ECLI:NL:RBROT:2024:6099

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
10-328180-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk brand stichten met levensgevaar en gemeen gevaar voor goederen

In de zaak tegen de verdachte, die op 10 december 2023 te Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning, heeft de rechtbank Rotterdam op 25 juni 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van brandstichting, waarbij levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk open vuur in aanraking heeft gebracht met verschillende brandbare materialen in zijn woning, wat leidde tot gemeen gevaar voor de inboedel en de omliggende woningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er vijf afzonderlijke brandhaarden waren en dat een technische oorzaak voor de brand uitgesloten was. De verdachte was op het moment van de brand aanwezig in de woning en heeft verklaard dat hij alleen was.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de psychische kwetsbaarheid van de verdachte, die eerder een psychologisch onderzoek heeft ondergaan. De rechtbank heeft geadviseerd om de verdachte te laten behandelen op een forensisch psychiatrische afdeling, gezien zijn alcoholgebruik en emotionele belasting. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan ambulante zorg.

De uitspraak benadrukt de ernst van brandstichting en de impact ervan op de gemeenschap, evenals de noodzaak voor rehabilitatie van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10-328180-23
Datum zitting: 11 juni 2024
Datum uitspraak: 25 juni 2024
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum], ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres 1], raadsman N. van Bremen, advocaat in Rotterdam.
Officier van justitie: R.P.L. van Loon

Beschuldiging

De verdachte wordt beschuldigd van brandstichting in een woning. De volledige tenlastelegging houdt in dat de verdachte:
op of omstreeks 10 december 2023 te Rotterdam (in een woning gelegen aan [adres 1]) opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een of meerdere matrassen, een bed, een matrashoes en/of een hoeslaken en/of een of meerdere vitrages, terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor dat pand en/of belendende/nabijgelegen woningen en/of de inboedel/huisraad van dat pand en/of die woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
  • levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor één van de zich in die belendende/nabijgelegen woningen bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.

Bewijs

Vordering officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden.
Oordeel rechtbank
Bewezenverklaring
Bewezen is dat de verdachte:
op 10 december 2023 te Rotterdam in een woning gelegen aan [adres 1] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met matrassen, een bed, een matrashoes, een hoeslaken en vitrages, terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor dat pand en belendende woningen en de inboedel van die woningen en
  • levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor één van de zich in die belendende woningen bevindende personen te duchten was.
Bewijsmotivering
De bewezenverklaring steunt op de inhoud van de hieronder opgenomen bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn ook de basis voor de hieronder opgenomen vaststellingen, overwegingen en conclusies die bij de bewezenverklaring zijn betrokken.
Bewijsmiddelen
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de zitting van 11 juni 2024:
Op 10 december 2023 omstreeks 06:30 uur was ik alleen in de portiekwoning aan [adres 1] aanwezig op dat moment was er brand.
2. In het proces-verbaal van bevindingen, het forensisch onderzoek, van verbalisant [verbalisant 1]:
In de woning waren vijf afzonderlijke brandhaarden, namelijk aan meerdere matrassen, een bed, een matrashoes, een hoeslaken en vitrages. De brandhaarden bevonden zich in aparte ruimtes en op beide verdiepingen. Een technische oorzaak voor het ontstaan van de brand in de brandhaarden is uitgesloten. Door de brand is er gemeen gevaar voor goederen, zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar voor anderen personen te duchten geweest. De hete en giftige rookgassen zijn bij inademen levensgevaarlijk voor mensen. Door het ingrijpen van de brandweer is verdere uitbreiding van de brand in de woning en de naastgelegen woningen voorkomen.
3. In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2]:
Op 12 december 2023 sprak ik met een omwonende, een bewoonster woonachtig aan [adres 2]. Zij verklaarde dat ze op dat moment nog last had van de rook die zij had ingeademd. Haar man en kinderen waren ook thuis tijdens de brand. Zij hebben bijna of geen last meer van de rook die zij hebben ingeademd.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op basis van de voornoemde bewijsmiddelen vast dat de verdachte de portiekwoning op het adres [adres 1] opzettelijk in brand heeft gestoken. De verdachte heeft verklaard op het moment van de brand in de woning aanwezig te zijn geweest. Uit technisch onderzoek is gebleken dat er vijf afzonderlijke brandhaarden waren, waarbij een technische oorzaak is uitgesloten. Het geheel overziend en uitgaande van de feiten en omstandigheden zoals die uit de bewijsmiddelen naar voren komen en hiervoor uiteengezet, concludeert de rechtbank dat de verdachte degene is geweest die met opzet de brand in zijn woning heeft gesticht.
Met betrekking tot het ten laste gelegde levensgevaar voor een ander stelt de rechtbank vast dat levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de brand heeft gesticht in een portiekwoning in een flatbebouwing met meerdere woningen, waar ook – mede gelet op het tijdstip van de brand, namelijk 06.30 uur, wat naar algemene ervaringsregels een tijdstip is waarop veel mensen thuis slapen of zich thuis klaarmaken voor hun dagbesteding – te voorzien was dat meerdere personen aanwezig waren. De rook heeft de belendende woning bereikt en in ieder geval één bewoner heeft deze rook ingeademd. De rechtbank is daarom van oordeel dat levensgevaar voor de overige bewoners van het appartementencomplex ten tijde van de brandstichting voorzienbaar was.

Verboden gedraging en strafbaarheid

Kwalificatie
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander en gemeen gevaar voor goederen te duchten te duchten is.
Strafbaarheid feit en verdachte
Het feit en de verdachte zijn strafbaar.

Straf

Vooraf
Voor het bewezenverklaarde feit wordt aan de verdachte een straf opgelegd. In deze strafmotivering zullen het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte worden besproken die bij de strafoplegging een rol spelen.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van voorarrest.
Oordeel rechtbank
Gepleegde feit
De verdachte heeft brand gesticht in zijn woning door op verschillende plekken in die woning goederen in brand te steken. De woning is een portiekwoning in een flatgebouw. Als de brandstichting niet tijdig was opgemerkt zou deze mogelijk hebben kunnen overslaan naar de aangrenzende woningen. Dat de brand beperkt is gebleven tot de woning van de verdachte is niet aan de verdachte te danken. In de woningen die in hetzelfde complex waren gelegen, waren mensen aanwezig die - kort gezegd - levensgevaar hebben gelopen. Ook was er gevaar dat de handelingen van de verdachte veel schade aan goederen van anderen zou veroorzaken.
Brandstichting is een zeer ernstig en gevaarlijk feit. Naast de forse materiele schade heeft een brand grote impact op betrokkenen en omwonenden. Daarnaast zorgt een brandstichting in een woonwijk voor gevoelens van onrust en onveiligheid. Een brand is per definitie oncontroleerbaar en de gevolgen ervan zijn daarom ook onvoorspelbaar en niet zelden ook onbeheersbaar. De rechtbank rekent de verdachte dit zwaar aan.
Persoon verdachte
Eerdere veroordelingen wegen niet in strafverzwarende zin mee. Volgens zijn strafblad is de verdachte de afgelopen 5 jaar niet veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een psychologisch Pro Justitia onderzoek van 14 april 2024. Hieruit volgt dat sprake was van een vermoedelijke benedengemiddelde intelligentie, psychische kwetsbaarheid, cultureel bepaald rolpatroon, depressieve klachten en een stoornis in alcoholgebruik. Een conflict met familieleden over verschillende kwesties hebben hem erg aangegrepen. Hij heeft deze problemen niet goed kunnen hanteren mogelijk mede door zijn psychische kwetsbaarheid. Hij is meer gaan drinken om de problemen te kunnen vergeten en hij is depressief geworden. Bekneld door deze gedachten en gevoelens heeft hij zijn toevlucht gezocht tot overmatig alcoholgebruik. Het is aannemelijk om het ten laste gelegde te zien als een uiting van wanhoop. In te schatten is dat de verdachte niet in volledige vrijheid over zijn wil beschikte en overeenkomstig kon handelen en derhalve is te adviseren om hem het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen. De psycholoog heeft eveneens geadviseerd om de verdachte binnen het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf te laten behandelen op een forensisch psychiatrische afdeling.
Ten slotte heeft de rechtbank kennisgenomen van een advies van Reclassering Nederland van 31 mei 2024. Hieruit volgt dat de verdachte een zorgelijk patroon laat zien omtrent zijn emotionele belasting in combinatie met alcoholgebruik. Uit het onderzoek komt geen instabiliteit naar voren op maatschappelijke leefgebieden, behalve wat betreft de huisvesting, vanwege de brandstichting.
Geadviseerd wordt om een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, dagbesteding en meewerken aan middelencontrole.
Straf
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De psycholoog adviseert om de verdachte het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen. De rechtbank is op grond van die conclusie die volgt uit het onderzoek van oordeel dat de verdachte tijdens het feit niet in volledige vrijheid over zijn wil beschikte en dat het ten laste gelegde hem in verminderde mate is toe te rekenen.
Gezien de aard en ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf die de reeds ondergane voorarrest van de verdachte overstijgt. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Overeenkomstig de vordering van de officier van justitie en het verzoek van de raadsman zullen daaraan de hierna te noemen bijzondere voorwaarden worden verbonden, omdat de verdachte gebaat lijkt te zijn bij hulpverlening en hij zich ter terechtzitting bereid heeft verklaard daaraan zijn medewerking te verlenen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden.
Wettelijke voorschriften
Bij de strafoplegging is gelet op artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissingen

De rechtbank:
1. verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
2. stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
3. verklaart de verdachte strafbaar;
4. veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
4.1.
bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat de verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
4.2.
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
4.3.
stelt als
algemene voorwaardendat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
4.4.
stelt als
bijzondere voorwaarden:
dat verdachte zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
dat verdachte meewerkt aan ambulante zorg;
dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
at verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van een (vrijwillige) dagbesteding en/of vrijetijdsbesteding, met vaste structuur.
Dit vonnis is gewezen door
J.H. Janssen, voorzitter,
J.J. Klomp en R.D.M. de Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van E.F. Meekhof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 25 juni 2024.