ECLI:NL:RBROT:2024:61

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
C/10/666319 / FA RK 23-7100 (oplegging) en C/10/666322 / FA RK 23-7101 (verlenging)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. J. van den Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging en verlenging van een huisverbod op basis van de Wet tijdelijk huisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 januari 2024 uitspraak gedaan in een procedure over de oplegging en verlenging van een huisverbod op basis van de Wet tijdelijk huisverbod (Wth). Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen zowel het opleggingsbesluit als het verlengingsbesluit van de burgemeester van Rotterdam. Het huisverbod was oorspronkelijk opgelegd op 21 augustus 2023 en verlengd op 30 augustus 2023. Eiser betwistte de rechtmatigheid van deze besluiten, met name de motivering en de betrokkenheid van zijn verklaring in de beoordeling.

De rechtbank oordeelde dat het opleggingsbesluit niet voldeed aan de vereisten van een deugdelijke motivering zoals voorgeschreven in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ondanks deze tekortkoming werd het beroep tegen het opleggingsbesluit ongegrond verklaard, omdat eiser niet benadeeld was door het motiveringsgebrek. Echter, het beroep tegen het verlengingsbesluit werd gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester niet in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid om het huisverbod te verlengen, omdat de omstandigheden die tot de verlenging leidden niet aan eiser konden worden toegerekend. De rechtbank vernietigde het verlengingsbesluit en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van eiser.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij het opleggen van een huisverbod en de noodzaak voor de autoriteiten om de belangen van alle betrokken partijen in overweging te nemen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.674,- en heeft de mogelijkheid van hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak vermeld.

Uitspraak

Rechtbank ROTTERDAM

Team familie
Reg.nr.: C/10/666319 / FA RK 23-7100 (oplegging)
C/10/666322 / FA RK 23-7101 (verlenging)
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 januari 2024 in de zaak tussen
[eiser01],
hierna: eiser,
wonende te [woonplaats01] ,
gemachtigde mr. A. Aïssal te Rotterdam,
en
de burgemeester van de gemeente Rotterdam,
hierna: verweerder,
in welke zaak belanghebbende is:
[naam01],
wonende te [woonplaats01] ,
hierna: achterblijfster.

1.Ontstaan en loop van de procedure

1.1.
Bij besluit van 21 augustus 2023 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan eiser (hierna: het opleggingsbesluit).
1.2.
Bij besluit van 30 augustus 2023 heeft verweerder dit huisverbod verlengd tot 18 september 2023 (hierna: het verlengingsbesluit).
1.3.
Bij brief van 2 oktober 2023 heeft eiser beroep ingesteld tegen het opleggingsbesluit en het verlengingsbesluit.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2023. Aanwezig waren:
 eiser, bijgestaan mr. Klaassen, waarnemend advocaat voor mr. Aïssal;
 verweerder, vertegenwoordigd door [naam02] en [naam03] ;
 de hulpofficier van justitie van locatie Zuidplein, dhr. [naam04] .
Achterblijfster is met kennisgeving niet verschenen. Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.Overwegingen

2.1.
Weergave bestreden besluiten en beroep
2.1.1.
Bij het opleggingsbesluit heeft verweerder aan eiser een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van eiser in de woning van partijen (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
2.1.2.
Bij het verlengingsbesluit heeft verweerder het huisverbod verlengd voor de duur van achttien dagen op grond van de Wth. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van eiser in de woning van partijen nog steeds een gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
2.1.3.
Het beroep strekt ertoe de besluiten tot oplegging en verlenging en de rechtsgevolgen daarvan te vernietigen, alsmede veroordeling van verweerder tot het betalen van de proceskosten van de gemachtigde.
2.2.
Beoordeling gronden
Oplegging van het huisverbod
2.2.1.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth, voor zover hier van belang, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
2.2.2.
Eiser voert aan dat het gevaar niet bestond op het moment dat verweerder het opleggingsbesluit nam en dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid het huisverbod op te leggen. Bovendien voert hij – kort samengevat – aan dat door verweerder niet voldaan is aan een deugdelijke motivering van het besluit en het beginsel van hoor en wederhoor.
Deugdelijke motivering
2.2.3.
Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moet een besluit berusten op een deugdelijke motivering.
2.2.3.1. Ingevolge artikel 3:47, eerste lid van de Awb wordt de motivering vermeld bij de bekendmaking van het besluit. Op grond van het derde lid van dat artikel verstrekt het bestuursorgaan de motivering binnen een week na de bekendmaking van het besluit als de motivering in verband met de vereiste spoed niet aanstonds bij de bekendmaking van het besluit kan worden vermeld.
2.2.3.2. Op grond van artikel 2, vierde lid, van de Wet tijdelijk huisverbod bevat het huisverbod in ieder geval een omschrijving van de plaats en de duur waarvoor het geldt, de feiten en omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van het huisverbod en de namen van de personen ten aanzien van wie het verbod om contact op te nemen geldt.
2.2.4.
De rechtbank is van oordeel dat niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 2 Wth, vierde lid, omdat uit de beschikking waarbij het huisverbod is opgelegd niet (voldoende) blijkt welke feiten en omstandigheden aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van het huisverbod. Ook blijkt uit de beschikking onvoldoende of bij de beoordeling van de feiten en omstandigheden ook de verklaring van eiser is betrokken. Het besluit berust hierdoor niet op een deugdelijke motivering zoals bedoeld in artikel 3:46 Awb.
2.2.5.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van verweerder dat er sprake was van spoed in de zin van artikel 3:47 Awb en dat de motivering blijkt uit de onderliggende documenten. Gelet op het ingrijpende karakter van het opleggen van een huisverbod is het van groot belang dat de belanghebbende aanstonds op de hoogte wordt gesteld welke feiten en omstandigheden hebben geleid tot het opleggen van het huisverbod. Voor zover impliciet is verwezen naar de stukken of expliciet naar het Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld kan dat naar het oordeel van de rechtbank alleen indien de inhoud daarvan bij het afgeven van de beschikking bekend wordt gemaakt. De hulpofficier van justitie heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat voornoemde documenten niet aan eiser zijn overhandigd bij het geven van de beschikking.
2.2.6.
Niettemin leidt dit alles niet tot een gegrond beroep. Op grond van artikel 6:22 van de Awb kan een besluit waartegen beroep is ingesteld in stand worden gelaten ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, als aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat eiser door het motiveringsgebrek niet is benadeeld, omdat vaststaat dat eiser de stukken die de beschikking onderbouwen kort na het ontvangen van de beschikking wel heeft gekregen, zodat hij toen op de hoogte werd van welke feiten en omstandigheden hebben geleid tot oplegging van het huisverbod.
Het beginsel van hoor en wederhoor
2.2.7.
Ingevolge artikel 4:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuursorgaan voordat het een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen als:
a. de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en
b. die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.
2.2.8.
Eiser stelt dat sprake is van strijd met het beginsel van hoor en wederhoor, omdat uit de beschikking tot oplegging niet blijkt dat de verklaring die hij bij de politie heeft afgelegd bij de beoordeling is betrokken. De rechtbank oordeelt als volgt.
2.2.8.1. Het is juist dat uit de beschikking tot oplegging niet blijkt of de verklaring die eiser bij de politie heeft afgelegd bij de beoordeling is betrokken. Echter ziet deze stelling op het hierboven genoemde motiveringsgebrek en niet op de vraag of sprake is van strijd met het beginsel van hoor en wederhoor. Uit de stukken blijkt dat eiser door de politie is gehoord. Het enkele feit dat verweerder haar opleggingsbesluit heeft gebaseerd op andere feiten en omstandigheden dan door eiser gesteld, maakt niet dat de door hem gestelde feiten en omstandigheden niet zijn meegenomen in de beoordeling door verweerder.
2.2.9.
Het betoog faalt.
Gevaar
2.2.10.
De rechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Als blijkt van dat gevaar, dan was verweerder bevoegd een huisverbod op te leggen.
2.2.11.
Naar het oordeel van de rechtbank was er sprake van een ernstig en onmiddellijk gevaar in de zin van artikel 2 Wth, omdat uit de stukken voldoende blijkt dat eiser zich niet onbetuigd heeft gelaten en heeft bijgedragen aan het letsel van achterblijfster. Eiser had ten tijde van het incident veel gedronken, waarvan algemeen bekend is dat dit een recept is voor problemen. Omdat de aanwezigheid van eiser in de woning naar het oordeel van de rechtbank een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde, was verweerder in beginsel bevoegd het huisverbod op te leggen.
Belangenafweging
2.2.12.
Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.
2.2.13.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder in redelijkheid gebruik maken van de bevoegdheid een huisverbod op te leggen, omdat uit de stukken meer dan duidelijk wordt dat er rust en hulpverlening nodig waren voor partijen.
Conclusie
2.2.14.
Het beroep tegen het opleggingsbesluit is ongegrond.
Verlenging van het huisverbod
2.2.15.
Eiser voert aan dat het gevaar niet meer bestond ten tijde van het nemen van het verlengingsbesluit van het huisverbod en dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid het huisverbod te verlengen.
2.2.16.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wth kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
Gevaar
2.2.17.
De rechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Het aanvaarden van een aanbod tot hulpverlening, het beginnen met die hulpverlening en de reële verwachting dat betrokkene blijft meewerken daaraan, zijn indicaties dat het gevaar niet langer bestaat. Als blijkt van dat gevaar, dan is verweerder bevoegd het huisverbod te verlengen tot ten hoogste vier weken.
2.2.18.
Naar het oordeel van de rechtbank was nog steeds sprake van een gevaar in de zin van de Wth, vanwege het feit dat er op het tijdstip van het verlengingsbesluit nog geen veiligheidsafspraken waren gemaakt tussen partijen. Verweerder was dus bevoegd het huisverbod te verlengen.
Belangenafweging
2.2.19.
Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder in alle redelijkheid, alle belangen afwegend, gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.
2.2.20.
Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder niet in redelijkheid van de bevoegdheid gebruikmaken tot verlenging van het huisverbod dat was opgelegd aan eiser.
2.2.20.1. Voorop wordt gesteld dat volgens vaste jurisprudentie als uitgangspunt geldt dat als geen veiligheidsafspraken kunnen worden gemaakt, verweerder doorgaans de belangen van de achterblijver zwaarder mag laten wegen dan de belangen van de uithuisgeplaatste.
2.2.20.2. Deze zaak is anders dan de meeste zaken, omdat het feit dat er nog geen veiligheidsafspraken waren gemaakt aan achterblijfster en Veilig Thuis te wijten is. Achterblijfster heeft aangegeven dat zij geen partnergesprek wilde voeren en dat zij de relatie als beëindigd beschouwde, als gevolg waarvan de casemanager van Veilig Thuis geen stappen meer heeft ondernomen om een partnergesprek op te zetten. Veilig Thuis heeft met deze gang van zaken het belang van eiser voor het maken van veiligheidsafspraken miskend. Immers, eiser is de kans ontnomen om in een begeleid, rechtstreeks gesprek met achterblijfster te trachten tot afspraken te komen, ongeacht of de relatie zou standhouden of niet. Veilig Thuis heeft hiermee ook miskend dat het huisverbod een tijdelijke maatregel is welke eindigt na de verlenging, zodat, ongeacht de voortduring van de relatie of samenwoning, bekeken moet worden hoe partijen na afloop van het huisverbod met elkaar om moeten gaan.
2.2.20.3. De rechtbank is van oordeel dat de weigerachtige houding van achterblijfster en de passieve, lijdelijke houding van Veilig Thuis niet voor rekening van eiser dienen te komen, maar voor rekening van verweerder. Het valt verweerder aan te rekenen dat de vrouw te weinig gestimuleerd is om ten minste een gesprek aan te gaan met haar ex-partner. Aan eiser kon dan ook niet het verwijt worden gemaakt dat de onveilige situatie voortduurde, zodat de belangenafweging niet in zijn nadeel mocht uitvallen.
2.2.21.
Het betoog slaagt. Het verlengingsbesluit wordt vernietigd, omdat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken (artikel 3:4 van de Awb).
2.3.
Proceskosten
2.3.1.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten en stelt deze vast op een bedrag van € 1.674,-. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op totaal 2 punten (gelet op de samenhang van de zaken, zoals bedoeld in artikel 3 van dat Besluit) met een waarde per punt van € 837,-
.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart het beroep tegen het opleggingsbesluit ongegrond;
3.2.
verklaart het beroep tegen het verlengingsbesluit gegrond;
3.3.
vernietigt het verlengingsbesluit;
3.4.
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.674,-.
Aldus gedaan door mr. drs. J. van den Bos, rechter, en door deze en mr. T. Houtepen, griffier, ondertekend.
De griffier: De rechter:
Uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2024.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: