ECLI:NL:RBROT:2024:5985

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
C/10/681141 / KG ZA 24-585
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over de verkoop van gronden van camping Fort Oranje

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, hebben de eiseressen, Divine Investments Limited en Recreatiepark Fort Oranje B.V., een vordering ingediend om de executieverkoop van de gronden van camping Fort Oranje te staken. De gemeente Zundert heeft dwangbevelen uitgevaardigd voor de inning van beheerskosten, die inmiddels onaantastbaar zijn geworden. De voorzieningenrechter heeft op 25 juni 2024 geoordeeld dat er geen juridische of feitelijke misslagen zijn en dat de belangen van de gemeente zwaarder wegen dan die van de eiseressen. De vordering van de eiseressen is afgewezen, en zij zijn hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de onherroepelijkheid van kostenverhaalsbesluiten en de bevoegdheid van de gemeente om tot executie over te gaan, ondanks de lopende procedures bij de Raad van State.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/681141 / KG ZA 24-585
Vonnis in kort geding van 25 juni 2024
in de zaak van
1. rechtspersoon naar vreemd recht
DIVINE INVESTMENTS LIMITED,
gevestigd te Ras Al Khaimah, Verenigde Arabische Emiraten,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RECREATIEPARK FORT ORANJE B.V.,
gevestigd te Rijsbergen,
eiseressen,
advocaat mr. G.C.L. van de Corput te Breda,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te Rotterdam,
3. de publiekrechtelijke rechtspersoon
[gedaagde 3],
zetelend te Zundert,
gedaagden,
advocaat mr. B.J.P.G. Roozendaal en mr. T. Hekman te Rotterdam.
Eiseressen worden hierna Divine en Fort Oranje genoemd. Gedaagden worden hierna de Notaris, [gedaagde 2] en de Gemeente genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 21 juni 2024, met producties 1 tot en met 14
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 6
1.2.
Op 25 juni 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten van partijen hebben namens hun cliënten een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft vonnis bepaald op 25 juni 2025 om (uiterlijk) 17.30 uur.

2.De feiten

2.1.
Fort Oranje is eigenaar van een stuk grond, gelegen in Rijsbergen (gemeente Zundert). Op die grond heeft Fort Oranje tot eind 2017 een camping geëxploiteerd, onder de naam Camping Fort Oranje (hierna: de Camping).
2.2.
Divine heeft sinds 15 april 2011 een hypotheekrecht op de gronden van Fort Oranje. Het hypotheekrecht strekt tot zekerheid voor betaling van vorderingen van Divine op de vennootschappen C. Engel Vastgoed Rotterdam B.V., Engel Beheer B.V. en B.V. Nederlandse Staalindustrie BV (hierna NSI). De eerste twee vennootschappen zijn bij vonnis van 16 augustus 2013 failliet verklaard. NSI is enkele jaren daarvoor failliet verklaard.
2.3.
Bij besluit van 23 juni 2017 hebben de burgemeester en het college van b&w van de gemeente Zundert de Camping gesloten op grond van (onder meer) artikel 17 van de Woningwet. De gemeente Zundert heeft daarnaast, op grond van artikel 13b Woningwet, het beheer over de Camping overgenomen.
2.4.
Fort Oranje en Divine hebben bezwaar gemaakt tegen het sluitingsbesluit bij de burgemeester en b&w. Het bezwaar is gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de sluiting en het beheer van de Camping zijn in stand gelaten. Fort Oranje en Divine hebben vervolgens beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft Fort Oranje in verband het overschrijden van de beroepstermijn niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep van Divine ongegrond verklaard. Divine en Fort Oranje hebben tegen de uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. Op 14 juni 2024 heeft in deze procedure een mondelinge behandeling plaatsgevonden.
2.5.
Nadat de Gemeente het beheer over de Camping heeft overgenomen, is zij uiteindelijk overgegaan tot ontruiming van de Camping. De ontruiming heeft in etappes plaatsgevonden in de periode van juli tot en met december 2017. De Gemeente heeft de kosten van het beheer vervolgens op grond van de Woningwet in rekening gebracht aan Fort Oranje en Divine. Hiertoe heeft de Gemeente een drietal kostenverhaalsbesluiten genomen. In totaal heeft de gemeente Zundert ruim 5 miljoen euro aan beheerskosten in rekening gebracht. De kostenverhaalsbesluiten zijn, na diverse procedures geëntameerd door Fort Oranje en Divine, onherroepelijk geworden.
2.6.
Op 12 januari 2021 heeft de Gemeente tegen Fort Oranje en Divine dwangbevelen uitgevaardigd ter inning van de beheerskosten (op grond van artikel 14 lid 4 Woningwet). Nadat betaling is uitgebleven, heeft de Gemeente executoriaal beslag gelegd op de gronden van Fort Oranje. Op 24 oktober 2022 heeft de Gemeente executoriaal derdenbeslag gelegd onder Engel Beheer B.V, Engel Vastgoed Rotterdam B.V. en Fort Oranje ten laste van Divine.
2.7.
Op 8 februari 2024 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant de vordering van Divine tot schorsing van de executie van het tegen haar uitgevaardigde dwangbevel afgewezen. In reconventie heeft de voorzieningenrechter Divine geboden te gehengen en gedogen dat de Gemeente als beslaglegger op de verhypothekeerde vorderingen de executie ter hand neemt. Tegen deze beslissing heeft Divine hoger beroep ingesteld.
2.8.
Op 8 mei 2024 heeft de Notaris namens de Gemeente aangekondigd over te zullen gaan tot de openbare executieveiling van de gronden van Fort Oranje op 26 juni 2024.

3.Het geschil

3.1.
Divine en Fort Oranje vorderen – samengevat – gedaagden te verbieden om de executoriale verkoop van de gronden van Fort Oranje, gepland op 26 januari 2024 vanaf 09.30 uur, door te laten gaan totdat in de diverse nog lopende procedures onherroepelijk is beslist, op straffe van verbeurte van een dwangsom van 8 miljoen euro en met veroordeling van gedaagden in de kosten van de procedure.
3.2.
Divine en Fort Oranje leggen kort gezegd aan hun vordering ten grondslag dat de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op korte termijn uitspraak zal doen in de aldaar aanhangige procedure die ziet op de rechtmatigheid van het besluit om de Camping te sluiten en het beheer over te nemen. Indien die beslissing voor Divine en Fort Oranje gunstig uitvalt, ontvalt de grond aan de beheerskostenvorderingen van de Gemeente. Indien de veiling inmiddels heeft plaatsgevonden, dan staan Fort Oranje en Divide voor een voldongen feit. Daarnaast levert de keuze voor het soort veiling (een beslagveiling ex artikel 514 Rv e.v., waarbij geen onderhandse bieding is toegestaan, in plaats van een executieveiling als bedoeld in artikel 3:268 BW), naar alle waarschijnlijkheid een onnodig lage opbrengst op, hetgeen nadelig is voor Fort Oranje en Divine.
3.3.
De Gemeente voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering. Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang is, gelet op de aangekondigde executieveiling, gegeven.
4.2.
De bevoegdheid van de Gemeente om tot executie over te gaan, volgt uit de onherroepelijk geworden kostenverhaalsbesluiten als omschreven in alinea 2.5 en de daaropvolgende uitgevaardigde dwangbevelen.
4.3.
Fort Oranje en Divine vorderen in feite de executie van de dwangbevelen te staken. Deze dwangbevelen leveren een executoriale titel op. Staking van de executie kan op grond van vaste rechtspraak als de Gemeente, kort gezegd, misbruik maakt van haar executiebevoegdheid. Dat is onder meer het geval indien de executoriale titel klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of als de executie een noodtoestand doet ontstaan bij Fort Oranje en/of Divide. Indien sprake is van een executoriale titel die nog niet onaantastbaar is geworden, is daarnaast ruimte voor een belangenafweging.
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat hetgeen Fort Oranje en Divide hebben aangevoerd niet leidt tot het oordeel dat de executie van de dwangbevelen moet worden geschorst. Hiertoe wordt het navolgende overwogen.
4.5.
Op zichzelf heeft de Gemeente een gerechtvaardigd belang heeft bij tenuitvoerlegging van de dwangbevelen, nu zij hiermee wil bereiken dat (meer dan vijf jaar na vaststelling van de schuld) haar vordering voldaan wordt. Tegen de kostenverhaalsbesluiten, die aan de dwangbevelen ten grondslag liggen, heeft een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang opengestaan, waarvan ook – zij het zonder succes– gebruik is gemaakt. Dat betekent dat de rechtmatigheid van de kostenbesluiten in deze procedure moet worden aangenomen. Van een juridische misslag is daarmee geen sprake. Dat anderszins sprake is van een feitelijke of juridische misslag of dat een noodtoestand zal ontstaan, hebben eisers verder niet gesteld.
4.6.
In dit verband legt onvoldoende gewicht in de schaal de omstandigheid dat de bestuursrechtelijke procedure naar aanleiding van het initiële sluitingsbesluit nog niet volledig is geëindigd. De Gemeente heeft onbetwist gesteld dat Fort Oranje in die procedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet is opgekomen tegen de jegens haar in eerste aanleg door de bestuursrechter genomen beslissing waarbij zij niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens de Gemeente betekent dit dat jegens Fort Oranje niet alleen het kostenbesluit onaantastbaar is geworden, maar ook het daaraan voorafgegane sluitingsbesluit. In het voor eisers meest gunstige geval kan, volgens de Gemeente, de huidige procedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak dus hooguit leiden tot herziening van het sluitingsbesluit jegens Divide, maar heeft dat geen invloed op de rechtmatigheid van het sluitingsbesluit jegens Fort Oranje en evenmin op de kostenverhaalsbesluiten (tegen zowel Fort Oranje als Divide). Eisers hebben in reactie op dit betoog niet voldoende onderbouwd dat dit anders is. Nu de aangekondigde executoriale verkoop van de gronden betrekking heeft op vermogensbestanddelen van Fort Oranje, valt gelet op het voorgaande niet in te zien welk zwaarwegend belang van Fort Oranje en Divide ertoe nopen dat het belang van de Gemeente bij gebruikmaking van haar executiebevoegdheid minder zwaar moet wegen. Hetzelfde geldt overigens ook voor de appelprocedure tegen het kortgedingvonnis van 8 februari 2024. Het is een feit dat deze procedure nog loopt, maar Fort Oranje en Divide hebben niet gesteld dat of op welke wijze een andersluidende uitspraak in hoger beroep, van invloed is op de executiebevoegdheid van de Gemeente van het jegens Fort Oranje uitgevaardigde dwangbevel.
4.7.
Verder is van belang dat – anders dan eisers betogen – in de wijze waarop de Gemeente de veiling heeft opgezet onvoldoende grond kan worden gevonden om haar te verbieden gebruik te maken van haar executiebevoegdheid. De Gemeente heeft ervoor gekozen om de executoriale verkoop als beslaglegger plaats te doen vinden, een en ander op de voet van de artikelen 514 e.v. Rv, en dus niet op grond van artikel 3:268 BW. Dat staat haar vrij. Anders dan eisers menen, vindt ook deze veiling plaats in het openbaar (artikel 519 Rv). Het is juist dat deze vorm van executoriale verkoop geen mogelijkheid biedt tot onderhandse biedingen, maar Divide en Fort Oranje heeft niet geconcretiseerd waarom het ontbreken van die mogelijkheid zal leiden tot een lagere verkoopopbrengst. De enkele omstandigheid dat eerder sprake is geweest van een onderhands bod van een derde is daarvoor onvoldoende, nog daargelaten overigens dat de Gemeente concreet heeft aangevoerd dat aan dat mogelijke bod nog de nodige bezwaren kleefden.
4.8.
De overige door eisers aangevoerde omstandigheden kunnen niet tot een andere uitkomst leiden. De conclusie moet zijn dat de Gemeente geen misbruik maakt van haar executiebevoegdheid jegens Fort Oranje en dat ook een ruimere belangenafweging uitvalt in het nadeel van eisers.
4.9.
Fort Oranje en Divine worden (hoofdelijk) veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden begroot op € 688,- aan griffierecht, € 1.107,- aan salaris advocaat en € 178,- aan nakosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt Fort Oranje en Divine hoofdelijk, tot betaling van € 1.973,- aan proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na heden zijn betaald en verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2024.3144/1980