ECLI:NL:RBROT:2024:6021

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
10/066286-24 / TUL VV: 10/306447-22 en 10/287358-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak medeplegen diefstal met geweld; veroordeling voorhanden hebben vuurwapen en munitie; oplegging deels voorwaardelijke jeugddetentie

Op 25 juni 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2007, die werd beschuldigd van medeplegen van diefstal met geweld en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van diefstal met geweld, omdat niet bewezen kon worden dat hij een significante rol had gespeeld in het delict. De rechtbank oordeelde dat de betrokkenheid van de verdachte niet kon worden vastgesteld op basis van de verklaringen van de aangever en de camerabeelden. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, feiten die op 28 februari 2024 in Rotterdam plaatsvonden. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 74 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de jeugdreclassering en deelname aan dagbesteding. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen en de noodzaak voor begeleiding.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Jeugd
Parketnummer: 10/066286-24
Parketnummers vordering TUL VV: 10/306447-22 en 10/287358-21
Datum uitspraak: 25 juni 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2007,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman: mr. K. Durdu, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 11 juni 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Broere heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 73 dagen met aftrek
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering – feit 2 en 3
Het onder 2 en 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Vrijspraak – feit 1
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 ten laste gelegde diefstal met geweld, waarbij onder dreiging met een vuurwapen de iPhone 14 Pro en Gucci pet van aangever [slachtoffer 1] zouden zijn weggenomen. De officier van justitie baseert zich daarbij op het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , de aangifte en het aanvullend verhoor van aangever [slachtoffer 1] , de beschrijving van de camerabeelden en het aantreffen van DNA van de medeverdachte [medeverdachte] op het vuurwapen dat bij de verdachte is aangetroffen.
4.2.2.
Beoordeling
Heeft er een diefstal met geweld plaatsgevonden?
Verbalisanten relateren dat op 1 februari 2024 omstreeks 17:00 uur twee jongens – aangever [slachtoffer 1] en zijn vriend [slachtoffer 2] – op hen af komen rennen en verklaren dat zij zojuist zijn beroofd. Hierbij zouden de telefoon en de pet van aangever zijn gestolen onder dreiging van een vuurwapen. De beroving zou zijn gepleegd door twee mannen, waarvan een met een zwarte jas en een met een grijze jas en een zwart handvuurwapen. Dit zou hebben plaatsgevonden in een portiek aan de Urkersingel in Rotterdam. Aangever verklaart in zijn aangifte dat de jongen met de grijze jas een vuurwapen op zijn hoofd heeft gericht, dat hij zijn telefoon aan hem moest afgeven en dat zijn pet is afgepakt.
Bij het uitkijken van de camerabeelden wordt gezien dat de aangever en zijn vriend om 16:57 uur samen met de verdachte, in het zwart gekleed, en medeverdachte [medeverdachte] , die een grijze jas draagt, de Urkersingel op lopen in de richting van de plaats van het incident. De kleding van de verdachte en zijn medeverdachte past in het door aangever opgegeven signalement van de jongens die hem hebben beroofd. Vervolgens is op de camerabeelden te zien dat de verdachte en zijn medeverdachte om 17:04 uur wegrennen over de Urkersingel. Enkele minuten later is op de camerabeelden te zien dat medeverdachte [medeverdachte] de pet van aangever draagt.
Op basis van het dossier kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat op
1 februari 2024 in een portiek aan de Urkersingel in Rotterdam een diefstal met geweld heeft plaatsgevonden, waarbij aangever [slachtoffer 1] is beroofd van zijn Gucci pet.
Is er sprake van medeplegen?
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de hiervoor genoemde diefstal met geweld.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is vast komen te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en) gericht op het gezamenlijk uitvoeren van het delict.
De verdachte ontkent enige betrokkenheid te hebben gehad bij de diefstal met geweld. Daar tegenover staan de niet consistente verklaringen van de aangever over de rol die de jongen met de zwarte jas zou hebben gehad bij de diefstal met geweld. In de aangifte beschrijft aangever alleen de rol van de jongen met de grijze jas die het vuurwapen trok en zijn spullen afhandig maakte. De rol van de andere, in het zwart geklede jongen wordt in de aangifte niet benoemd, behalve dat hij en de jongen met de grijze jas samen zijn weggerend. Later, in een aanvullend verhoor bij de politie, verklaart de aangever dat zijn vriend door “de andere” werd tegengehouden. De verdachte herinnert zich niet meer wie van de twee jongens het wapen op hem richtte en welke zijn vriend tegen hield. Hierdoor is niet komen vast te staan dat de verdachte bedreigende of geweldshandelingen heeft verricht, zoals opgenomen in de tenlastelegging, of anderszins een significante rol heeft gespeeld bij de diefstal met geweld. Uit het dossier is immers niet gebleken dat de verdachte en zijn medeverdachte samen een plan hadden gemaakt voor een beroving of dat zij daarover vooraf met elkaar hebben gesproken. Hierdoor is de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking niet vast komen te staan. Dat de verdachte en zijn medeverdachte kort na het incident rennend te zien zijn op de camerabeelden en dat de medeverdachte de pet van aangever in zijn bezit heeft, is ook onvoldoende om de verdachte als medepleger van de diefstal met geweld aan te kunnen merken. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2
hij op 28 februari 2024 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet
in de vorm van een (omgebouwd gas)pistool van het merk Blow, Mini 9 kaliber 7.65mm
en(daarbij) (voor dit vuurwapen geschikte) munitie
in de zin van artikel 1, lid 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten kogelpatronen, kaliber 7.65mm,
voorhanden heeft gehad;
3
hij op 28 februari 2024 te Rotterdam,
munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie,
te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III onder 1º
te weten 20 kogelpatronen van het merk S&B en kaliber .22lr,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

2.

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
3
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op zeventienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en (bijbehorende) munitie. Het vuurwapen en de munitie zijn aangetroffen in de slaapkamer van de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat een vriend hem had gevraagd dit vuurwapen voor hem te bewaren. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen. Het voorhanden hebben van een vuurwapen leidt immers maar al te vaak ook tot het gebruik daarvan, met alle gevolgen van dien. Daarbij komt dat bij het wapen ook de bijbehorende munitie voorhanden was en dat de verdachte het wapen in zijn slaapkamer aanwezig had, terwijl ook zijn jongere zusje daarmee in aanraking had kunnen komen. Dit alles is zorgelijk en rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaring van deskundige op de terechtzitting
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad)heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 mei 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De Raad schat de kans op recidive in als gemiddeld. Er komen in het onderzoek risicofactoren naar voren binnen de domeinen vrienden, vrije tijd en vaardigheden. Er is eerder individuele- en systeembehandeling ingezet vanuit de Waag. Ondanks een positieve afronding van het behandeltraject bij de Waag in december 2023, is de verdachte niet in staat geweest de juiste keuze te maken en heeft al dan niet op verzoek van een vriend een vuurwapen voorhanden gehad. De verdachte is in augustus 2023 gestart bij het Educatief Centrum. Zij zijn positief over de aanwezigheid en de houding van de verdachte. Sinds 10 april 2024 is ITB-HKA ingezet en de verdachte houdt zich aan de afspraken binnen dit traject. De verdachte dient een signaal te krijgen dat zijn gedrag onacceptabel is. De Raad acht om die reden een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf met bijzondere voorwaarden passend. Het voorwaardelijk strafdeel dient als stok achter de deur.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de jeugdreclassering)heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 5 juni 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Ten aanzien van het vuurwapenbezit lijkt wederom loyaliteit naar een vriend deel uit te maken van de keuzes die de verdachte maakt. Het ontbreekt de verdachte op dit moment aan een zinvolle vrijetijdsbesteding. De jeugdreclassering adviseert de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijk strafdeel gelijk is aan de duur van het voorarrest, met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte meewerkt aan verscherpt toezicht in het kader van ITB-HKA en EM, meewerkt aan dagbesteding in de vorm van onderwijs en begeleiding bij het Educatief Centrum en/of werk voor minimaal 24 uur per week, zich inspant voor het hebben en behouden van een zinvolle vrijetijdsbesteding in de vorm van sport en/of een bijbaan, meewerkt aan hulpverlening die de jeugdreclassering noodzakelijk acht en zich houdt aan een contactverbod met de medeverdachte en de aangever. De jeugdreclassering adviseert het toezicht en de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De jeugdreclassering adviseert om de eerder aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren in de zaak met parketnummer 10/287358-21 ten uitvoer te leggen, omdat de proeftijd al eerder met een jaar is verlengd.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 10/306447-22 wordt geadviseerd om de proeftijd met een jaar te verlengen. Hierbij wordt tevens geadviseerd om de bijzondere voorwaarden te wijzigen, in die zin dat zij gelijk zullen zijn aan de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in onderhavige strafzaak. Dit dient als extra stok achter de deur voor de verdachte ten behoeve van het jeugdreclasseringstoezicht en ITB-HKA.
[persoon A] , werkzaam als jeugdreclasseerder bij de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, heeft op de terechtzitting het rapport van de jeugdreclassering nader toegelicht. Zij heeft medegedeeld dat de jeugdreclassering – anders dan de Raad – het opleggen van een voorwaardelijke werkstraf minder passend vindt, gelet op de aard en de ernst van het ten laste gelegde. Het is belangrijk dat de verdachte een meer gestructureerde vrijetijdsbesteding krijgt. Het onderwijs en de begeleiding bij het Educatief Centrum kan een half jaar langer voortduren, waarna de verdachte zal moeten uitstromen naar werk. De verdachte zal begeleid moeten worden om te kijken waar zijn interesses liggen. Er wordt een risicoanalyse gemaakt met betrekking tot de vriendengroep van de verdachte. Het is van belang dat hij zich meer bewust wordt van de vrienden die hij kiest.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapportages en de verklaring van de deskundige op de terechtzitting.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op dat wat de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting. Ook houdt de rechtbank in het nadeel van de verdachte rekening met het gegeven dat hij in twee proeftijden liep en zich ondanks de inzet van hulpverlening opnieuw schuldig heeft gemaakt aan twee strafbare feiten.
De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Omdat de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, zal de rechtbank geen contactverbod met de aangever en de medeverdachte als bijzondere voorwaarde opleggen.
Gelet op de ernst van de feiten en de rapportages van de Raad en de jeugdreclassering, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van dit wetboek uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden. De rechtbank zal een jeugddetentie voor de duur van 74 dagen opleggen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren opleggen. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad en de jeugdreclassering opleggen.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
parketnummer 10/287358-21
Bij vonnis van 21 februari 2022 van de kinderrechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van schuldheling en opzetheling veroordeeld voor zover van belang tot een taakstaf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uur, waarvan een gedeelte groot 40 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 8 maart 2022. Bij beslissing van de kinderrechter in deze rechtbank van 6 april 2023 is de proeftijd met 1 jaar verlengd.
parketnummer 10/306447-22
Bij vonnis van 6 april 2023 van de kinderrechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen veroordeeld voor zover van belang tot een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen, waarvan een gedeelte groot 22 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 21 april 2023.
8.2.
Standpunt officier van justitie
parketnummer 10/287358-21
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf dient te worden toegewezen, omdat de proeftijd al eerder met een jaar is verlengd en de verdachte dus al eerder een kans heeft gekregen.
parketnummer 10/306447-22
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de proeftijd dient te worden verlengd met een jaar met een wijziging van de bijzondere voorwaarden, zodat die voorwaarden gelijk zullen zijn aan de op te leggen bijzondere voorwaarden in onderhavige strafzaak.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen dienen te worden afgewezen.
8.4.
Beoordeling
parketnummer 10/287358-21
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. De proeftijd is al eerder met één jaar verlengd. Daarom zal nu de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde werkstraf.
parketnummer 10/306447-22
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Er worden evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven, maar in plaats daarvan de proeftijd te verlengen met één jaar. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om de bijzondere voorwaarden te wijzigen, omdat bij het opleggen van de straf in de hoofdzaak al (nieuwe) bijzondere voorwaarden worden opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 74 (vierenzeventig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
30 (dertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
  • zal meewerken aan verscherpt toezicht in het kader van de ITB-Harde Kern Aanpak, voor de maximale duur van zes maanden;
  • zich zal houden aan de voorwaarden die zijn gesteld met betrekking tot elektronische monitoring in de vorm van een gps-enkelband, voor de maximale duur van zes maanden; dit houdt ook in dat de verdachte dagelijks tussen 07:00-22:00 uur de enkelband tenminste drie uur oplaadt;
  • zal meewerken aan dagbesteding in de vorm van onderwijs en begeleiding bij het Educatief Centrum en/of werk waarmee hij een minimum van 24 uur per week aan dagbesteding dient te behouden;
  • zich zal inspannen voor het hebben en behouden van een zinvolle vrijetijdsbesteding in de vorm van sport en/of een bijbaan;
  • zal meewerken aan de door de jeugdreclassering noodzakelijk geachte hulpverlening;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het aan genoemde jeugdreclasseringsinstelling opgedragen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte; de voorlopige hechtenis is bij eerdere beslissing geschorst;
gelast
de tenuitvoerleggingvan de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie, opgelegd bij vonnis van 21 februari 2022 in de zaak met parketnummer 10/287358-21;
verlengt de proeftijdvan de bij vonnis van 6 april 2023 in de zaak met parketnummer 10/306447-22 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie met 1 (één) jaar.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. A. van der Laan-Kuijt, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. K.T.F. Chocolaad-de Bos en L.W.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Spaans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 juni 2024.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij, op of omstreeks 1 februari 2024, te Rotterdam, althans in Nederland,
op de openbare weg, te weten de Urkersingel,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
mobiele telefoon (Iphone 14 pro) en/of een pet (van het merk Gucci), in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- zich (dreigend) op te dringen aan die [slachtoffer 1] en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (dreigend) aan die
[slachtoffer 1] te tonen en/of
- ( vervolgens) dit vuurwapen, althans dit voorwerp, (dreigend) tegen het hoofd, althans het
lichaam van die [slachtoffer 1] te houden en/of op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] te
richten en/of
- ( vervolgens) (onder dreiging van dit vuurwapen althans dit voorwerp) die [slachtoffer 1] te
verplichting de Icloud van bovengenoemde mobiele telefoon te halen en/of
- bovengenoemde mobiele telefoon en/of pet uit de handen van die [slachtoffer 1] te trekken en/of
te rukken;
2
hij op of omstreeks 28 februari 2024 te Rotterdam,
alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een (omgebouwd gas)pistool van het merk Blow, Mini 9 kaliber 7.65mm en/of (daarbij) (voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1, lid 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten kogelpatro(o)n(en), kaliber 7.65mm, voorhanden heeft gehad;
3
hij op of omstreeks 28 februari 2024 te Rotterdam, althans in Nederland,
munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III onder 1º te weten 20 kogelpatronen van het merk S&B en kalliber .22lr, voorhanden heeft gehad.