ECLI:NL:RBROT:2024:5997

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
10/071645-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en voorbereidingshandelingen voor Opiumwetdelicten met groot contant geldbedrag

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan witwassen en voorbereidingshandelingen voor Opiumwetdelicten. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een contant geldbedrag van ruim €409.000,- en het verrichten van handelingen ter voorbereiding van drugshandel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 29 februari 2024, na observatie door de politie, werd aangehouden met een aanzienlijk geldbedrag in zijn bezit, waarvan de herkomst niet kon worden verklaard. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van witwassen en voorbereidingshandelingen voor Opiumwetdelicten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, waarbij witwassen en drugshandel als ernstige bedreigingen voor de samenleving worden beschouwd. De verdachte werd gedeeltelijk vrijgesproken van het witwassen van een klein bedrag dat als leefgeld werd aangemerkt. De rechtbank gelastte de verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag en de iPhone, terwijl het kleinere bedrag aan de verdachte werd teruggegeven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/071645-24
Datum uitspraak: 21 juni 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsvrouw mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. F.B. Koolhof heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1 en 2
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde witwassen ten aanzien van het geldbedrag van € 385,- dat in zijn jaszak werd aangetroffen, omdat dit leefgeld van de verdachte is en geen crimineel geld. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het eerste gedachtestreepje onder feit 1, het verbergen en verhullen van de herkomst van het geld dan wel de rechthebbende. Verder heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2, omdat de onder de verdachte in beslag genomen telefoon - waarop gesprekken over en afbeeldingen van vermoedelijk drugs zijn aangetroffen - en de auto, waar de verdachte als bijrijder is ingestapt, niet bestemd waren voor de voorbereiding van misdrijven bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet. Bovendien kan niet worden bewezen dat de verdachte de gebruiker was van de telefoon. Indien al wordt aangenomen dat de verdachte de gebruiker was van de telefoon, dan kan niet worden bewezen dat hij de telefoon voor een langere periode heeft gebruikt dan de dag van zijn aanhouding. Dan blijft over het voorhanden hebben van het contant geldbedrag en dat alleen is onvoldoende om een bewezenverklaring van feit 2 te dragen.
4.1.2.
Beoordeling
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier staat het volgende vast.
Op 29 februari 2024, omstreeks 14:19 uur, heeft de politie naar aanleiding van een ANPR-melding een Volvo XC40 met kenteken [kentekennummer] gevolgd en geobserveerd. Het voertuig was in het ANPR-referentiebestand geplaatst met als doel om het voertuig en de inzittende(n) te controleren in verband met ondermijnende criminaliteit. De medeverdachte [medeverdachte] was de bestuurder van de auto. Omstreeks 15:50 uur parkeerde [medeverdachte] bij de Haringvliet in Rotterdam, waar hij contact maakte met de verdachte. De verdachte stapte zonder tas bij [medeverdachte] in de auto en samen reden ze weg. Omstreeks 15:58 uur stapte de verdachte uit de auto met een zwaar uitziende tas. Vervolgens werd hij staande gehouden. waarbij in de tas – naar later bleek – een bedrag van € 409.965,-, verdeeld in pakken en geseald in plastic, werd aangetroffen. In de auto van [medeverdachte] werd een briefje van 20 Turkse Lira aangetroffen, dat, blijkens de verklaring van [medeverdachte] , als ontvangstbewijs (“token”) was gebruikt bij de geldoverdracht. In de jas van de verdachte werd een bedrag van € 385,- aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van het in de jas van de verdachte aangetroffen geldbedrag onvoldoende gronden bestaan voor een vermoeden van witwassen. De verdachte zal daarom ten aanzien van dit deel van het onder 1 ten laste gelegde geldbedrag (partieel) worden vrijgesproken.
Wat betreft het geldbedrag van € 409.965,-, rechtvaardigen de voorgaande feiten en omstandigheden zonder meer een vermoeden van witwassen. Van de verdachte mag dan ook worden verlangd dat hij een – niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke, concrete en verifieerbare – verklaring geeft voor de herkomst van het geld.
De verdachte heeft niet een dergelijke verklaring gegeven waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het betrokken geldbedrag een legale herkomst heeft. Nu een legale herkomst niet aannemelijk is geworden, concludeert de rechtbank op grond van de eerder genoemde feiten en omstandigheden dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van € 409.965,-, onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist. De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen door het voorhanden hebben van voornoemd geldbedrag. Niet bewezen is dat de verdachte de herkomst of de rechthebbende op voornoemd geldbedrag heeft verhuld dan wel verborgen.
Ook kan worden bewezen dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het treffen van voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet. Op 29 februari 2024 is onder de verdachte een iPhone in beslag genomen, afkomstig uit zijn jaszak. Op de telefoon zijn gesprekken, notities en afbeeldingen gerelateerd aan de handel in drugs aangetroffen. Niet is gebleken dat een ander dan de verdachte de beschikking over dan wel toegang tot de telefoon had en de verdachte heeft ook niet verklaard dat dit het geval is geweest, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat de telefoon van de verdachte is en dat hij daarmee drugsgerelateerde gesprekken heeft gevoerd. Het aangetroffen geldbedrag is, gelet op het voorgaande, zeer waarschijnlijk afkomstig van de handel in drugs en ook geheel of gedeeltelijk weer bestemd voor het doen van toekomstige, daaraan gerelateerde betalingen. Het voorgaande brengt mee dat, gelet op eerdergenoemde feiten en omstandigheden, bezien in onderlinge samenhang, het onder feit 2 ten laste gelegde kan worden bewezen. Niet bewezen is dat de auto van de medeverdachte bestemd was voor het plegen van Opiumwetdelicten, zodat het voorhanden hebben daarvan niet kan worden beschouwd als de voorbereiding van dergelijke delicten.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 29 februari 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen, een
voorwerp, te weten een contant geldbedrag (
€ 409.965,-)
voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist,
dat dit voorwerp, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk,
afkomstig was uit enig misdrijf.
2
hij op 29 februari 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te
weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van
cocaïne en/of heroïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen de navolgende voorwerpen:
- meerdere telefoons met daarop gesprekken over en/of afbeeldingen van
(vermoedelijk) blokken cocaïne en/of heroïne,
- een contant geldbedrag van in totaal
€ 409.965,-,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededaders wisten dat die bestemd waren tot het plegen van
dat/die feit(en).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.medeplegen van witwassen;

2.
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voorbereiden en/of bevorderen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan witwassen en het voorhanden hebben van een groot contant geldbedrag. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Opbrengsten van misdrijven worden hierdoor bovendien aan het zicht van justitie onttrokken, waardoor witwassen kan worden gezien als een misdrijf dat andere misdrijven faciliteert. Ook heeft de verdachte zich samen met anderen voorbereidingshandelingen verricht voor Opiumwetdelicten. Door zijn handelwijze heeft verdachte bijgedragen aan de handel in drugs. Drugshandel vormt - ook omdat deze vaak gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit - een ernstig maatschappelijk probleem en een bedreiging voor de veiligheid van burgers en de volksgezondheid. Om die reden dient streng te worden opgetreden tegen drugscriminaliteit.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de verbeurdverklaring, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen geldbedragen van € 409.965,-, € 385,- en de iPhone 13 verbeurd te verklaren. De officier van justitie heeft aangegeven dat de telefoon reeds abusievelijk is teruggegeven aan de verdachte. Gelet hierop heeft de officier van justitie op grond van artikel 33c van het Wetboek van Strafrecht verzocht om de waarde van de telefoon vast te stellen op € 385,- en de verdachte te verplichten de telefoon terug te geven op straffe van verbeuring van dit bedrag.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht het in beslag genomen geldbedrag van € 385,-, terug te geven aan de verdachte. Wat betreft de telefoon heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het verzoek van de officier van justitie moet worden afgewezen, omdat artikel 33c van het Wetboek van Strafrecht geen grondslag biedt voor een dergelijk verzoek.
8.3.
Beoordeling
Het in beslag genomen geldbedrag van € 409.965,- en de iPhone 13 zullen worden verbeurd verklaard, omdat daarmee de bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd. Het verzoek van de officier van justitie om de verdachte te verplichten tot teruggave van de telefoon op straffe van verbeurte van een geldbedrag, ontbeert een wettelijke grondslag en wordt daarom afgewezen. Nu de verdachte partieel is vrijgesproken voor het witwassen van het geldbedrag van € 385,-, gelast de rechtbank de teruggave van dat geldbedrag.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf:
het geldbedrag van € 409.965,-;
de iPhone 13 ( [proces-verbaalnummer 1] ).
- gelast de teruggave aan verdachte van:
het geldbedrag van € 385,- ( [proces-verbaalnummer 2] ).
Dit vonnis is gewezen door mr. D.F. Smulders, voorzitter,
en mrs. J.L. Luiten en S. Wahedi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Roman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 29 februari 2024 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (van) een
voorwerp, te weten een contant geldbedrag (in totaal € 410.350,-),
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen
en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende(n) op dit voorwerp is/zijn, en/of
- dit voorwerp heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden,
dat dit voorwerp,
geheel of gedeeltelijk,
onmiddellijk of middellijk,
afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht, art 420bis.1 Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1
ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond b Wetboek van
Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 29 februari 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te
weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van
cocaïne en/of heroïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen de navolgende voorwerpen:
- een of meerdere telefoons met daarop gesprekken over en/of afbeeldingen van
(vermoedelijk) blokken cocaïne en/of heroïne,
- een auto (Volvo XC40 met kenteken [kentekennummer] ), en/of
- een contant geldbedrag van in totaal €410.350,-,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of
ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van
dat/die feit(en);
( art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 Opiumwet, art 10a lid 1
ahf/sub 3 Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )