ECLI:NL:RBROT:2024:6028

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
C/10/667460 / HA ZA 23-904
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot levering van woning na beëindiging van informele samenleving

In deze zaak heeft de man de vrouw gedagvaard met het verzoek om de woning, die nog op beide namen staat, op zijn naam te laten stellen. De man woont alleen in de woning en heeft alle kosten betaald, terwijl hij stelt dat er al een definitieve afrekening heeft plaatsgevonden met een betaling van € 95.000,- aan de vrouw. De vrouw betwist dit en wil dat de woning verkocht wordt, waarbij de overwaarde gelijk verdeeld moet worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man inderdaad € 95.000,- heeft betaald, maar dat er onduidelijkheid bestaat over de afspraken die in 2014 zijn gemaakt over de verdeling van de woning en de hypotheekschuld. De rechtbank concludeert dat er een overeenkomst tot stand is gekomen waarbij de woning aan de man is toegedeeld, onder de verplichting om de vrouw € 95.000,- te betalen. De vrouw heeft echter niet tijdig actie ondernomen om de verdeling te eisen, wat haar beroep op verjaring ondermijnt. De rechtbank wijst de vordering van de man tot levering van de woning toe en compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/667460 / HA ZA 23-904
Vonnis van 26 juni 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te Rotterdam,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. D.S. Lösing te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. S.A. Ray te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De kern van de zaak

De man heeft de vrouw gedagvaard omdat hij wil dat de woning, die tien jaar na het einde van hun samenleving nog steeds op hun beider naam staat, op zijn naam wordt gesteld. Hij woont er alleen en betaalt alle kosten, en volgens hem is er al definitief tussen hem en de vrouw afgerekend met zijn betaling van € 95.000,- aan de vrouw. De vrouw vindt dat er nog geen definitieve verdeling heeft plaatsgevonden en wil dat de woning verkocht wordt en de overwaarde 50/50 wordt gedeeld.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties 1 tot en met 13;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, met producties 1 en 2;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met productie 14;
  • de nagekomen productie 15 van de zijde van de man;
  • de mondelinge behandeling van 23 mei 2024.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.Waar gaat de zaak over?

3.1.
Partijen hebben samengewoond. Op 1 oktober 2004 hebben zij samen een woning gekocht aan [adres] (hierna: de woning). Zij zijn daarvoor ook samen een hypothecaire lening aangegaan.
3.2.
De samenleving is beëindigd per 5 november 2014. De vrouw is uit de woning vertrokken en de man is er blijven wonen.
3.3.
Op verzoek van partijen heeft een notaris (hierna: de notaris) na de verbreking van de relatie in 2014 een concept-akte van verdeling en levering opgesteld (hierna: de concept-akte). Daarin staat onder meer dat partijen een verdeling zijn overeengekomen op grond waarvan de woning aan de man wordt geleverd en de man de resterende hypotheekschuld van € 55.000,- voor zijn rekening neemt, en dat de man door deze verdeling voor € 95.000,- wordt overbedeeld en dus € 95.000,- aan de vrouw moet betalen.
3.4.
De concept-akte is niet gepasseerd. De woning is niet aan de man geleverd.
3.5.
Partijen verschillen van mening over wat er tussen hen in 2014 is afgesproken. De man stelt dat de woning in onderling overleg is getaxeerd en dat is afgesproken wat in de concept-akte staat, namelijk dat hij de woning zou overnemen en de hypotheekschuld voor zijn rekening zou nemen. De man zou 70 procent van de overwaarde aan de vrouw betalen omdat haar inbreng in de woning zich tot zijn inbreng verhield als 70 staat tot 30. Het bedrag van € 95.000,- genoemd in de concept-akte vertegenwoordigt die 70 procent. De man heeft dit bedrag betaald en de vrouw moet nu dus meewerken aan de levering van de woning. Daarbij wil de man dat de vrouw de helft van de kosten van de notaris voldoet. Ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid is niet meer aan de orde omdat de man de hypotheekschuld geheel heeft afgelost.
3.6.
Volgens de vrouw is niet afgesproken dat de man haar kon uitkopen voor € 95.000,-. De vrouw stelt dat zij € 190.000,- had ingebracht in de woning en de man niets. Zij had dus een vordering van (€ 190.000,- : 2 =) € 95.000,- op de man, en met de betaling van het bedrag van € 95.000,- heeft de man die vordering voldaan. De woning moet dus nog worden verdeeld. Daarbij heeft ieder recht op de helft van de overwaarde. Subsidiair stelt de vrouw dat, als er wel een verdeling tot stand is gekomen, de vordering tot levering verjaard is omdat er meer dan vijf jaar verstreken is sinds de opeisbaarheid van die vordering. Zij is daarnaast niet gehouden om mee te betalen aan de kosten van de notaris, als de woning al aan de man geleverd moet worden, omdat partijen dat niet zijn overeengekomen.

4.De beoordeling

Het bedrag van € 95.000,-

4.1.
Vast staat dat de man een bedrag van € 95.000,- heeft betaald aan de vrouw. Weliswaar heeft de vrouw er ter zitting op gewezen dat de overboekingen op de bankafschriften die door de man bij dagvaarding zijn overgelegd slechts optellen tot € 90.000,-, maar in haar conclusie van antwoord heeft zij erkend dat de man € 95.000,- heeft betaald, dus aan die constatering gaat de rechtbank voorbij.
4.2.
Vast staat ook dat de man het bedrag van € 95.000 heeft betaald op grond van een mondelinge overeenkomst. Partijen twisten over de vraag wat precies de inhoud is van die overeenkomst.
Het juridisch kader
4.3.
De vermogensrechtelijke verhouding tussen informeel samenlevenden wordt niet bepaald door de regels in titel 6 tot en met 8 van Boek 1 BW maar door het algemene verbintenissenrecht. Tussen samenwoners kan sprake zijn van een schriftelijke, uitdrukkelijke of stilzwijgende overeenkomst, welke overeenkomst ook in gedrag besloten kan liggen.
De inbreng van partijen in de woning is niet duidelijk
4.4.
De rechtbank stelt vast dat noch uit de stukken, noch uit hetgeen ter zitting is verklaard duidelijk is geworden wie van partijen welke bedragen heeft ingebracht in de woning. Wel heeft de vrouw ter zitting erkend dat de man € 20.000,- heeft ingebracht door aflossing van een schuld die zij ter financiering van haar inbreng was aangegaan bij haar ouders. Dit verhoudt zich niet tot haar eerdere stelling dat de man niets heeft ingebracht.
De getaxeerde waarde van de woning is ook niet duidelijk
4.5.
Ook is niet duidelijk geworden op welke waarde de woning in 2014 precies is getaxeerd. Het taxatierapport is niet voorhanden. De man meent dat de waarde van de woning op € 188.000,- is getaxeerd en de vrouw meent dat de waarde op € 180.000,- is getaxeerd.
De overeenkomst tussen partijen is wel duidelijk
4.6.
Ondanks voornoemde onduidelijkheden staat naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam vast, op grond van de gewisselde stukken, het feitelijk handelen (het gedrag) van partijen en het verhandelde ter zitting, dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen waarbij de woning aan de man is toegedeeld met de daarop rustende hypotheekschuld, onder de verplichting van de man om aan de vrouw een bedrag van € 95.000,- te betalen. De rechtbank legt aan dit oordeel het volgende ten grondslag:
Taxatie woning
4.6.1.
De woning is destijds getaxeerd. Beide partijen hebben de helft van de kosten van de taxatie betaald. Partijen hebben de (over)waarde van de woning dus willen vaststellen, hetgeen aansluit bij de stelling van de man dat hij de vrouw zou uitkopen tegen betaling van een deel van de overwaarde. Indien de afspraak tussen partijen slechts betrekking had op het vergoedingsrecht van de vrouw, zoals de vrouw stelt, dan was er geen reden geweest voor een taxatie.
De concept-akte
4.6.2.
Partijen hebben zich na de taxatie gewend tot de notaris. Ook hieruit blijkt dat het de bedoeling was dat de man de woning zou overnemen. Immers, als het de bedoeling was dat de man de vrouw alleen zou compenseren voor het meerdere dat zij had ingebracht in de woning, dan was het niet nodig geweest een notaris in te schakelen. De vrouw heeft ter zitting ook bevestigd dat partijen de woning wilden verdelen:
“Ik wilde mijn geld dat in het huis zat investeren in het nieuwe pand, er moest een verdeling gemaakt worden. We zijn toen naar de notaris gegaan en we zijn er niet uitgekomen”.
4.6.3.
Over de reden waarom partijen de akte niet hebben getekend, heeft de vrouw ter zitting tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Enerzijds heeft zij verklaard dat partijen zich niet konden vinden in de verdeling zoals opgenomen in de concept-akte, anderzijds heeft zij verklaard dat de akte niet is getekend omdat de communicatie met de man stopte. Letterlijk heeft de vrouw verklaard:
“De communicatie was gestopt. Ik had alleen een concept, dat moest nog netjes afgehandeld worden. De notaris wilde niet meer want meneer werkte niet mee”.Dat de akte niet is getekend, is volgens deze laatste verklaring dus niet te wijten aan bezwaren van de kant van de vrouw; de vrouw wilde de verdeling effectueren, maar de man werkte niet meer mee. Dit strookt met de verklaring van de man dat de akte niet getekend kon worden omdat de bank niet wilde meewerken.
Aanmaningen
4.6.4.
De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij op een gegeven moment aanmaningen van de bank ontving en daardoor ontdekte dat de hypotheekschuld nog steeds (mede) op haar naam stond. Dit verraste haar, zo heeft zij verklaard, omdat zij ervan uitging dat de hypotheekschuld op naam van de man was gezet. De vrouw erkent dus dat is afgesproken dat de man de hypotheekschuld op zich zou nemen. Zij ging er zelfs van uit dat dit al was gebeurd. Dit sluit aan bij de stelling van de man en verhoudt zich niet tot de stelling van de vrouw dat de afspraak tussen partijen (en de betaling van het bedrag van € 95.000,-) alleen betrekking had op haar vergoedingsrecht jegens de man.
Woning niet vermeld in de IB-aangiften van de vrouw
4.6.5.
Als gesteld en niet betwist staat vast dat de vrouw de woning in de jaren sinds de verbreking van de samenleving niet (deels) heeft aangegeven in haar aangiften voor de inkomstenbelasting. Dit wijst erop dat de vrouw ervan uitging dat de kwestie van de woning was afgewikkeld en dat de man met de betaling van het bedrag van € 95.000,- (economisch) eigenaar van de woning was geworden.
Tien jaar geen actie
4.6.6.
Indien de vrouw meende dat van een verdeling geen sprake was geweest en dat zij na de betaling van het bedrag van € 95.000,- nog recht had op een deel van de overwaarde van de woning, dan had het voor de hand gelegen dat zij in de afgelopen tien jaar actie had ondernomen om tot een verdeling te komen, temeer nu zij, zoals zij ter zitting heeft verklaard, moeite heeft om rond te komen van haar inkomen. Dat heeft zij echter niet gedaan. Dit ondersteunt de overige aanwijzingen dat de woning na het verbreken van de samenleving aan de man is toegedeeld tegen betaling van het bedrag van € 95.000,-.
Tussenconclusie
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat de man een vordering tot levering van de woning jegens de vrouw heeft. Er is sprake van een verdeling, echter zonder dat de gemeenschap is geëindigd. Eerst na het verrichten van deze leveringshandeling is de verdeling voltooid en komt een einde aan de gemeenschap. Omdat de hypotheekschuld intussen geheel is afgelost door de man, is aan de vordering tot levering niet (meer) verbonden de voorwaarde van het ontslag van de vrouw uit de aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld.
Geen verjaring
4.8.
De vrouw heeft subsidiair gesteld dat de vordering van de man verjaard is. Zij beroept zich daarbij op artikel 3:307 lid 1 BW. Volgens dat artikel verjaart een vordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst vijf jaar nadat die vordering opeisbaar is geworden. Als de woning is toegedeeld aan de man, dan is zijn vordering tot levering van de woning volgens de vrouw opeisbaar geworden op het moment dat partijen overeenstemming bereikten, en is die vordering dus verjaard. De rechtbank volgt de vrouw hierin niet. In het midden kan blijven of artikel 3:307 lid 1 BW van toepassing is, want ook indien dat het geval is, moet het beroep op verjaring worden afgewezen. De rechtbank motiveert dit als volgt.
4.9.
In de afspraken tussen partijen ligt besloten dat de levering van de woning aan de man destijds alleen kon plaatsvinden met medewerking van de bank als hypotheekhouder. De man kon de medewerking van de vrouw aan de levering dus niet vorderen voordat de bank tot medewerking bereid was. Die bereidheid was afhankelijk van de inschatting door de bank van de kredietwaardigheid van de man. Op welk moment de bank heeft geconcludeerd dat de man voldoende kredietwaardig was, en op welk moment de vordering van de man tot levering dus opeisbaar is geworden, is niet duidelijk geworden. De vrouw heeft daaromtrent niets gesteld. Zodoende heeft zij niet, althans onvoldoende met feiten onderbouwd dat de verjaringstermijn ten minste vijf jaar vóór de dagvaarding is gaan lopen. Het beroep op verjaring moet daarom worden afgewezen
Tussenconclusie
4.10.
De vordering van de man tot medewerking aan de levering van de woning zal dus worden toegewezen en de vordering van de vrouw zal worden afgewezen. Om executieproblemen te voorkomen zal de rechtbank ook de vordering van de man toewijzen dat dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking van de vrouw aan de levering, indien de vrouw die medewerking niet verleent.
De kosten van de notaris
4.11.
De man moet de kosten van de notaris in verband met de levering van de woning dragen. Immers, gesteld noch gebleken is dat over deze kosten een afspraak is gemaakt, en omdat de man de woning geleverd wil krijgen is het redelijk dat hij de kosten van die levering draagt. De vordering van de man tot betaling van de helft van de notariskosten zal dus worden afgewezen.
Proceskosten
4.12.
Gelet op de relatie tussen partijen (ex-samenwoners) zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt de vrouw op eerste verzoek van de man mee te werken aan de levering van de woning aan [adres] (kadastrale aanduiding [perceel]), aan de man;
5.2.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking van de vrouw aan de akte van levering indien de vrouw niet aan de veroordeling in 5.1 voldoet;
5.3.
verklaart het vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
in conventie en in reconventie
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.M. Schellekens. Het is getekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2024.
3246/2294/3310