ECLI:NL:RBROT:2024:6010

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
11006900
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen broer en zus over geldleningen en ongerechtvaardigde verrijking

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 4 juli 2024, heeft de kantonrechter zich gebogen over een geschil tussen een broer en zus, waarbij de broer, eiser, vorderingen heeft ingesteld tegen zijn zus, gedaagde, met betrekking tot twee betalingen die hij aan haar heeft gedaan. De eiser stelt dat hij in september 2016 € 2.000,00 naar de rekening van zijn zus heeft overgemaakt en in februari 2017 een auto heeft gekocht voor € 15.704,00, beide als leningen. De zus betwist echter dat er sprake is van leningen en stelt dat de betalingen geen terugbetaling vereisen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen geldleningsovereenkomst bestaat tussen de partijen, omdat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de betalingen als leningen zijn bedoeld. De rechter heeft ook geoordeeld dat de grondslag voor de eis op basis van ongerechtvaardigde verrijking is verjaard, aangezien de verjaringstermijn van vijf jaar is overschreden. De eiser moet de proceskosten betalen, omdat hij ongelijk heeft gekregen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde de proceskosten onmiddellijk kan vorderen, zelfs als de eiser in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 11006900 / CV EXPL 24-1377
datum uitspraak: 4 juli 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats 1],
eiser,
gemachtigde: mr. M.M.J. Bos,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats 2],
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.R. Dill.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 18 maart 2024, met 5 bijlagen;
  • het antwoord, met 5 bijlagen;
  • nadere bijlagen 6, 7 en 8 van [eiser];
  • nadere bijlage 6 van [gedaagde].
1.2.
Op 24 juni 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken met de partijen en hun gemachtigden.

2.De beoordeling

Wat is er gebeurd?
2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn broer en zus. [eiser] heeft in september 2016 € 2.000,00 overgemaakt naar de rekening van [gedaagde] en in februari 2017 een auto op naam van [gedaagde] gekocht voor € 15.704,00. [eiser] vordert dat [gedaagde] beide bedragen nu terug betaalt, omdat het leningen waren. [gedaagde] betwist dit.
[gedaagde] hoeft niets terug te betalen aan [eiser]. Hierna wordt dit oordeel uitgelegd.
Er bestaat geen leningsovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] voor € 2.000,00 (artikel 7:129 BW)
2.2.
[eiser] heeft weliswaar in september 2016 € 2.000,00 overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagde], maar [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat dit een lening was. [gedaagde] betwist dit namelijk en verklaart daarbij dat er vaker geld heen en weer ging tussen de partijen. Dat ging op informele manier, omdat partijen goed met elkaar omgingen, met elkaar op vakantie gingen en [eiser] bijna dagelijks bij [gedaagde] thuis kwam. Ook werkte de ex-partner van [gedaagde] samen met [eiser]. [gedaagde] onderbouwt een en ander met whatsapp berichten van begin april 2016, waaruit blijkt van gesprekken over het (door)betalen van een bedrag door [eiser] aan [gedaagde]. Dit ging ook niet over een lening. [eiser] betwist dit allemaal niet. Hij weet zelf ook niet waarom en waarvoor hij in september het bedrag van € 2.000,00 aan [gedaagde] heeft betaald.
2.3.
[eiser] heeft op de zitting nog verklaard dat hij niet zelf heeft bedacht om geld over te maken aan [gedaagde], maar ‘dat zij daar toen om heeft gevraagd en dat hij het toen gewoon heeft gedaan’. Hij heeft het overgemaakt ‘omdat het zijn zus is en om haar te helpen, in het vertrouwen dat het wel terug zou komen’. Hieruit blijkt niet dat het destijds voor [gedaagde] duidelijk was dat het wat [eiser] betreft om een lening zou gaan en ook niet dat zij het geld als een lening heeft geaccepteerd (artikel 3:33 BW). Bij de bankoverschrijving staat geen omschrijving, dus daaruit heeft [gedaagde] ook niet kunnen opmaken dat de betaling een lening was. [eiser] heeft geen andere feiten aangevoerd op basis waarvan dat wel zou kunnen worden geoordeeld.
2.4.
Tegen deze achtergrond kan niet worden vastgesteld dat de grondslag voor de betaling een leningsovereenkomst was.
Er is geen geldleningsovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] voor € 15.704,00
2.5.
[eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij de auto van [gedaagde] heeft betaald als geldlening aan [gedaagde]. De auto staat weliswaar op naam van [gedaagde], zij rijdt erin en betaalt de verzekering en belasting, maar zij betwist dat zij geld van [eiser] heeft geleend voor de aanschaf van de auto. Dat blijkt ook niet uit de door [eiser] gestelde feiten.
2.6.
[eiser] verklaart dat de ex-partner van [gedaagde] hem heeft gevraagd om de auto voor te schieten, maar dat maakt niet zonder meer dat er een geldleningsovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] tot stand is gekomen. Zij verklaart dat zij ‘van niets wist’ en uit de feiten blijkt niet dat dat wel het geval was. Volgens [gedaagde] regelde haar ex-partner altijd haar auto’s, soms in overleg en samenspraak met [eiser]. Dat betwist [eiser] niet. Daarom heeft [gedaagde] niet hoeven te begrijpen dat zij met het accepteren van de auto een geldleningsovereenkomst met [eiser] aanging.
2.7.
[eiser] verklaart dat hij denkt dat [gedaagde] op het moment van de koop van de auto daar geen geld voor had en dat hij daarom de auto heeft betaald. Dat betekent echter niet dat er sprake is van een geldleningsovereenkomst. Dat moet je namelijk met elkaar afspreken. Volgens [eiser] is het logisch dat het een lening is, omdat het een hoog bedrag is. Dat kan echter even goed andersom uitgelegd worden: omdat het een hoog bedrag is, was het logisch geweest om daar (schriftelijke) afspraken over te maken. [eiser] heeft onvoldoende uitgelegd dat, waar, hoe en met wie er concrete afspraken zijn gemaakt over de betaling van de auto. Uit wat hij hierover heeft verklaard, kan niet worden afgeleid dat er sprake is van een geldleningsovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde].
De eis op de grondslag van ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde] is verjaard
2.8.
De eis op deze grondslag is verjaard (artikel 6:212 BW). [eiser] eist schadevergoeding en voor die vordering geldt een verjaringstermijn van vijf jaar vanaf de datum dat de vordering bekend is (artikel 3:310 BW). Dat is op het moment van de betalingen in respectievelijk september 2016 en februari 2017. Sindsdien is ruim 7 jaar verstreken, zodat de vordering op deze grondslag is verjaard.
[gedaagde] hoeft niets aan [eiser] te betalen
2.9.
[gedaagde] hoeft dus niets aan [eiser] te betalen, omdat niet vast staat dat zij geld van hem heeft geleend. Er is niet beoordeeld of [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt, omdat de eis op deze grondslag is verjaard. Dat betekent dat [eiser] op die grond geen betaling van [gedaagde] meer kan afdwingen, afgezien van de vraag of er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking.
[eiser] moet de proceskosten betalen
2.10.
[eiser] moet de proceskosten betalen, omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [gedaagde] op € 678,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 339,00) en € 135,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 813,00. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.11.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [gedaagde] dat ten aanzien van de proceskostenveroordeling eist en [eiser] daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als [eiser] aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst alle eisen af;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] worden begroot op € 813,00;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P.M. Jurgens en in het openbaar uitgesproken.
703