ECLI:NL:RBROT:2024:5994

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
ROT 22/6285
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeschiktheidsontslag van een politie-aspirant en de beoordeling van de korpschef

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 25 juni 2024, met zaaknummer ROT 22/6285, wordt het beroep van eiseres tegen haar ongeschiktheidsontslag door de korpschef van de politie beoordeeld. Eiseres, een politie-aspirant, was ontslagen op basis van het ontbreken van geschiktheid voor de politiedienst. De rechtbank oordeelt dat de korpschef onvoldoende concrete waarschuwingen heeft gegeven over de gevolgen van het gedrag van eiseres, dat als ongeschikt werd aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat de korpschef niet voldoende heeft aangetoond dat eiseres zich niet kritisch heeft opgesteld ten opzichte van haar privé-situatie, die door de korpschef als problematisch werd gezien. De rechtbank concludeert dat de punten die de korpschef eiseres verwijt, niet voldoende zijn om het ontslag te rechtvaardigen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, verklaart het bezwaar gegrond en herroept het primaire besluit, waardoor eiseres in dienst blijft en recht heeft op doorbetaling van haar salaris. Tevens moet de korpschef het griffierecht en proceskosten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/6285

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 juni 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.C. Coppens),
en

de korpschef van Politie, de korpschef

(gemachtigde: mr. E.N.E. Godschalk - van Noorloos).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het ongeschiktheidsontslag dat de korpschef haar heeft verleend.
1.2.
Met het bestreden besluit van 17 november 2022 op het bezwaar van eiseres is de korpschef bij het ontslag gebleven.
1.3.
De korpschef heeft met een verweerschrift op het beroep gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft op 29 mei 2024 het beroep op zitting behandeld.
Hieraan hebben eiseres en haar gemachtigde en de gemachtigde van de korpschef samen met mr. K. Snuverink deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiseres is op [datum 1] bij de politie in dienst getreden. De laatste functie die zij vervulde was de functie van aspirant bij het Politiedienstencentrum. Zij vervulde deze functie op basis van een tijdelijke aanstelling die haar na een positief bindend studieadvies was verleend. Deze aanstelling liep tot en met [datum 2] .
2.2.
De korpschef heeft op 12 april 2022 besloten om eiseres ontslag te verlenen vanwege het ontbreken van geschiktheid voor de politiedienst.
2.3.
De Bezwaarcommissie HRM (BAC) heeft het bezwaar van eiseres tegen het ontslagbesluit behandeld. De BAC heeft de korpschef geadviseerd om het ontslag in stand te laten onder aanpassing van de grondslag van de besluitvorming en de ontslagdatum. Volgens de BAC had eiseres geen proeftijdaanstelling, maar had zij een tijdelijke aanstelling als aspirant. Hierdoor had de korpschef niet de ontslagbevoegdheid van artikel 89, derde lid, maar die van het vierde lid, aanhef en onder a, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) moeten toepassen. Ook had de korpschef een opzegtermijn van drie maanden moeten hanteren of het salaris daarover aan eiseres moeten uitbetalen.
2.4.
In het bestreden besluit heeft de korpschef het advies van de BAC overgenomen en besloten om aan eiseres het verschuldigde salaris over de opzegtermijn uit te betalen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de korpschef terecht en op goede gronden heeft besloten om eiseres per 13 april 2022 ontslag te verlenen vanwege ongeschiktheid voor de politiedienst. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voor de beoordeling van het beroep relevante wet- en regelgeving is in de bijlage bij deze uitspraak te vinden.
6. Eiseres is met toepassing van artikel 89, vierde lid, aanhef en onder a, van het Barp ontslag verleend. Op basis van deze bepaling kan de korpschef een aspirant tijdens de politieopleiding eervol ontslag verlenen als is gebleken dat de aspirant niet de geschiktheid bezit die voor de dienst wordt vereist.
7. De korpschef heeft in het bestreden besluit het advies van de BAC overgenomen. Hiermee heeft de korpschef zich op het standpunt gesteld dat eiseres met haar handelen na het gesprek op 3 februari 2022 met haar trajectbegeleider [persoon A] en Operationeel Expert [persoon B] (begeleiders) heeft laten zien dat zij onvoldoende gewicht toekende aan ende zwaarte onvoldoende onderkende van wat haar in dat gesprek werd gevraagd en werd verteld (wat de korpschef als naïviteit aanmerkt). Met haar gedrag miskende eiseres volgens de korpschef de noodzaak en ernst van haar onwenselijke (woon/thuis)situatie met haar zus en tweelingbroers. Deze onwenselijke (woon/thuis) situatie hebben de begeleiders haar voldoende duidelijk kenbaar gemaakt. Ook koos eiseres ervoor om haar tweelingbroers met de inhoud van het gesprek op 3 februari 2022 te confronteren, ondanks het advies dat niet te doen, waarna eiseres aan de begeleiders heeft medegedeeld haar tweelingbroers hierin te geloven. Verder laat eiseres het na om een kritische houding richting haar tweelingbroers te tonen en van hen afstand te nemen na het incident op 5 februari 2022 waarbij haar tweelingbroers bij een verkeersruzie mogelijk een vuurwapen hebben getoond. Uit niets blijkt dat eiseres bij het handelen van haar tweelingbroers enige vraagtekens of twijfels heeft. Eiseres heeft weliswaar aangegeven zich op haar eigen feiten te baseren, maar zij heeft daarmee signalen naast zich neergelegd die vanuit de politieorganisatie met haar zijn gedeeld. Hierdoor heeft eiseres volgens de korpschef de ernst van de situatie onderschat en een onvoldoende kritische houding richting haar privé-omgeving getoond, waarmee zij zich voor de politieorganisatie kwetsbaar heeft gemaakt.
8. Eiseres betoogt dat de korpschef het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd en dat dat besluit feitelijke grondslag mist.
Opbouw van het dossier
9. De rechtbank stelt vast dat de begeleiders weliswaar meerdere keren met eiseres over haar (woon/thuis)situatie hebben gesproken, maar dat eiseres op geen enkel moment duidelijk en zonder voorbehoud is gewaarschuwd dat als zij binnen een bepaalde termijn haar (thuis/woon)situatie niet zou hebben veranderd, dit tot (ongeschiktheids)ontslag zou leiden of andere consequenties zou hebben. De stelling van de korpschef tijdens de zitting dat eiseres dit impliciet had moeten begrijpen, volgt de rechtbank niet.
Uit het dossier komt naar voren dat de toon en inhoud van de gesprekken tussen de begeleiders en eiseres te adviserend en vrijblijvend van aard waren om de stelling van de korpschef te dragen dat eiseres de mogelijke ontslagconsequenties had moeten begrijpen.
De rechtbank kan de zorgen van de korpschef over de situatie van eiseres overigens wel begrijpen, maar juist dan had van de korpschef een opbouw in de gesprekken mogen worden verwacht waarin hij naar een laatste waarschuwing met ultimatum had toegewerkt.
De ingrijpende aard van de ontslagbevoegdheid rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank dat zo’n mate van zorgvuldigheid van de korpschef mag worden verwacht.
De situatie tot het gesprek van 3 februari 2022
10. De (thuis/woon)situatie is tot aan het gesprek van 3 februari 2022 door de korpschef alleen als onwenselijk aangemerkt, omdat eiseres ruzie met haar zus en met haar tweelingbroers heeft gehad en de politie bij beide ruzies is ingeschakeld. Niet is gebleken dat dit uiteindelijk tot aangifte(n) of strafrechtelijke vervolging heeft geleid of tot een onherstelbare breuk in de relatie tussen eiseres en haar zus en/of tweelingbroers. Het gaat dus om twee uit de hand gelopen ruzies tussen broers en zussen in de thuis/woonsituatie. Een dergelijke situatie vindt de rechtbank onvoldoende om de (thuis/woon)situatie van eiseres tot aan 3 februari 2022 als dusdanig onwenselijk aan te merken, dat dit tot een ongeschiktheidsontslag kan leiden. De periode tot 3 februari 2022 laat de rechtbank in zoverre dan ook buiten beschouwing.
De situatie na het gesprek van 3 februari 2022
11.1.
Op 3 februari 2022 vindt er tussen eiseres en haar begeleiders een gesprek plaats. Tijdens dit gesprek is eiseres verteld over een mutatie van een snelheidsovertreding met opvallend rijgedrag van haar tweelingbroers op 31 januari 2022 om 22.15 uur, over een mutatie van recalcitrant gedrag en het niet willen meewerken van (een van) haar tweelingbroers bij een staandehouding op 1 februari om 22.30 uur en over informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) over haar tweelingbroers. Verder is gesproken over de auto waarin de tweelingbroers rijden en of de tweelingbroers eiseres hebben gevraagd of zij hen in de politiesystemen zou willen checken. Daarnaast heeft eiseres verteld over een incident met haar tweelingbroers in Schiedam toen zij net met de politieopleiding was begonnen.
Uit het verslag van de hoorzitting in bezwaar en tijdens de zitting in beroep is gebleken dat het de korpschef bij het verlenen van het ongeschiktheidsontslag voornamelijk om het delen van de CIE-informatie gaat.
11.2.
Voor zover het handelen van eiseres tijdens of na het gesprek van 3 februari 2022 al als naïef kan worden aangemerkt, vindt de rechtbank dat handelen niet zo ernstig dat dit op zichzelf beschouwd een ongeschiktheidsontslag kan dragen.
11.3.1.
De CIE-informatie hebben de begeleiders niet inhoudelijk met eiseres gedeeld en is op geen enkele manier concreet gemaakt. De begeleiders hebben eiseres alleen verteld dat zij van de CIE-informatie over haar tweelingbroers zijn geschrokken, dat het niet om winkeldiefstal gaat en dat haar tweelingbroers geen kleine boefjes zijn. Volgens de begeleiders vertonen de tweelingbroers crimineel gedrag. De begeleiders hebben niet aan eiseres verteld waar het gedrag van haar tweelingbroers (ongeveer) uit bestaat, maar bevestigden wel dat het niet om het plegen van strafbare feiten gaat. De vraag van eiseres “
Dus ze hebben iets gedaan, gewoon letterlijk”beantwoordden de begeleiders namelijk met “
Nee, nee, dat nee, dat zeg ik niet”.
Anders dan de korpschef tijdens de zitting heeft aangevoerd, ziet de rechtbank - gelet op dit antwoord van de begeleiders - niet in dat eiseres alleen op basis van het feit dat het om
CIE-informatie gaat had moeten begrijpen dat de situatie zo ernstig is dat haar (thuis/woon) situatie onhoudbaar was geworden voor wat betreft haar aanstelling als aspirant bij het Politiedienstencentrum.
De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking hetgeen zij hierboven heeft overwogen over het ontbreken van een concrete waarschuwing met betrekking tot ontslagconsequenties.
11.3.2.
Als eiseres na het gesprek met haar begeleiders op 3 februari 2022 haar tweelingbroers confronteert – kennelijk, zo is ter zitting gebleken, met de omstandigheid dat zij op haar werk wordt aangesproken door haar begeleiders over het gedrag van haar tweelingbroers –, ontkennen ook zij zich met strafbare feiten bezig te houden.
Deze ontkenning komt dus overeen met wat de begeleiders eiseres tijdens het gesprek van
3 februari 2022 hebben verteld.
Niet in geschil is dat eiseres in dat gesprek met haar tweelingbroers geen CIE-informatie met hen heeft gedeeld.
11.3.3.
Hierdoor kan eiseres niet worden verweten dat zij na het gesprek van 3 februari 2022 dusdanig naïef is geweest door haar tweelingbroers te geloven. Ook kan het eiseres niet worden verweten dat het voor haar duidelijk moet zijn geweest dat zij door in dezelfde woning als haar tweelingbroers te blijven wonen in aanmerking zou komen voor ontslag, gelet op wat de begeleiders in dat gesprek over de CIE-informatie hebben verteld.
11.4.
Van een harde afspraak dat eiseres haar tweelingbroers op geen enkele wijze met het gesprek van 3 februari 2022 zou confronteren, is de rechtbank niet gebleken.
Uit het verslag van het gesprek van 3 februari 2022 blijkt dat eiseres is geadviseerd om voor haar eigen bestwil over dat gesprek niets met haar tweelingbroers te delen. Daarbij is eiseres er niet op gewezen dat als zij haar tweelingbroers wel zou confronteren, er (mogelijk) ontslag zou volgen of dat er andere consequenties aan konden worden verbonden.
Voor zover eiseres kan worden verweten dat zij haar tweelingbroers met het gesprek van
3 februari 2022 heeft geconfronteerd en dat haar houding en gedrag naïef is geweest, kan dit onder deze omstandigheden niet aan het ongeschiktheidsontslag ten grondslag worden gelegd, omdat eiseres niet vooraf op de mogelijke consequenties is gewezen.
11.5.
Voor de snelheidsovertreding en het recalcitrante gedrag richting politieagenten van of door (een van) haar tweelingbroers geldt dat dit zeker ontoelaatbaar gedrag van (een van) haar tweelingbroers is geweest. Dit is echter onvoldoende om de woonsituatie van eiseres als zo onwenselijk aan te merken dat eiseres hierdoor niet langer geschikt is voor de politiedienst, in ieder geval zonder concrete waarschuwing met betrekking tot ontslagconsequenties..
Ook de opmerking dat eiseres zich de irritatie van haar tweelingbroers ten opzichte van de politie wel kan voorstellen, vindt de rechtbank niet voldoende om het ongeschiktheids-ontslag te dragen. Anders dan de korpschef ziet de rechtbank niet in op welke manier eiseres met deze opmerking de verklaringen van politiecollega’s in twijfel heeft getrokken.
De rechtbank begrijpt deze uitingen van eiseres zo dat zij kennelijk heeft geprobeerd hiermee een verklaring te geven voor het gedrag van haar broers zonder te ontkennen dat hun gedrag recalcitrant en ontoelaatbaar was.
11.6.
Voor de door de korpschef als ‘duur’ omschreven auto geldt dat het niet per definitie een ongeloofwaardige verklaring is dat de tweelingbroers die auto met winst uit cryptohandel hebben betaald. Eiseres heeft verklaard dat zij haar tweelingbroers met die handel bezig heeft gezien. Hier brengt de korpschef alleen een impliciete en niet onderbouwde verdachtmaking tegenover. Onder deze omstandigheden kan het handelen van eiseres ten aanzien van de auto van haar tweelingbroers niet als zo ‘naïef’ worden gezien dat dit een ongeschiktheidsontslag kan dragen.
11.7.
In het voornemen en tijdens de hoorzitting in bezwaar is benoemd dat de tweelingbroers eiseres hebben gevraagd om hen in de politiesystemen te checken en dat er een incident met de tweelingbroers in Schiedam heeft plaatsgevonden toen eiseres net met de politieopleiding was begonnen. Echter, in het ontslagbesluit en in het bestreden besluit zijn deze punten niet als reden voor het ongeschiktheidsontslag genoemd. De rechtbank laat deze punten verder dan ook buiten beschouwing.
De situatie na het incident met de tweelingbroers op 5 februari 2022
12. Van de door de korpschef omschreven naïviteit rond het incident met de tweelingbroers op 5 februari 2022 is de rechtbank ook niet gebleken. Duidelijk is dat er melding is gemaakt dat bij een verkeersruzie een vuurwapen zou zijn getoond, dat de politie bij dit incident de Benaderingstechniek Gevaarlijke Verdachten (BTGV) heeft toegepast, dat de politie vervolgens geen vuurwapen bij de tweelingbroers of in hun auto heeft aangetroffen en dat de tweelingbroers daarna zijn heengezonden. Onder deze omstandigheden kan eiseres niet worden verweten dat zij ‘naïef’ is geweest door een dag na het incident de opmerking te maken dat ‘
de melder de tweelingbroers met de melding op die manier wilde pakken’. Eiseres heeft zich mogen baseren op de aan haar bekende feiten, zonder afbreuk te doen aan de signalen die vanuit de politieorganisatie met haar zijn gedeeld.
Het oordeel van de rechtbank
13. De rechtbank is op basis van wat zij hiervoor heeft overwogen van oordeel dat het betoog van eiseres slaagt. De punten die de korpschef eiseres verwijt zijn afzonderlijk en in combinatie met elkaar onvoldoende om het ongeschiktheidsontslag te kunnen dragen gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen over de opbouw van het dossier.
Van de aan dat ontslag door de korpschef ten grondslag gelegde naïviteit, onvoldoende kritische houding of verkeerde ‘mindset’ van eiseres, is de rechtbank op basis van het dossier niet gebleken. Daarbij komt dat eiseres ook niet op de gevolgen van niet handelen is gewezen. Nu de rechtbank alleen al op basis hiervan van oordeel is dat het beroep gegrond is, laat zij de andere punten van partijen verder buiten beschouwing.

Conclusie en gevolgen

14.1.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat zij het bezwaar gegrond verklaart en het primaire besluit herroept. Dit betekent dat eiseres voor de duur van haar tijdelijke aanstelling bij de korpschef in dienst is gebleven en op doorbetaling van haar salaris aanspraak maakt voor zover zij daarop recht heeft.
14.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de korpschef het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De korpschef moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht berekend.
Eiseres heeft voor de proceskosten in bezwaar al in de beslissing op bezwaar een vergoeding toegekend gekregen. Hierdoor komen alleen de proceshandelingen in beroep nog voor een vergoeding in aanmerking. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar gegrond en herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat de korpschef het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt de korpschef tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, voorzitter, en mr. P. Vrolijk en
mr. J.J.R. Lautenbach, leden, in aanwezigheid van mr.P.F.H.M. Terstegge, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Besluit algemene rechtspositie politie (geldend op het moment van het ontslagbesluit)
Artikel 2c
Aanstelling als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en aanstelling als vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, kan slechts plaatsvinden na het voltooien van een van de door Onze Minister aangewezen politieopleidingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012.
In afwijking van het eerste lid kan aanstelling als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en aanstelling als vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, tevens plaatsvinden in een functie in een van de door Onze Minister aangewezen vakgebieden in het domein uitvoering, indien de betrokkene enkel een van de door Onze Minister aangewezen politieopleidingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 2°, van de Politiewet 2012 heeft voltooid.
Artikel 3
De aspirant wordt gedurende het eerste leerjaar van een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen politieopleiding tijdelijk aangesteld voor de duur van één jaar.
Indien de aspirant aan het eind van het eerste leerjaar een positief studieadvies ontvangt, dan wel door middel van vrijstelling door een eerder gevolgde opleiding instroomt in het tweede leerjaar, wordt hij aangesteld in tijdelijke dienst voor maximaal twee jaar bij het volgen van een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen driejarige of kortere opleiding.
Na het voltooien van een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen driejarige of kortere opleiding, wordt de aspirant aangesteld in vaste dienst als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak tenzij het bevoegd gezag anders beslist.
Indien de aspirant een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen vierjarige politieopleiding volgt, wordt hij nadat hij aan het eind van het eerste leerjaar een positief studieadvies ontvangt, aangesteld in tijdelijke dienst voor twee jaar voor het tweede en derde leerjaar.
Aan het eind van het derde leerjaar van de aspirant, bedoeld in het vierde lid, wordt de aspirant vast aangesteld als aspirant, tenzij het bevoegd gezag anders beslist. Na het voltooien van een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen vierjarige politieopleiding wordt de aanstelling gewijzigd in aanstelling als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak.
Het bevoegd gezag kan, in bijzondere gevallen, van het bepaalde in dit artikel afwijken.
Artikel 89
Aan de aspirant die is aangesteld op grond van artikel 3, eerste lid, en in het eerste leerjaar een negatief studieadvies ontvangt, wordt eervol ontslag verleend met ingang van de dag volgende op de dag waarop de aanstelling in tijdelijke dienst op grond van artikel 3, eerste lid, is verstreken.
Aan de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie of de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, die tegen het einde van de proeftijd, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, niet voldoet aan de eisen van bekwaamheid of geschiktheid, wordt eervol ontslag verleend met ingang van de dag, volgend op die waarop de proeftijd is verstreken.
Aan de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak of de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, met een proeftijd als bedoeld in artikel 3a, tweede lid, die tegen het einde van de proeftijd niet voldoet aan de eisen van bekwaamheid of geschiktheid, wordt eervol ontslag verleend met ingang van de dag, volgend op die waarop de proeftijd is verstreken.
Eervol ontslag kan worden verleend bij gebleken niet geschiktheid die voor de dienst wordt vereist aan:
a. de aspirant, gedurende een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen politieopleiding;
b. de ambtenaar in opleiding, gedurende een krachtens artikel 2c, tweede lid, aangewezen politieopleiding;
c. de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, gedurende de proeftijd, bedoeld in artikel 3a, tweede lid;
d. de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve of andere taken ten dienste van de politie, gedurende de proeftijd, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a;
e. de vrijwilliger-aspirant, gedurende een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen politieopleiding;
f. de vrijwillige ambtenaar in opleiding, gedurende een krachtens artikel 2c, tweede lid, aangewezen politieopleiding;
g. de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, gedurende de proeftijd, bedoeld in artikel 3a, tweede lid;
h. de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de technische, administratieve of andere taken ten dienste van de politie, gedurende de proeftijd, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a.
5. Bij het ontslag, bedoeld in het vierde lid, wordt een opzeggingstermijn in acht genomen van:
a. drie maanden, indien de ambtenaar ten tijde van de opzegging direct daaraan voorafgaand ten minste twaalf maanden ononderbroken in dienst is geweest;
b. twee maanden, indien de ambtenaar ten tijde van de opzegging direct daaraan voorafgaand ten minste zes maanden maar korter dan twaalf maanden ononderbroken in dienst is geweest, of
c. één maand, indien de ambtenaar ten tijde van de opzegging direct daaraan voorafgaand korter dan zes maanden ononderbroken in dienst is geweest.
6. Het ontslag kan, al dan niet op aanvraag van de ambtenaar, ingaan vóór de afloop van de opzeggingstermijn.
7. Indien het in het zesde lid bedoelde ontslag niet op aanvraag van de ambtenaar geschiedt, wordt hem over de tijd die aan de opzeggingstermijn ontbreekt, een bedrag uitbetaald gelijk aan de laatstgenoten bezoldiging, vermeerderd met de vakantie-uitkering, berekend op de voet van hoofdstuk 6 van het Besluit bezoldiging politie.