ECLI:NL:RBROT:2024:5987

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
C/10/676746 / KG ZA 24-285
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over de uitvoering van een vonnis inzake het snoeien van overhangende takken

In deze zaak, die voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben eisers een kort geding aangespannen tegen gedaagden met betrekking tot de uitvoering van een eerder vonnis van de kantonrechter. De kern van het geschil betreft een dennenboom in de achtertuin van gedaagden, waarvan takken overhangen in de achtertuin van eisers. De kantonrechter had in een vonnis van 29 september 2023 bepaald dat gedaagden de overhangende takken door een hovenier moesten laten snoeien. Echter, er is onduidelijkheid ontstaan over de exacte uitvoering van deze opdracht, met name over de interpretatie van de term 'tot de laatste naalden'. Eisers vorderen nu dat gedaagden worden veroordeeld om het vonnis van de kantonrechter na te komen, maar gedaagden betwisten de spoedeisendheid van de vordering en de wijze van snoeien zoals door eisers voorgesteld.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het niet voldoende duidelijk is hoe de overhangende takken precies moeten worden gesnoeid volgens het eerdere vonnis. De voorzieningenrechter kan daarom niet ingaan op de vordering van eisers, omdat er geen eenduidige uitleg is van de kantonrechter over de uitvoering van het vonnis. Bovendien hebben eisers hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter, wat de situatie verder complicaties met zich meebrengt. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die zijn begroot op € 1.213,00.

Dit vonnis is uitgesproken op 24 juni 2024 door mr. J.B. Smits en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/676746 / KG ZA 24-285
Vonnis in kort geding van 24 juni 2024
in de zaak van

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
woonplaats: Hoek van Holland,
eisers,
advocaat mr. A. van der Schee te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde 1],

2.
[gedaagde 2],
woonplaats: Hoek van Holland,
gedaagden,
gemachtigde mr. T. Slinger te Amsterdam.
De partijen worden hierna ‘[eisers]’ en ‘[gedaagden]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 april 2024, met bijlagen 1 tot en met 6;
  • de bijlagen 1 tot en met 9 van [gedaagden];
  • de mondelinge behandeling op 10 juni 2024;
  • de kleurenfoto die tijdens de mondelinge behandeling door mr. Van der Schee in het geding is gebracht.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?

2.1.
In de achtertuin van [gedaagden] staat een dennenboom. Een aantal takken van die boom hangt over de achtertuin van [eisers] heen. [eisers] willen dat de overhangende takken worden teruggesnoeid. De partijen hebben daar een rechtszaak over gevoerd bij de kantonrechter in deze rechtbank. De kantonrechter heeft [gedaagden] in een vonnis van 29 september 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:9493) veroordeelt om de overhangende takken door een hovenier te laten snoeien, maar de partijen zijn het er niet over eens hoe de overhangende takken moeten worden gesnoeid. [eisers] vorderen in deze zaak dat [gedaagden] (onder druk van een dwangsom) worden veroordeeld om het vonnis van de kantonrechter na te komen, wat volgens [eisers] inhoudt dat alle overhangende takken teruggesnoeid moeten worden tot aan de laatste naalden, die het dichtst bij de stam zitten. [gedaagden] zijn het niet eens met deze vordering, omdat [eisers] geen spoedeisend belang bij hun vordering hebben en [gedaagden] vinden dat de kantonrechter heeft geoordeeld dat de overhangende takken (veel) minder ver moeten worden teruggesnoeid. De voorzieningenrechter wijst de vordering van [eisers] af. Dit wordt hierna uitgelegd.
Het is te onduidelijk hoe de overhangende takken volgens het vonnis van de kantonrechter moeten worden gesnoeid
2.2.
Het uitgangspunt is dat vonnissen moeten worden nagekomen en in principe kunnen [eisers] in deze zaak dus ook vorderen dat [gedaagden] worden veroordeeld om het vonnis van de kantonrechter na te komen. In dit geval, waarbij de veroordeling in het vonnis van de kantonrechter inhoudt dat [gedaagden] de dennenboom in hun achtertuin moeten terugsnoeien, moet dan wel voldoende duidelijk zijn hoe er precies moet worden gesnoeid. Maar dat is in deze zaak niet het geval.
2.3.
In het vonnis verwijst de kantonrechter in de beslissing naar de overwegingen 2.6. tot en met 2.8. van dat vonnis. In die overwegingen staat – kort gezegd – dat de kantonrechter het redelijk acht dat [eisers] alle overhangende takken tot de laatste
naalden snoeien en dus niet volledig wegsnoeien, maar er staat niet wat dan precies wordt bedoeld met “tot de laatste naalden”. De partijen leggen deze woorden van de kantonrechter allebei op een andere manier uit, namelijk – schematisch weergegeven – als volgt (waarbij de linker manier van [gedaagden] is en de rechter manier van [eisers] is):
2.4.
De voorzieningenrechter kan op basis van de overwegingen van het vonnis van de kantonrechter niet beoordelen welke van deze manieren (of welke andere manier) door de kantonrechter echt is bedoeld. Daar staat namelijk niets concreets over in het vonnis. Daar komt als bemoeilijkende omstandigheid bij dat tijdens de mondelinge behandeling duidelijk is geworden dat de overhangende takken van de dennenboom uit veel verschillende zijtakken bestaan en dat die zijtakken zelf ook weer een aantal vertakkingen hebben. Uit het vonnis van de kantonrechter blijkt niet of het de bedoeling is dat tot de laatste naalden van de hoofdtakken, dat wil zeggen de takken die rechtstreeks aan de stam van de dennenboom vast zitten, wordt gesnoeid (en dat dus een heleboel zijtakken moeten worden weggesnoeid) of dat juist tot de laatste naalden van de zijtakken moet worden gesnoeid (waarbij dus meer zijtakken behouden blijven). Ook de partijen zelf konden het hierover tijdens de mondelinge behandeling niet eens worden. Anders dan [gedaagden] menen, komt bij het uitleggen van het vonnis van de kantonrechter geen betekenis toe aan het rapport dat de voormalig gerechtelijk deskundige op hun verzoek ná het vonnis van de kantonrechter nog aanvullend heeft opgemaakt. Het is namelijk niet aan die deskundige om het vonnis van de kantonrechter uit te leggen.
2.5.
Omdat het voor de voorzieningenrechter op dit moment niet mogelijk is om te beoordelen op welke manier de overhangende takken volgens de kantonrechter moeten worden gesnoeid, kan de voorzieningenrechter [gedaagden] ook niet veroordelen om de overhangende takken te snoeien op de manier waarop [eisers] vinden dat de kantonrechter heeft geoordeeld dat het snoeien moet gebeuren. Dat geldt nog meer omdat [eisers] hoger beroep hebben ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter en het op dit moment nog niet duidelijk is wat het gerechtshof gaat oordelen; [eisers] hebben [gedaagden] pas gedagvaard tegen 17 december 2024. Dit alles betekent dat de vordering van [eisers] wordt afgewezen. Het verweer van [gedaagden] tegen het spoedeisend belang van [eisers] bij een voorlopige voorziening in deze zaak kan daardoor onbesproken blijven.
De proceskosten
2.6.
[eisers] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 320,00
- salaris advocaat € 715,00 (het tarief voor een eenvoudige zaak)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.213,00

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 1.213,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eisers] de proceskosten niet op tijd betalen en dit vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [eisers] € 92,00 extra betalen en de kosten van betekening.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2024.
3349 / 3195