Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 11 april 2024 en de daarin genoemde stukken;
- de e-mail van Woonbron van 22 mei 2024.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, heeft Stichting Woonbron een vordering ingesteld tegen een gedaagde die niet in de procedure is verschenen. De zaak betreft een huurachterstand van € 4.970,10 over de periode van juni tot en met oktober 2023. In een eerder tussenvonnis van 11 april 2024 werd geoordeeld dat de huurprijswijzigingsbepaling in de Algemene Huurvoorwaarden oneerlijk was, waardoor de huurverhogingen vervielen en de oorspronkelijke huurprijs van € 1.222,35 per maand bleef gelden. Woonbron had de mogelijkheid om zich uit te laten over de servicekosten, die onveranderd € 42,65 per maand bleven. Dit leidde tot een totale maandlast van € 1.265,-. De gedaagde had in de betreffende periode slechts één betaling van € 1.354,90 gedaan, waardoor er nog een achterstand resteerde van € 4.970,10.
Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 636,85 aan buitengerechtelijke incassokosten, en de wettelijke rente over de huurachterstand werd toegewezen vanaf 1 september 2023. De overige eisen van Woonbron, waaronder ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming, werden afgewezen. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten, die door de kantonrechter zijn begroot op € 1.117,85. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt aangetekend.