ECLI:NL:RBROT:2024:5992

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
C/10/679078 / HA RK 24-455
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan objectieve aanwijzingen voor partijdigheid van de rechter

Op 28 juni 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoeker, die in een civiele zaak betrokken was, had de wraking aangevraagd tegen mr. L. Berghuis-Knijff, de rechter in de hoofdzaak. Verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen was en dat zijn proceskansen ernstig waren geschaad door de afwijzing van zijn uitstelverzoek. De wrakingskamer oordeelde echter dat de beslissing van de rechter om het uitstelverzoek af te wijzen niet onbegrijpelijk was en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid. De klachten van verzoeker over de wijze van bejegening door de rechter werden niet als relevant voor de wrakingsprocedure beschouwd. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden op basis van concrete feiten die wijzen op vooringenomenheid, en dat de aangevoerde omstandigheden van verzoeker niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechter niet onpartijdig was. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot wraking werd afgewezen, en dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstond.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
zaak- en rekestnummer: C/10/679078 / HA RK 24-455
Beslissing van 28 juni 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
woonplaats: Rotterdam,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. S. Burger,
strekkende tot de wraking van
mr. L. Berghuis-Knijff,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verzoek van verzoeker strekt tot wraking van de rechter in de civiele zaak met zaak- en rekestnummer C/ 10/674917 / FA RK 24-1708 (‘de hoofdzaak’). De hoofdzaak betreft een geschil tussen verzoeker en [naam] over het uitsluitend gebruik van hun echtelijke woning, de toevertrouwing van hun minderjarige dochter en het vaststellen van een kinderbijdrage/bijdrage jong-meerderjarige. Het dossier van de hoofdzaak is ter beschikking gesteld aan de wrakingskamer.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoeker (in persoon), dat op 16 mei 2024 is ontvangen;
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoeker (door zijn advocaat), met als bijlage het eerder door verzoeker zelf ingediende wrakingsverzoek, dat op 31 mei 2024 is ontvangen;
  • het proces-verbaal van de op 15 mei 2024 gehouden mondelinge behandeling in de hoofdzaak;
  • de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van de rechter van 11 juni 2024.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek zijn verschenen:
  • verzoeker en zijn hiervoor genoemde advocaat;
  • de rechter.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling in de hoofdzaak had verzoeker om uitstel gevraagd, omdat hij nog geen advocaat had. De rechter gaf aan het verzoek niet te hebben ontvangen en wilde tijdens de mondelinge behandeling niet op het verzoek ingaan. Dit heeft de kans van verzoeker op een eerlijk proces ernstig geschaad en daarmee de verbetertrajecten van zijn dochter. De rechter hield daar geen rekening mee. Bovendien werd vragen stellen ook moeilijk gemaakt. De rechter heeft er blijk van gegeven dat verzoeker niet alles mocht zeggen over wat er is gebeurd. Verder heeft de rechter geen onderzoek gedaan naar medische beweringen die cruciaal zijn in de hoofdzaak; de rechter ging daar niet inhoudelijk op in. Tot slot werd verzoeker een inkomen toegedicht dat hij nooit heeft ontvangen, maar daar bleef de rechter in volharden ondanks de ontkenning van verzoeker.
2.2.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in het geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
De omstandigheden die verzoeker heeft aangevoerd bieden geen aanwijzing voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3.
Vervolgens moet worden onderzocht of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, toch een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter tegenover hem een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat van een zwaarwegende aanwijzing niet gebleken is.
Het uitstelverzoek
3.5.
Aan verzoeker kan worden toegegeven dat het ongelukkig is dat de rechter er pas tijdens de mondelinge behandeling in de hoofdzaak van op de hoogte raakte dat verzoeker daaraan voorafgaand om uitstel had verzocht vanwege het zoeken naar een advocaat, maar tot toewijzing van het wrakingsverzoek kan de beslissing van de rechter om het uitstelverzoek af te wijzen niet leiden.
3.6.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt namelijk mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nooit grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het is niet aan de wrakingskamer om een oordeel te geven over de juistheid van de (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in het geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
3.7.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er ook tegen dat de motivering van de (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook als het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders als de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter.
3.8.
Wat verzoeker heeft aangevoerd, haalt deze hoge drempel niet. Gelet op de omstandigheden dat de hoofdzaak een spoedprocedure betreft, de ruime tijd die verzoeker had om een advocaat te vinden en dat bijstand van een advocaat in zo’n procedure overigens niet verplicht is, is de wrakingskamer van oordeel dat de procesbeslissing naar objectieve maatstaven gemeten niet onbegrijpelijk is en dat zeker geen sprake is van een omstandigheid dat die beslissing niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter.
De bejegening van verzoeker door de rechter
3.9.
De overige klachten van verzoeker betreffen in wezen de manier waarop hij door de rechter is bejegend. Voor dat soort klachten is de wrakingsprocedure niet bedoeld. Verzoeker kan over de wijze van bejegening door de rechter een klacht indienen bij het gerechtsbestuur.
3.10.
Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in deze bejegening (de schijn van) partijdigheid van de rechter besloten ligt, zijn niet gesteld of gebleken. De rechter voerde tijdens de mondelinge behandeling in de hoofdzaak de regie. In dat kader mag de rechter beoordelen wat relevant is voor de beoordeling van de hoofdzaak en passeren wat zij niet relevant acht. Daaruit blijkt geen schijn van partijdigheid. Verder blijkt uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak, anders dan verzoeker meent, dat verzoeker tijdens de mondelinge behandeling ruim de gelegenheid heeft gehad om zijn kant van de zaak te vertellen; verzoeker heeft meerdere malen het woord gekregen. Uit het proces-verbaal blijkt, ook anders dan verzoeker meent, niet dat de rechter ondanks de ontkenning van verzoeker bleef volharden in een inkomen dat hij nooit heeft ontvangen. Integendeel, in het proces-verbaal staat dat de rechter zegt: “
Man heeft minimaal inkomen en uit berekening volgt dat u € 25,- per maand per kind kan betalen. U verschilt niet van mening over uw inkomen. De € 25,- is het minimale bedrag voor kosten kinderen. Dat is het verzoek. Het is geen discussie of u geen inkomen heeft in deze procedure.”. Tot slot blijkt ook uit het proces-verbaal dat de rechter niet alleen verzoeker, maar ook zijn wederpartij in de hoofdzaak heeft aangesproken op hun verantwoordelijkheid als ouders tegenover hun kinderen vanwege het feit dat de zoon van partijen in de zittingszaal aanwezig was en de manier waarop partijen over elkaar en hun rol als ouder spraken. Voor verzoeker is het misschien vervelend geweest dat hij hierop is aangesproken, maar daaruit blijkt geen schijn van partijdigheid van de rechter.
Conclusie
3.11.
Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.C. Santema, voorzitter, mr. W.P.M. Jurgens en mr. F. Aukema-Hartog, rechters, in aanwezigheid van mr. R.W.H. van Rijkom, griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.