ECLI:NL:RBROT:2024:6024
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde
In de zaak tegen de veroordeelde, geboren in 1995 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting, heeft de rechtbank Rotterdam op 12 juni 2024 uitspraak gedaan over een vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De veroordeelde had een gevangenisstraf van 11 jaar en 6 maanden opgelegd gekregen, met de mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidstelling op 28 juni 2024. Het openbaar ministerie diende op 12 juni 2024 een vordering in tot uitstel van deze invrijheidstelling voor de duur van 365 dagen, onderbouwd door een rapport van de reclassering en een advies van de Penitentiaire Inrichting.
Tijdens de openbare terechtzitting zijn de officier van justitie en de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman, gehoord. De officier van justitie pleitte voor een uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling, maar gaf aan zich niet te verzetten tegen een aanhouding van de zaak voor drie maanden. De verdediging voerde aan dat de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid gesteld diende te worden, en dat het openbaar ministerie onvoldoende had gedaan om de vordering te onderbouwen.
De rechtbank oordeelde dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vordering en dat er onvoldoende duidelijkheid was over het recidiverisico. De rechtbank besloot de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen voor de duur van 90 dagen, zodat de reclassering de gelegenheid krijgt om verder onderzoek te doen en advies uit te brengen over de situatie van de veroordeelde. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor strafzaken, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd op dezelfde dag openbaar uitgesproken.