, wordt het beroep van eisers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 28 augustus 2023 behandeld. Eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 maart 2023, waarin hun eerdere bezwaren niet-ontvankelijk werden verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het besluit van 14 maart 2023 niet op de juiste wijze is bekendgemaakt, waardoor het niet in werking is getreden. Dit heeft geleid tot de conclusie dat verweerder niet tijdig heeft beslist op de bezwaren van eisers, wat hen recht geeft op een dwangsom. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en stelt de dwangsom vast op € 1.442,-. Tevens wordt het griffierecht van € 365,- aan eisers vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige communicatie en documentatie door de gemeente, vooral in gevallen waar eisers regelmatig procedures voeren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6293

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser 1],

[eiser 2],
[eiser 3],
[eiser 4],
en
[eiser 5], allemaal uit Rotterdam, eisers
(gemachtigde: [eiser 1]),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. S.B.H. Fijneman).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eisers tegen het bestreden besluit van verweerder van 28 augustus 2023.
1.2.
De rechtbank heeft dit beroep op 29 maart 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
1.3.
Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld om een afschrift van het interne postregistratiesysteem waaruit blijkt dat het besluit van 14 maart 2023 voor aangetekende verzending is aangeboden, te overleggen. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 25 april 2024 aan de rechtbank gemeld dat de gevraagde gegevens niet meer zijn te achterhalen. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
Op 10 november 2022, gepubliceerd op 23 november 2022, heeft verweerder het Besluit vaststelling subsidieplafonds bewonersinitiatieven Rotterdam 2022 gewijzigd vastgesteld.
2.2.
Eisers hebben hiertegen met de brieven van 19 december 2023 bezwaar gemaakt.
2.3.
Met het besluit van 14 maart 2023 heeft verweerder de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk verklaard.
2.4.
Op 12 mei 2023 hebben eisers verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit op bezwaar.
2.5.
Met het primaire besluit van 31 mei 2023 heeft verweerder geweigerd een dwangsom te betalen.
2.6.
Op 8 juli 2023 hebben eisers bezwaar gemaakt tegen verweerders besluit van 31 mei 2023.
2.7.
Verweerder heeft het bezwaar van eisers met het bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er pas een dwangsom is verschuldigd indien twee weken zijn verstreken na de termijn voor het nemen van een besluit op bezwaar en er een ingebrekestelling is ontvangen. Omdat er met het besluit van 14 maart 2023 op de bezwaren van eisers is beslist, is geen dwangsom verschuldigd. Verweerder heeft er vanuit mogen gaan dat het besluit op bezwaar is bezorgd, nu eisers niet hebben gesteld het besluit niet te hebben ontvangen.
3. Eisers betogen in beroep verweerder ten onrechte geen dwangsom heeft toegekend wegens het niet tijdig beslissen op de bezwaarschriften. Daartoe stellen zij dat zij het besluit op bezwaar van 14 maart 2023 niet hebben ontvangen. Het is aan verweerder om aannemelijk te maken dat het besluit van 14 maart 2023 hen heeft bereikt. Daar is verweerder niet in geslaagd. Verder stellen eisers dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar.
3.1.
Op grond van artikel 3:41, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
3.2.
Voor zover het standpunt van verweerder in het verweerschrift, zoals toegelicht ter zitting, zo moet worden begrepen dat eisers al in bezwaar hadden moeten stellen dat zij het besluit van 14 maart 2023 niet hebben ontvangen en dat niet in beroep alsnog kunnen doen, volgt de rechtbank dit standpunt niet. Hoewel het opmerkelijk is dat eisers in bezwaar niet (expliciet) hebben gesteld dat zij het besluit op bezwaar van 14 maart 2023 niet hebben ontvangen, geldt er in het bestuursprocesrecht immers geen zogenoemde grondenfuik tussen de fasen van bezwaar en beroep. Dat betekent dat eisers in beroep nieuwe, niet eerder aangevoerde, gronden mogen aan te voeren die zij niet eerder in bezwaar naar voren hebben gebracht. Eisers hebben bovendien in bezwaar wel om de track-and-trace code van de aangetekende verzending van het besluit gevraagd. De omstandigheid dat deze na verloop van tijd niet meer kan worden opgevraagd of ingezien, wat hier ook van zij, doet hier niet aan af. Verweerder kan er ook zelf voor kiezen om een uitdraai van de track-and-trace code in het dossier te stoppen, temeer nu bij verweerder genoegzaam bekend is dat de gemachtigde van eisers vaker stelt dat hij poststukken niet heeft ontvangen en hij bovendien bij herhaling procedures voert om verbeurde dwangsommen wegens niet tijdig beslissen te kunnen innen. Bij deze gemachtigde is het extra van belang dat de gemeente zorgvuldig een verzendadministratie bijhoudt.
3.3.
Wat daar van zij, eisers ontkennen de ontvangst van het besluit op bezwaar van 14 maart 2023. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 14 maart 2023 het juiste adres van eisers gemachtigde vermeldt en dat in het besluit ‘aangetekend’ staat vermeld, wat duidt op een aangetekende verzending. Verweerder stelt ook het besluit aangetekend te hebben verzonden. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:585) volgt dat indien een poststuk aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, dient te worden onderzocht of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Verweerder heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, geen verzendbewijs of track-and-trace code van het besluit van 14 maart 2023 kunnen overleggen. Evenmin heeft verweerder een uitdraai van het interne postverzendadministratie van de gemeente of anderszins een bewijs van verzending overgelegd. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat het besluit op regelmatige wijze door PostNL aan het adres van de gemachtigde van eisers is aangeboden. Dat moet voor risico van verweerder blijven. Dat betekent dat verweerder niet heeft aangetoond het besluit van 14 maart 2023 te hebben verstuurd.
3.4.
Uit het voorgaande volgt dat het besluit van 14 maart 2023 niet op de daartoe bestemde wijze is bekendgemaakt. Daarmee is dat besluit niet inwerking getreden. Daarom is geen sprake van een rechtsgeldig tijdig genomen besluit.
3.5.
Gezien het voorgaande heeft verweerder niet binnen twee weken na de ingebrekestelling van 11 mei 2023 op de bezwaren gericht tegen het besluit van 10 november 2022 beslist. Verweerder heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers geen recht hebben op een dwangsom. Het beroep is gegrond.
4. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en zal zelf in de zaak voorzien door de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen. Op grond van artikel 4:17, tweede lid, Awb bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Eisers hebben recht op de maximale dwangsom van € 1.442,-. Gelet op het feit dat het identieke bezwaarschriften zijn, er één ingebrekestelling is verstuurd waarin wordt verzocht om alsnog op de bezwaren te beslissen en eisers worden bijgestaan door één gemachtigde, die bovendien zelf ook een van de bezwaarmakers is, ziet de rechtbank aanleiding om slechts eenmaal een dwangsom toe te kennen voor het niet tijdig beslissen op de bezwaren.
5. Duidelijk is dat verweerder met het besluit van 14 maart 2023 wél op de bezwaren tegen het besluit van 10 november 2022 heeft beslist. Eisers zijn nu bekend met dat besluit. Dat is hen door de rechtbank toegestuurd in het kader van deze procedure als een op de zaak betrekking hebbend stuk dat onderdeel vormt van het procesdossier. In dit geval hoeft verweerder dat besluit niet nog eens opnieuw aan eisers toe te sturen. Eisers moeten dus ook niet opnieuw ingebrekestellingen gaan sturen, enzovoorts. De rechtbank beschouwt het besluit hiermee als bekendgemaakt en inwerking getreden.
6. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om eventuele proceskosten door verweerder te laten vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V. van Dorst, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2024.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te tekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.