Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[persoon C] , en
1.De procedure
- de dagvaarding van 10 januari 2024, met bijlagen;
- het antwoord (met eis in reconventie), met bijlagen;
- de akte vermeerdering van eis in conventie en antwoord in reconventie, met bijlage;
- de spreekaantekeningen van beide partijen.
- [persoon A] namens NBB en de gemachtigde;
- [persoon C] en de gemachtigde.
2.De beoordeling
In verband met het beheer van de nog te stichten zomerwoningen zal Noordzee Bungalows Beheer B.V. de navolgende werkzaamheden uitvoeren:
controle van de zomerwoningen op openstaande ramen, deuren, eventuele stormschade, werking van c.v. en elektrische installatie.
in de winter wordt het water afgesloten en afgetapt alsmede bij strengere vorst vaker controle van de c.v.,
op verzoek van de eigenaren van de zomerwoningen wordt de thermostaat van de c.v. opengedraaid,
Iedere eigenaar van zomerwoning(en) zal verplicht zijn een beheersovereenkomst van gelijke strekking aan te gaan met NBB, welke verplichting door de VOF Noordzeepark II zal worden opgenomen in een op te maken akte van algemene voorwaarden met betrekking tot overdrachten van bouwkavels in bungalowpark Noordzeepark II te Ouddorp.”
geenverplichting op hen is komen te rusten, omdat:
de verkoper van de bungalow. Dit maakt het moeilijk om te concluderen dat het [persoon C] - [persoon D] duidelijk moest zijn om welke beheersovereenkomst het ging. Ook omdat NBB nadrukkelijk stelt dat er geen overeenkomst tussen haar en [persoon C] - [persoon D] is, terwijl dat een logischere uitleg zou zijn van het kettingbeding. De bedoeling daarvan zal toch ooit geweest zijn dat de eigenaren van de bungalows een beheersovereenkomst aan moesten gaan met NBB, met de verplichting om zo’n verplichting ook op te leggen aan een opvolgende koper. Zo’n constructie is niet ongebruikelijk bij bungalowparken. Uitgaande van een beheersovereenkomst tussen de vorige eigenaar en NBB, wordt
diein de akte van levering bekend verondersteld bij [persoon C] - [persoon D] , maar NBB stelt niet dat een dergelijke overeenkomst ooit tot stand is gekomen. Het kettingbeding is dus op zichzelf onvoldoende duidelijk en begrijpelijk en biedt onvoldoende grond om een (betalings)verplichting voor [persoon C] - [persoon D] aan te nemen. Maar ook als het kettingbeding ertoe verplichtte dat [persoon C] - [persoon D] een beheersovereenkomst moesten sluiten met NBB, geldt het volgende.