Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 18 maart 2024, met 5 bijlagen;
- het antwoord, met 5 bijlagen;
- nadere bijlagen 6, 7 en 8 van [eiser];
- nadere bijlage 6 van [gedaagde].
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 4 juli 2024, heeft de kantonrechter zich gebogen over een geschil tussen een broer en zus, waarbij de broer, eiser, vorderingen heeft ingesteld tegen zijn zus, gedaagde, met betrekking tot twee betalingen die hij aan haar heeft gedaan. De eiser stelt dat hij in september 2016 € 2.000,00 naar de rekening van zijn zus heeft overgemaakt en in februari 2017 een auto heeft gekocht voor € 15.704,00, beide als leningen. De zus betwist echter dat er sprake is van leningen en stelt dat de betalingen geen terugbetaling vereisen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen geldleningsovereenkomst bestaat tussen de partijen, omdat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de betalingen als leningen zijn bedoeld. De rechter heeft ook geoordeeld dat de grondslag voor de eis op basis van ongerechtvaardigde verrijking is verjaard, aangezien de verjaringstermijn van vijf jaar is overschreden. De eiser moet de proceskosten betalen, omdat hij ongelijk heeft gekregen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde de proceskosten onmiddellijk kan vorderen, zelfs als de eiser in hoger beroep gaat.