ECLI:NL:RBROT:2024:5974
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening Ziektewetuitkering na niet verschijnen op spreekuur
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de Ziektewetuitkering van verzoeker. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn Ziektewetuitkering door het UWV, die was ingegaan per 16 mei 2024, omdat hij niet op het spreekuur was verschenen. Verzoeker stelde dat hij niet kon verschijnen vanwege een ziekenhuisopname, maar het UWV had aanwijzingen dat deze verklaring niet klopte. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoeker niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn afwezigheid en het UWV bevoegd was om de uitkering in te trekken.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker op 6 april 2023 in dienst trad bij zijn ex-werkgever en zich op 10 augustus 2023 ziekmeldde. Het UWV had verzoeker uitgenodigd voor een gesprek op 16 mei 2024, maar verzoeker verscheen zonder bericht niet. Ook op een tweede uitnodiging voor 6 juni 2024 verscheen hij niet. Tijdens de zitting op 20 juni 2024 was verzoeker niet aanwezig en heeft hij geen bewijsstukken ingebracht om zijn afwezigheid te onderbouwen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker zonder goede reden niet was verschenen, waardoor het UWV gerechtigd was om de uitkering niet uit te betalen en in te trekken.
De voorzieningenrechter benadrukte dat een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen bij een spoedeisend belang. In dit geval was er weliswaar een spoedeisend belang, maar dit was niet voldoende om de verzoeken te honoreren. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat het UWV niet verplicht is om de uitkering van verzoeker opnieuw uit te betalen. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.