ECLI:NL:RBROT:2024:5976

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
10-338461-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het afleveren en aanwezig hebben van cocaïne en witwassen van contant geld

Op 10 juni 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1981, die werd beschuldigd van het afleveren en aanwezig hebben van cocaïne, alsook van witwassen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk ongeveer 20 kilogram cocaïne had afgeleverd en aanwezig had in zijn woning, waarvan een deel in een verborgen ruimte was aangetroffen. Daarnaast werd er een contant geldbedrag van € 234.645,- in dezelfde verborgen ruimte aangetroffen. De rechtbank achtte het niet aannemelijk dat de verdachte geen wetenschap had van de drugs en het geld, en concludeerde dat hij beschikkingsmacht had over deze voorwerpen. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, gezien de schadelijke gevolgen van drugshandel voor de volksgezondheid en de betrokkenheid van de verdachte bij illegale activiteiten. De verdachte had eerder soortgelijke veroordelingen, maar deze werden niet als strafverzwarend meegewogen. De rechtbank besloot tot verbeurdverklaring van het geldbedrag, dat als opbrengst van misdrijf werd beschouwd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een stevige reactie op ernstige strafbare feiten zoals drugshandel en witwassen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-338461-23
Datum uitspraak: 10 juni 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1981,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] , locatie [detentielocatie] ,
raadsvrouw mr. E.A. Blok, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 juni 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N.G.H. Verschaeren heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, met uitzondering van het medeplegen;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van de in beslag genomen geldbedragen.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte wist niet dat er een grote hoeveelheid cocaïne en contant geld was verborgen in zijn woning. Hij heeft opdracht gekregen om een tas van de ene auto naar de andere auto over te brengen. Hem werd niet verteld wat er in de tas zat. Hij heeft ook niet in de tas gekeken. Nu hij niet wist wat er in de tas zat, is er geen sprake van wetenschap en beschikkingsmacht over de cocaïne en het geld.
4.1.2.
Beoordeling
Het is niet aannemelijk dat de verdachte niet wist dat de cocaïne en het geld in zijn woning waren verborgen. Ook is niet aannemelijk dat de verdachte niet wist wat er in de big shopper zat, die hij heeft overgedragen aan zijn medeverdachte.
Ten aanzien van de cocaïne en het geld geldt het uitgangspunt dat de verdachte als bewoner geacht wordt te weten welke goederen zich in zijn woning bevinden. De verdachte heeft geen verklaring gegeven van wie de goederen, die in zijn woning zijn aangetroffen, zouden zijn, of wie de verborgen ruimte in zijn woning zou hebben aangebracht en daar de goederen in heeft geplaatst. Zonder een dergelijke (aannemelijke) verklaring is er geen aanleiding af te wijken van het eerder genoemde uitgangspunt.
Daar komt bij dat op de telefoon die bij de verdachte is aangetroffen, foto’s stonden van identieke blokken, met daarop de tekst [naam tekst] ’, als de blokken cocaïne in de woning. De blokken op de foto’s zitten bovendien in een zelfde tas als waarin de blokken cocaïne door de verdachte zijn afgeleverd aan zijn medeverdachte. Ook de blokken cocaïne die in de big shopper en de verborgen ruimte in de grijze Volkswagen Passat zijn aangetroffen, zien er hetzelfde uit als de blokken op de foto’s en de blokken cocaïne in de woning van de verdachte. Het is dus niet aannemelijk dat de verdachte geen wetenschap had van de cocaïne in zijn woning en in de big shopper, en van het geld.
Door de aanwezigheid van de cocaïne en het geld in de woning van de verdachte en zijn wetenschap daarvan is het niet aannemelijk dat de verdachte daarover geen beschikkingsmacht had. Ten aanzien van de cocaïne in de big shopper geldt dat de verdachte die zelf met de hand heeft overgedragen aan zijn medeverdachte. Over die blokken cocaïne had de verdachte daarom evident beschikkingsmacht.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan. In hoeverre daar ook anderen bij betrokken waren is niet duidelijk.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 20 december 2023 te Rotterdam
opzettelijk heeft afgeleverd,
respectievelijkopzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij op 20 december 2023 te Rotterdam,
een contant geldbedrag van in totaal 234.645 euro
- voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
opzettelijk handelen in strijd met een artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;

2.witwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een tas met daarin ongeveer 10 kilogram cocaïne overgedragen aan zijn medeverdachte. Daarnaast heeft de verdachte nog eens ongeveer 10 kilogram cocaïne en een contant geldbedrag van € 234.645,- aanwezig gehad in een verborgen ruimte in zijn woning.
Dit zijn ernstige feiten. Handel in harddrugs is doorgaans lucratief voor de personen die betrokken zijn bij die handel, terwijl het gebruik van die drugs zeer schadelijk is voor de volksgezondheid. De verdachte heeft met zijn handelen gekozen voor persoonlijk financieel gewin ten koste van de schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de eindgebruikers.
Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat drugshandel gepaard gaat met geweld en andere strafbare feiten. De verdachte heeft hier met zijn handelen indirect aan bijgedragen. Door de cocaïne in zijn woning te bewaren en in de directe omgeving van zijn woning cocaïne over te dragen, brengt hij bovendien zijn buurtbewoners in gevaar. Uit het feit dat de verdachte een groot contant geldbedrag in zijn woning aanwezig had, blijkt dat de verdachte kennelijk al langer betrokken is bij illegale activiteiten.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
28 februari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Dit wordt niet als strafverzwarende omstandigheid meegewogen, omdat het niet gaat om recente veroordelingen.
7.3.2.
Verblijfsvergunning
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat zijn verblijfsvergunning is ingetrokken als gevolg van de onderhavige procedure. De verdachte heeft een rechtsmiddel aangewend tegen deze beslissing. Bij een veroordeling tot een (lange) onvoorwaardelijke gevangenisstraf is de kans dat zijn bezwaar en/of beroep slaagt of dat hij in aanmerking kan komen voor een nieuwe verblijfsvergunning zeer klein. De verdachte heeft verklaard dat de moeder van zijn twee kinderen gezondheidsproblemen heeft en dat het daarom belangrijk is dat hij zijn steentje kan bijdragen aan de zorg voor zijn kinderen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De gevolgen van een (lange) gevangenisstraf voor de verblijfsstatus van de verdachte zijn potentieel groot. Tegelijkertijd heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan ernstige feiten. De hoeveelheid cocaïne en contant geld wijst erop dat de verdachte zich op grote schaal bezighield met de handel in verdovende middelen. Een gevangenisstraf van minder dan één jaar, zoals door de verdediging verzocht, is daarom niet op zijn plaats.
Alles afwegend, acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag van in totaal € 234.950,- verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdachte ontkent dat het geld van hem is. Hij kan er daarom geen afstand van doen en heeft geen bezwaar tegen verbeurdverklaring.
8.3.
Beoordeling
Het in beslag genomen geldbedrag van in totaal € 234.950,- zal worden verbeurd verklaard. De bewezen feiten zijn met betrekking tot en met behulp van deze voorwerpen begaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart
bewezen, dat de verdachte de onder 1en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 en 2 het geldbedrag van in totaal
€ 234.950,-;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P. Hameete, voorzitter,
en mrs. P. Joele en J.T.P. Pot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Hessing, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 20 december 2023 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 21.878,4 gram (te weten 11.059,9 gram in een woning en/of 10.818,5 gram
in een voertuig),
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
2
hij op of omstreeks 20 december 2023, te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
(van) een contant geldbedrag van (in totaal) 234.645 euro, althans een of meer
voorwerpen
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die
voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden
had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet,
en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;