ECLI:NL:RBROT:2024:6066

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
10847141 HA VERZ 23-85
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van arbeidsovereenkomst na vernietiging ontslag op staande voet met toekenning van transitievergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en [verweerster] over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. [verweerster] was sinds 24 december 2007 in dienst bij [verzoeker] als gerechtsdeurwaarder en had een salaris van € 7.195,28 bruto per maand. Op 18 oktober 2023 werd zij op staande voet ontslagen door de commercieel directeur van [verzoeker]. [verzoeker] vorderde betaling van verschillende bedragen, maar de rechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet terecht was en vernietigde dit. Hierdoor werden de primaire vorderingen van [verzoeker] afgewezen.

Vervolgens vroeg [verzoeker] om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, wat mogelijk is indien er een redelijke grond is en herplaatsing niet mogelijk is. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, wat een g-grond voor ontbinding vormt. De rechter concludeerde dat herplaatsing niet in de rede ligt, vooral gezien de onherstelbare verstoring van de verhouding tussen [verweerster] en de leidinggevenden van [verzoeker]. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 1 mei 2024.

Daarnaast werd de transitievergoeding van € 42.501,58 bruto aan [verweerster] toegewezen, omdat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen aan haar zijde. Het verzoek om een billijke vergoeding werd afgewezen, omdat de verstoring in de verhouding niet het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker]. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 10847141 HA VERZ 23-85
uitspraak: 11 maart 2024
beschikking van de kantonrechter
in de zaak van:
[verzoeker]
,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. E.M.Y. Sørensen,
tegen
[verweerster],
woonplaats: [plaatsnaam],
verweerster,
gemachtigde: mr. R.C. Zeilemaker.
Partijen worden hierna mede aangeduid als ‘[verzoeker]’ en ‘[verweerster]’.

1.De procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift (ontvangen op 15 december 2023), met producties;
 het verweerschrift, met producties;
 de aanvullende producties van beide partijen;
 de spreekaantekeningen van mr. Zeilemaker;
 de pleitaantekeningen van mr. Sørensen en mr. Kapel (kantoorgenote van mr. Sørensen).
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 15 januari 2024. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Gelijktijdig met deze zaak is de zaak van [verweerster] tegen [verzoeker] (zaaknummer: 10797638 VZ VERZ 23-9841) behandeld.
1.3.
De uitspraak van deze beschikking is nader bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

De kern van het geschil

2.1.
In deze zaak gaat het in de kern om het volgende. [verweerster] is sinds 24 december 2007 in dienst van [verzoeker]. Zij heeft de functie van gerechtsdeurwaarder en zij is de leidinggevende van de huurafdeling. Haar salaris bedraagt op dit moment € 7.195,28 bruto per maand. In 2010 is [verweerster] getrouwd met een van de bestuurders van [verzoeker], [naam 1] (hierna: [naam 1]). Vanaf 9 oktober 2023 heeft [verweerster] geen werkzaamheden meer verricht voor [verzoeker]. Op 18 oktober 2023 is zij door de commercieel directeur van [verzoeker], [naam 2] (hierna: [naam 2]), op staande voet ontslagen.
2.1.1.
[verzoeker] vordert nu betaling van een aantal bedragen. Die vorderingen vinden hun grondslag in het gegeven ontslag op staande voet. Als wordt geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet terecht was, meent [verzoeker] dat er gronden zijn om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. [verweerster] is het met de vorderingen van [verzoeker] niet eens en zij vraagt om deze af te wijzen.
De primaire verzoeken en vorderingen
2.2.
[verzoeker] vordert primair verklaringen voor recht, betaling van een gefixeerde schadevergoeding en betaling van onverschuldigd betaald loon en onkostenvergoeding. Zoals gezegd is de grondslag van die vorderingen dat op 18 oktober 2023 op terechte gronden een ontslag op staande voet is verleend aan [verweerster]. [verweerster] heeft echter in de zaak die gelijktijdig met deze zaak is behandeld vernietiging van het haar gegeven ontslag gevorderd. In de beschikking in die zaak, die dus ook vandaag wordt uitgesproken, is beslist dat het ontslag op staande voet inderdaad wordt vernietigd. Voor de onderhavige zaak betekent dit dus dat de primaire vorderingen van [verzoeker] worden afgewezen, omdat deze gebaseerd zijn op de veronderstelling dat het ontslag op staande voet stand houdt.
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst
2.3.
Voor het geval wordt geoordeeld dat het gegeven ontslag wordt vernietigd, heeft [verzoeker] dus ontbinding van de arbeidsovereenkomst gevraagd.
2.3.1.
De kantonrechter kan de arbeidsovereenkomst ontbinden wanneer sprake is van een redelijke grond en herplaatsing van [verweerster] niet mogelijk is of niet in de rede ligt. De wet noemt in artikel 7:669 lid 3 BW onder de letters a tot en met i een aantal redelijke gronden voor ontbinding. [verzoeker] heeft meerdere gronden aan haar verzoek tot ontbinding ten grondslag gelegd.
Verwijtbaar handelen
2.4.
De eerste grond die [verzoeker] aanvoert voor het verzoek tot ontbinding is verwijtbaar handelen van de zijde van [verweerster] (de e-grond).
2.4.1.
Onder verwijtbaar handelen wordt verstaan een zodanig ernstig handelen van een werknemer dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Daaronder vallen meer gedragingen dan de gedragingen die een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW opleveren.
2.4.2.
Het verwijtbaar handelen bestaat volgens [verzoeker] uit de gedragingen die zijn opgenoemd in de brief van 18 oktober 2023, dus de brief waarin het ontslag op staande voet is medegedeeld. [verweerster] betwist dat zij verwijtbaar heeft gehandeld.
2.4.3.
Uit hetgeen is overwogen onder 2.3.3. en 2.4.3. in de zaak van [verweerster] tegen [verzoeker] kan worden afgeleid dat de gedragingen van [verweerster] niet kunnen worden aangemerkt als een dringende reden. Ze kunnen om de redenen die daar worden genoemd evenmin worden gekwalificeerd als verwijtbaar handelen. Op deze grond kan de arbeidsovereenkomst daarom niet worden ontbonden.
Gebrek aan vertrouwen
2.5.
[verzoeker] stelt subsidiair dat sprake is van een gebrek aan vertrouwen, of wel een verstoorde arbeidsverhouding (de g-grond). Om een arbeidsovereenkomst op deze grond te kunnen ontbinden, dient sprake te zijn van een dusdanige verstoring van de verhouding dat van een werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
2.5.1.
Zoals ook overwogen in de beschikking in de andere zaak van partijen, kan uit de overgelegde stukken in voldoende mate worden afgeleid dat [verweerster] inderdaad vaak (onnodig) pittig met teamleden communiceert. Verder is in voldoende mate gebleken dat de sfeer op de huurafdeling verre van optimaal is. Dat sprake is van een verstoring in de verhouding binnen het team, althans tussen het team en [verweerster], is ook in voldoende mate gebleken. Of die verstoring ook duurzaam is, kan in het midden blijven, nu [verweerster] zelf tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat zij ook niet ziet hoe zij nog vruchtbaar met deze collega’s kan werken, na alles wat over haar is geschreven. Hier komt nog bij dat er niet alleen een groot verschil van inzicht lijkt te bestaan tussen de bestuursleden van [verzoeker], de heren [naam 1] en [naam 2], maar dat inmiddels ook de verhouding tussen [naam 2] en [verweerster] onherstelbaar is verstoord. In de gegeven omstandigheden ligt herplaatsing van [verweerster] niet in de rede. De arbeidsovereenkomst zal dan ook worden ontbonden.
Datum einde arbeidsovereenkomst
2.6.
Omdat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, moet de datum waarop de arbeidsovereenkomst eindigt worden bepaald. Het uitgangspunt is dat voor de datum van ontbinding rekening wordt gehouden met de tussen partijen geldende opzegtermijn [1] en de proceduretijd.
2.6.1.
De opzegtermijn bedraagt in dit geval vier maanden. [verzoeker] heeft verzocht om geen rekening te houden met die termijn. Dat kan alleen als de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Uit hetgeen hiervoor is beslist vloeit al voort dat daarvan geen sprake is. Dat betekent dat de opzegtermijn in acht wordt genomen, onder aftrek van de proceduretijd. In deze zaak betekent dat concreet dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden met ingang van 1 mei 2024.
Transitievergoeding
2.7.
Vervolgens is de vraag aan de orde of [verweerster] recht heeft op de transitievergoeding, zoals zij wel in het lichaam van haar verweerschrift heeft verzocht, maar naar de rechter aanneemt per abuis niet in haar petitum heeft verwerkt.
2.7.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 7:673 BW heeft een werknemer aanspraak op deze vergoeding wanneer de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever wordt ontbonden, tenzij dit het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Dat laatste is door [verzoeker] bepleit.
Zoals hiervoor al is uitgelegd, is er naar het oordeel van de rechter geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verweerster]. De transitievergoeding is daarom toewijsbaar.
2.7.2.
Partijen verschillen van mening over de hoogte c.q. de berekening van de transitievergoeding. Uitgaande van een bruto salaris van € 7.195,28 per maand, 8,33% vakantiebijslag [2] en de hiervoor genoemde einddatum van 1 mei 2024, bedraagt de vergoeding € 42.501,58 bruto. Dit bedrag wordt hierna toegewezen.
Billijke vergoeding
2.8.
[verweerster] heeft – onder verwijzing naar haar stellingen in de andere procedure – ook om toekenning van een billijke vergoeding gevraagd. Voor toekenning van een billijke vergoeding is alleen plaats als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever [3] . Dat is hier niet zo. De verstoring in de verhouding is niet ontstaan doordat [verzoeker] daar doelbewust op heeft aangestuurd of anderszins ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Dit blijkt ook al uit hetgeen hiervoor onder 2.5.1. is beslist. Dit verzoek van [verweerster] wordt dus afgewezen.
Proceskosten
2.9.
Gelet op de aard van dit verzoek en de verhouding van partijen worden de proceskosten gecompenseerd in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

3.Beslissing

De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst van partijen met ingang van 1 mei 2024;
3.2.
veroordeelt [verzoeker] om aan [verweerster] een transitievergoeding van € € 42.501,58 bruto te betalen;
3.3.
compenseert de proceskosten aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.R. Roukema en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
783

Voetnoten

1.artikel 7:671b BW
2.Artikel 13 arbeidsovereenkomst
3.artikel 7:671b lid 9 onder c BW