ECLI:NL:RBROT:2024:5986

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
C/10/673905 / HA ZA 24-151
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident betreffende niet-ontvankelijkheid van de curator in schadestaatprocedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een vonnis in incident van 19 juni 2024. De curator van B.V. Machinefabriek M.K.B. heeft in de hoofdzaak een vordering ingesteld tegen [gedaagde], die als bestuurder van de failliete onderneming is veroordeeld tot betaling van het boedeltekort. De curator vordert een bedrag van € 715.762,00, te vermeerderen met kosten en rente. [gedaagde] heeft verweer gevoerd en stelt dat de curator niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen, omdat de aansprakelijkheid nog niet vaststaat door het lopende hoger beroep tegen het vonnis van 17 februari 2021. De rechtbank heeft in het incident geoordeeld dat de vordering tot niet-ontvankelijkheid van de curator materieel strekt tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het eerdere vonnis. De rechtbank heeft vastgesteld dat een incident op grond van artikel 351 Rv in hoger beroep moet worden ingesteld. De incidentele vordering tot niet-ontvankelijkheid is afgewezen, en [gedaagde] is veroordeeld in de proceskosten van het incident, vastgesteld op € 614,00. De hoofdzaak zal worden voortgezet met een mondelinge behandeling, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om hun verhinderdata op te geven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/673905 / HA ZA 24-151
Vonnis in incident van 19 juni 2024
in de zaak van
[naam]
in hoedanigheid van curator in het faillissement van
B.V. Machinefabriek M.K.B.,
kantoorhoudende te Rotterdam,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. C.J.M. Verheggen te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. W. Boeters te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de curator en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 februari 2024, met producties 1 tot en met 10,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in incident, met producties 1 en 2,
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in de hoofdzaak en het incident

2.1.
De curator vordert in de hoofdzaak – samengevat – veroordeling van [gedaagde], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van een bedrag van € 715.762,00, te vermeerderen met pro memorie posten, kosten en rente over de kosten.
2.2.
De curator legt hieraan – kort gezegd – ten grondslag dat hij curator is in het faillissement van B.V. Machinefabriek M.K.B. (hierna: MKB) en dat [gedaagde] als bestuurder van MKB door de rechtbank Rotterdam bij vonnis van 17 februari 2021 is veroordeeld tot betaling van het boedeltekort in het faillissement van MKB, nader op te maken bij staat. Het bedoeltekort bedraagt € 715.762,32, te vermeerderen met pro memoriekosten.
2.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Hij heeft primair als exceptie naar voren gebracht dat de curator niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen, omdat deze schadestaatprocedure voorbarig is. Het hoger beroep tegen het vonnis van 17 februari 2021 loopt nog, zodat de aansprakelijkheid van [gedaagde] nog niet vaststaat.
[gedaagde] concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van de curator, althans tot ontzegging van de vordering aan de curator. (Meer) subsidiair vraagt [gedaagde] het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, althans aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde te verbinden dat de curator zekerheid stelt tot een bedrag van € 600.000,00. Een en ander met veroordeling van de curator, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met rente.
2.4.
De conclusie van de curator in het incident strekt tot afwijzing, met veroordeling van [gedaagde], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.

3.De beoordeling

In het incident

3.1.
De rechtbank leest de conclusie van [gedaagde] aldus, dat daarin een incidentele vordering tot niet-ontvankelijkverklaring van de curator is geformuleerd.
3.2.
[gedaagde] is bij vonnis van 17 februari 2021 veroordeeld tot betaling aan de curator van het boedeltekort in het faillissement van MKB, nader op te maken bij staat. Deze veroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De door [gedaagde] gewenste niet-ontvankelijkheid van de curator strekt materieel tot schorsing van de ten uitvoerlegging van het vonnis van 17 februari 2021.
3.3.
Artikel 351 Rv bepaalt dat, indien hoger beroep is ingesteld tegen een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, de hogere rechter op vordering van een partij alsnog de tenuitvoerlegging van het vonnis kan schorsen. Een incident op grond van artikel 351 Rv moet dus in hoger beroep worden ingesteld. De rechter in de schadestaatprocedure kan beslissingen in de daaraan ten grondslag liggende procedure, waaronder de beslissing tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad, niet aantasten.
3.4.
De incidentele vordering tot niet-ontvankelijkverklaring wordt dus afgewezen, met veroordeling van [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij in het incident in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van de curator worden vastgesteld op € 614,00 aan salaris voor de advocaat.
In de hoofdzaak
3.5.
[gedaagde] heeft in de hoofdzaak reeds voor antwoord geconcludeerd. De rechtbank zal een mondelinge behandeling bepalen en verwijst de zaak naar de rol om partijen de gelegenheid te bieden om hun verhinderdata op te geven.
3.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 614,00,
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4.
stelt partijen in de gelegenheid om op de rolzitting van
26 juni 2024verhinderdata in de komende
zeven maanden (vanaf de eerstvolgende kalendermaand)op te geven voor de nog te bepalen mondelinge behandeling,
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en door de rolrechter ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.
[2083/3195]