ECLI:NL:RBROT:2024:6027

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
FT RK 24/699 en FT RK 24/700
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op verzoek van een schuldenaar in het kader van de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 juni 2024 een voorlopige voorziening toegewezen aan verzoekster, die een moratorium heeft aangevraagd op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoekster had op 31 mei 2024 een verzoekschrift ingediend, waarin zij vroeg om een voorlopige voorziening bij voorraad, omdat er een dreigende situatie was ontstaan door een vonnis van de kantonrechter van 18 april 2024 tot ontruiming van haar huurwoning. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster in een bedreigende situatie verkeert, aangezien verweerster, de verhuurder, had aangekondigd over te gaan tot ontruiming. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die in haar huurwoning wil blijven wonen en een minnelijk schuldhulpverleningstraject doorloopt, zwaarder laten wegen dan die van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wilde uitvoeren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de huurtermijnen van januari, februari en maart 2024, hoewel te laat, zijn betaald en dat de huur van juni 2024 tijdig is voldaan. Bovendien is er een garantie van het Fonds Bijzondere Noden Rotterdam dat de huur van juli 2024 ook tijdig zal worden betaald. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de lopende huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar zij kan in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 17 juni 2024
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 31 mei 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 3 juni 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 10 juni 2024.
Mevrouw mr. H.T.M. Blikman, werkzaam bij GGN heeft namens Franke Beheer Onroerend Goed B.V. (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden. Verweerster heeft aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.
Ter zitting van 10 juni 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer mr. J. Pearson, werkzaam bij JAW Advocaten (hierna: advocaat);
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij het wijkteam Rotterdam.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 18 april 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Uit het verzoekschrift blijkt dat verzoekster is aangemeld bij de Kredietbank Rotterdam voor schuldhulpverlening. Verzoekster heeft per 1 april 2024 haar onderneming uitgeschreven uit het handelsregister. Op 6 mei 2024 heeft verzoekster een PW-uitkering aangevraagd, een voorschot is inmiddels toegekend. De huurtermijnen van januari, februari en maart 2024 zijn – weliswaar te laat – betaald. De huur van juni 2024 is betaald door het Fonds Bijzondere Noden Rotterdam, zij zullen ook de huur van juli 2024 voldoen. Vanaf augustus 2024 zal verzoekster zelf zorg dragen voor betaling van de huurtermijnen. Ter zitting heeft de advocaat verklaart dat er wordt ingezet op budgetbeheer, waardoor voldoende is gewaarborgd dat de betalingen ook tijdig zullen worden gedaan. De netto huur bedraagt € 731,78 per maand. Met een toegekende Participatiewetuitkering is het budgetplan sluitend. Daarnaast zullen met spoed toeslagen worden aangevraagd. Dat was eerder niet mogelijk omdat verzoekster geen abonnement meer heeft voor haar mobiele telefoon, en daardoor ook geen DigiD kon aanvragen.

3.Het verweer

In haar verweerschrift schrijft verweerster dat de huurachterstand sinds het vonnis van de kantonrechter van 18 april 2024 is toegenomen. Het betreft een huurachterstand van acht maanden. Verweerster geeft aan dat als zij een deel van haar vordering moet afboeken, dit negatieve resultaat uiteindelijk door de gezamenlijke huurders gedragen moet worden. Voor het (overige) refereert verweerster zich aan het oordeel van de rechtbank. Verweerster is niet ter zitting verschenen.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 18 april 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 7 mei 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 4 juni 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 18 april 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. De huurtermijnen van januari, februari en maart 2024 zijn – weliswaar te laat – betaald. De huur van juni 2024 is tijdig betaald. Daarnaast is door het Fonds Bijzondere Noden Rotterdam gewaarborgd dat de huur van juli 2024 tijdig zal worden voldaan. Het is de verwachting dat de Participatiewet-uitkering intussen op korte termijn zal worden toegekend. Het is bovendien aannemelijk dat ook de Toeslagen zullen worden toegekend binnen een periode van enkele weken (voor augustus 2024) nu is toegezegd dat hieraan de hoogste prioriteit zal worden gegeven. Ook is ter zitting besproken dat er zal worden ingezet op budgetbeheer, zodat ook na juli 2024 voldoende is gewaarborgd dat de lopende termijnen tijdig zullen worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 18 april 2024 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres] , [postcode] te Rotterdam, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 3 juni 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat de schuldhulpverlener die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2024.