ECLI:NL:RBROT:2024:5996

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
10/071643-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en voorbereidingshandelingen voor Opiumwetdelicten met groot contant geldbedrag

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen en voorbereidingshandelingen voor Opiumwetdelicten. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een contant geldbedrag van ruim €400.000,- en het verrichten van voorbereidingshandelingen voor de handel in verdovende middelen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van stelselmatige observatie, waardoor de politie zich aan de wettelijke bepalingen had gehouden. De verdachte ontkende de herkomst van het geld te weten, maar de rechtbank concludeerde dat het geld afkomstig was uit een misdrijf. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een meldplicht bij de reclassering. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien de impact van witwassen en drugshandel op de samenleving. De verdachte had geen strafblad voor soortgelijke feiten, maar de rechtbank vond het noodzakelijk om streng op te treden tegen de gepleegde misdrijven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/071643-24
Datum uitspraak: 21 juni 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] , locatie [detentielocatie] ,
raadsman mr. J. Michels, advocaat te Oldenzaal.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. F.B. Koolhof heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1 en 2
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het eerste gedachtestreepje onder feit 1, het verbergen en verhullen van de herkomst van het geld dan wel de rechthebbende op dit geld. De verdachte dient ook te worden vrijgesproken van feit 2 wegens het ontbreken van wettig bewijs. Daartoe is aangevoerd dat de onder het eerste gedachtestreepje genoemde gesprekken en afbeeldingen van blokken cocaïne en heroïne buiten de ten laste gelegde periode vallen en niet te herleiden zijn naar de verdachte. Ten aanzien van het wel op de tenlastegelegde datum gevoerde gesprek waarin gesproken wordt over een testblok, heeft de verdachte verklaard dat dit ging over het ophalen van hasj voor eigen gebruik. Nu de verklaring van de verdachte niet kan worden gefalsificeerd, dient daarvan te worden uitgegaan.
4.1.2.
Beoordeling
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier staat het volgende vast.
Op 29 februari 2024, omstreeks 14:19 uur, heeft de politie naar aanleiding van een ANPR-melding een Volvo XC40 met kenteken [kentekennummer] gevolgd en geobserveerd. Het voertuig was in het ANPR-referentiebestand geplaatst met als doel het voertuig en de inzittende(n) te controleren in verband met ondermijnende criminaliteit. De verdachte was de bestuurder van de auto. Omstreeks 15:50 uur parkeerde de verdachte bij de Haringvliet in Rotterdam, waar hij contact maakte met medeverdachte [medeverdachte] . [medeverdachte] stapte zonder tas in bij de verdachte in de auto en samen reden ze weg. Omstreeks 15:58 uur stapte [medeverdachte] uit de auto met een zwaar uitziende tas. Vervolgens werd hij staande gehouden waarbij in de tas – naar later bleek – een bedrag van € 409.965,-, verdeeld in pakken en geseald in plastic, werd aangetroffen. In de auto van de verdachte werd een briefje van 20 Turkse Lira aangetroffen dat, blijkens de verklaring van de verdachte, als ontvangstbewijs (“token”) was gebruikt bij de geldoverdracht. In de jas van [medeverdachte] werd een bedrag van € 385,-, aangetroffen.
Ten aanzien van het laatstgenoemde geldbedrag van € 385,- onvoldoende gronden bestaan voor een vermoeden van witwassen. De verdachte zal daarom ten aanzien van dit deel van het onder 1 ten laste gelegde geldbedrag partieel worden vrijgesproken.
Wat betreft het geldbedrag van € 409.965,- rechtvaardigen de voorgaande feiten en omstandigheden zonder meer een vermoeden van witwassen. Van de verdachte mag dan ook worden verlangd dat hij een – niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke, concrete en verifieerbare – verklaring geeft voor de herkomst van het aangetroffen geld.
De verdachte heeft verklaard dat hij in opdracht van een goede vriend – waarvan hij verder geen gegevens wil verstrekken – het geld in Rotterdam moest afgeven. Daarvoor had hij een telefoon meegekregen om contact te leggen met degene die het geld in ontvangst zou nemen. De verdachte dacht dat er mogelijk nepgeld in de tas zat en dat er een luchtje aan de opdracht zat.
De verdachte heeft hiermee geen (concrete en verifieerbare) verklaring gegeven waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het betrokken contant geldbedrag een legale herkomst heeft. Nu een legale herkomst niet aannemelijk is geworden, concludeert de rechtbank op grond van de eerder genoemde feiten en omstandigheden dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van € 409.965,-, onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist. De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen door het voorhanden hebben en overdragen van voornoemd geldbedrag. Niet bewezen is dat de verdachte de herkomst of de rechthebbende op voornoemd geldbedrag heeft verhuld dan wel verborgen.
Ook kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het treffen van voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet, zoals tenlastegelegd onder feit 2. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Op 29 februari 2024 is onder de verdachte een
Google Pixel-telefoon in beslag genomen. De verdachte heeft, zoals vermeld, verklaard dat hij deze telefoon de dag ervoor in de avond, tussen 19:00 uur en 21:00 uur van een goede vriend heeft meegekregen in verband met de geldoverdracht. Hij heeft verklaard dat de in de telefoon aangetroffen gesprekken die dateren van voor dat moment en die gezien de inhoud en verzonden afbeeldingen van onder meer blokken cocaïne en heroïne klaarblijkelijk gaan over de handel in harddrugs, niet door hem zijn gevoerd. Deze verklaring vindt haar weerlegging in het volgende. In de telefoon zijn geen contactpersonen opgeslagen, noch zijn er gesprekken gevoerd. De enige communicatie die werd aangetroffen, vond plaats via de applicatie Molly, met in totaal een viertal personen die ogenschijnlijk gebruikmaakten van schuilnamen. Deze gesprekken hadden gelet op hun inhoud ten minste gedeeltelijk betrekking op de handel in verdovende middelen en het witwassen van geldbedragen. De gesprekken zijn grotendeels gevoerd vóór 29 februari 2024. Blijkens zijn eigen verklaring beschikte de verdachte over de toegangscode van de telefoon en heeft hij in ieder geval op 29 februari 2024 daarvan gebruikgemaakt. Op die bewuste datum zijn chatgesprekken gevoerd – gelet op het voorgaande, door de verdachte – over de geldoverdracht, met alle vier de eerdergenoemde personen waarmee eerder (met drie van hen) ook gesproken werd over de handel in verdovende middelen. Die gesprekken bevatten daarnaast geen indicatie dat de gebruiker van de telefoon op 29 februari 2024, de verdachte, een andere was dan de persoon die tot dan toe de chatgesprekken met die vier personen had gevoerd. Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank de verklaring van de verdachte niet aannemelijk. De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte al langer over de telefoon beschikte en dat hij daarmee gesprekken heeft gevoerd over de handel in harddrugs. Het feit dat deze gesprekken zijn gevoerd buiten de tenlastegelegde periode doet niet ter zake, nu het verwijt dat verdachte wordt gemaakt enkel ziet op het voorhanden hebben van de telefoon waarmee die gesprekken zijn gevoerd.
Het aangetroffen geldbedrag is, gelet op de druggerelateerde gesprekken en afbeeldingen, zeer waarschijnlijk afkomstig van de handel in drugs en ook, geheel of gedeeltelijk, weer bestemd voor het doen van toekomstige, daaraan gerelateerde betalingen.
Het voorgaande brengt mee dat, gelet op eerdergenoemde feiten en omstandigheden, bezien in onderlinge samenhang, het onder feit 2 tenlastegelegde kan worden bewezen. Hierbij is niet bewezen dat de auto van de verdachte bestemd was voor het plegen van Opiumwetdelicten, zodat het voorhanden hebben daarvan niet kan worden beschouwd als de voorbereiding van dergelijke delicten.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 29 februari 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen, een
voorwerp, te weten een contant geldbedrag
€ 409.965,-
voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen ,
terwijl hij wist, dat dit voorwerp,
geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig misdrijf.
2
hij op 29 februari 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te
weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van
cocaïne en/of heroïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen de navolgende voorwerpen:
- meerdere telefoons met daarop gesprekken over en/of afbeeldingen van
(vermoedelijk) blokken cocaïne en/of heroïne,
- een contant geldbedrag van in totaal
€ 409.965,-
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wisten, dat die bestemd waren tot het plegen van
dat/die feit(en).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.medeplegen van witwassen;

2.
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voorbereiden en/of bevorderen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Straf

7.1.
Is er sprake van een vormverzuim?
7.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en dat dit strafvermindering tot gevolg moet hebben. In de eerste plaats wordt uit het dossier niet duidelijk op welke gronden het voertuig waar de verdachte in reed op de ANPR-lijst was geplaatst en in de tweede plaats is na de ANPR-hit sprake geweest van stelselmatige observatie als bedoeld in artikel 126g Sv, terwijl geen daartoe strekkend bevel is afgegeven.
7.1.2.
Beoordeling
Uit het dossier blijkt dat het voertuig van de verdachte in het ANPR-referentiebestand was geplaatst met als doel dit voertuig te controleren vanwege of in verband met ondermijnende criminaliteit. De toestemming om het voertuig in het referentiebestand te plaatsen was verleend door officier van justitie [persoon A] . Onduidelijk is welk vormvoorschrift hierbij geschonden zou zijn, zodat het eerste deel van het verweer strandt.
Met betrekking tot de vraag of sprake is geweest van stelselmatige observatie overweegt de rechtbank als volgt. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van stelselmatige observatie is een aantal elementen van belang: de duur, de plaats, de intensiteit of frequentie en het al dan niet toepassen van een technisch hulpmiddel dat meer biedt dan alleen versterking van de zintuigen. Die elementen zijn ieder voor zich, maar met name in combinatie, bepalend voor de vraag of een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van iemands leven wordt verkregen.
In de onderhavige zaak zijn de bewegingen van de verdachte eenmalig gedurende een beperkt aantal uren gevolgd. Hoe lang de observatie precies heeft geduurd wordt niet duidelijk uit het dossier, maar wel volgt daaruit dat de observatie na 14:19 uur is aangevangen en dat de verdachte omstreeks 15:58 uur is aangehouden. In de tussenliggende tijd is de verdachte op de openbare weg geobserveerd, terwijl niet is gebleken dat daarvoor technische hulpmiddelen zijn ingezet. Naar het oordeel van de rechtbank is met deze observatie geen min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van het leven van de verdachte verkregen, zodat deze observatie wordt gedekt door algemene taakstellende artikelen zoals artikel 3 van de Politiewet en de artikelen 141 en 142 Sv. Het verweer wordt verworpen.
7.2.
Motivering straf
7.2.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan witwassen en het voorhanden hebben van een groot contant geldbedrag. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Opbrengsten van misdrijven worden hierdoor bovendien aan het zicht van justitie onttrokken, waardoor witwassen kan worden gezien als een misdrijf dat andere misdrijven faciliteert. Ook heeft de verdachte zich samen met anderen voorbereidingshandelingen verricht voor Opiumwetdelicten. Door zijn handelwijze heeft verdachte bijgedragen aan de handel in drugs. Drugshandel vormt - ook omdat deze vaak gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit - een ernstig maatschappelijk probleem en een bedreiging van de veiligheid van burgers en de volksgezondheid. Om die reden dient streng te worden opgetreden tegen drugscriminaliteit.
7.2.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.2.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 31 mei 2024. Dit rapport houdt – samengevat en voor zover hier van belang – het volgende in.
Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld en er is geen sprake van middelenproblematiek of een psychische stoornis. Hoewel het vermogen van de verdachte om de juiste keuze te maken in stressvolle situaties een aandachtspunt lijkt, ziet de reclassering onvoldoende aanknopingspunten om een behandeling te adviseren. De reclassering ziet wel meerwaarde in het opleggen van een reclasseringstoezicht om de verdachte te begeleiden in de te nemen stappen op het gebied van financiën en dagbesteding en om de risico’s rondom zijn netwerk te monitoren. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf en een meldplicht als bijzondere voorwaarde.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de verbeurdverklaring, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Voorlopige hechtenis

8.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen bij gebrek aan gronden dan wel gelet op het anticipatiegebod zoals bedoeld in artikel 67a lid 3 Sv. Subsidiair is verzocht om de voorlopige hechtenis voor bepaalde of onbepaalde tijd te schorsen.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis. Daartoe is aangevoerd dat bij een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten ernstige bezwaren en gronden onverkort aanwezig zijn.
8.3.
Beoordeling
Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis wordt afgewezen. De ernstige bezwaren en de gronden waarop de voorlopige hechtenis is gebaseerd zijn nog aanwezig en de situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering doet zich niet voor. Ook het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis wordt afgewezen. De persoonlijke belangen van de verdachte, zoals aangevoerd, wegen niet op tegen het belang van strafvordering bij voortduring van de voorlopige hechtenis.

9.In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen
Google Pixel-telefoon verbeurd te verklaren en het tokenbriefje te onttrekken aan het verkeer. Ook heeft de officier van justitie verzocht de iPhone 12 terug te geven aan de verdachte en daarbij heeft zij opgemerkt dat de telefoon reeds is vernietigd.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de in beslaggenomen iPhone 12 terug te geven aan de verdachte.
9.3.
Beoordeling
De in beslag genomen
Google Pixel-telefoon en het tokenbriefje zullen worden verbeurd verklaard, omdat daarmee de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd. Ten aanzien van de in beslag genomen iPhone 12 zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte..

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a 47, 57, 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarde:
Meldplicht bij de reclassering
De veroordeelde meldt zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] te [plaats] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
-
verklaart verbeurd als bijkomende straf:
de
GooglePixel-telefoon ( [proces-verbaalnummer 1] );
1. token ( [proces-verbaalnummer 2] ).
- gelast de teruggave aan verdachte van:
iPhone 12 ( [proces-verbaalnummer 3] ).
wijst het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.F. Smulders, voorzitter,
en mrs. J.L. Luiten en S. Wahedi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Roman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 29 februari 2024 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (van) een
voorwerp, te weten een contant geldbedrag (in totaal € 410.350,-),
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen
en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende(n) op dit voorwerp is/zijn, en/of
- dit voorwerp heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden,
dat dit voorwerp,
geheel of gedeeltelijk,
onmiddellijk of middellijk,
afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht, art 420bis.1 Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1
ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond b Wetboek van
Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 29 februari 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te
weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van
cocaïne en/of heroïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen de navolgende voorwerpen:
- een of meerdere telefoons met daarop gesprekken over en/of afbeeldingen van
(vermoedelijk) blokken cocaïne en/of heroïne,
- een auto (Volvo XC40 met kenteken [kentekennummer] ), en/of
- een contant geldbedrag van in totaal €410.350,-,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of
ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van
dat/die feit(en);
( art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 Opiumwet, art 10a lid 1
ahf/sub 3 Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )