ECLI:NL:RBROT:2024:5974

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juli 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
24/5653 en 24/6204
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening Ziektewetuitkering na niet verschijnen op spreekuur

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de Ziektewetuitkering van verzoeker. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn Ziektewetuitkering door het UWV, die was ingegaan per 16 mei 2024, omdat hij niet op het spreekuur was verschenen. Verzoeker stelde dat hij niet kon verschijnen vanwege een ziekenhuisopname, maar het UWV had aanwijzingen dat deze verklaring niet klopte. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoeker niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn afwezigheid en het UWV bevoegd was om de uitkering in te trekken.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker op 6 april 2023 in dienst trad bij zijn ex-werkgever en zich op 10 augustus 2023 ziekmeldde. Het UWV had verzoeker uitgenodigd voor een gesprek op 16 mei 2024, maar verzoeker verscheen zonder bericht niet. Ook op een tweede uitnodiging voor 6 juni 2024 verscheen hij niet. Tijdens de zitting op 20 juni 2024 was verzoeker niet aanwezig en heeft hij geen bewijsstukken ingebracht om zijn afwezigheid te onderbouwen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker zonder goede reden niet was verschenen, waardoor het UWV gerechtigd was om de uitkering niet uit te betalen en in te trekken.

De voorzieningenrechter benadrukte dat een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen bij een spoedeisend belang. In dit geval was er weliswaar een spoedeisend belang, maar dit was niet voldoende om de verzoeken te honoreren. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat het UWV niet verplicht is om de uitkering van verzoeker opnieuw uit te betalen. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 24/5653 en ROT 24/6204

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 juli 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaatsnaam 1], verzoeker

(gemachtigde: mr. G.A.R. Wieleman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam]).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam bedrijf] uit [plaatsnaam 2], ex-werkgever.

Inleiding

1. Verzoeker heeft op 3 juni 2024 bezwaar gemaakt tegen het niet-uitbetalen van zijn Ziektewetuitkering. Met het besluit van 10 juni 2024 heeft het UWV deze Ziektewetuitkering per 16 mei 2024 beëindigd (ingetrokken). Verzoeker heeft ook hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. De verzoeken zijn bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummers ROT 24/5653 (niet-uitbetalen uitkering) en ROT 24/6204 (intrekking uitkering).
2. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 20 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
3. Verzoeker is op 6 april 2023 in dienst getreden bij de ex-werkgever. Hij heeft op 9 augustus 2023 te horen gekregen dat zijn contract niet zou worden verlengd. Verzoeker heeft zich vervolgens op 10 augustus 2023 ziekgemeld. Zijn dienstverband is geëindigd op 6 november 2023. Hij ontvangt sindsdien een Ziektewetuitkering.
4. Het UWV heeft verzoeker uitgenodigd voor een gesprek met de sociaal-medisch verpleegkundige op 16 mei 2024. Verzoeker is zonder bericht niet op die afspraak verschenen. Hij is vervolgens uitgenodigd voor een gesprek op 6 juni 2024. Ook op deze afspraak is hij zonder bericht niet verschenen.
Waar gaat het in deze zaak om?
5. Het UWV heeft besloten om de uitkering niet langer uit te betalen en vervolgens in te trekken, omdat verzoeker niet is verschenen op het spreekuur. Hierdoor kan volgens het UWV niet worden vastgesteld of verzoeker recht heeft op een uitkering. Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij wil met de verzoeken om een voorlopige voorziening bereiken dat zijn uitkering met terugwerkende kracht wordt uitbetaald.
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af
6. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
7. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening is voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
8. Het gevolg van de besluiten van het UWV is dat verzoeker op dit moment geen uitkering krijgt. Hij heeft ook geen andere inkomsten om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. De voorzieningenrechter vindt daarom dat verzoeker een voldoende spoedeisend belang heeft bij het voeren van deze procedure.
Waarom worden de verzoeken afgewezen?
9. In de Ziektewet is bepaald dat het UWV een Ziektewetuitkering geheel of gedeeltelijk intrekt als de verzekerde zijn verplichtingen niet nakomt en daardoor niet kan worden vastgesteld of iemand recht heeft op de Ziektewetuitkering. Dat kan het geval zijn als een verzekerde zonder deugdelijke grond niet verschijnt op een spreekuur van de verzekeringsarts. Deze maatregel kan alleen worden opgelegd als sprake is van verwijtbaarheid bij de verzekerde. [1]
10.1.
Het UWV heeft verzoeker bij brieven van 30 april 2024 (aangetekend verstuurd) en 1 mei 2024 (niet-aangetekend verstuurd) uitgenodigd voor een gesprek op 16 mei 2024. Uit het dossier blijkt dat verzoeker op de hoogte was van de afspraak, omdat hij op 29 mei 2024 heeft gebeld om door te geven dat hij niet in staat was om naar de afspraak te komen. Uit het dossier blijkt echter niet dat verzoeker zich tijdig voor deze afspraak heeft afgemeld.
10.2.
Het UWV heeft verzoeker bij aangetekende brief van 16 mei 2024 uitgenodigd voor een gesprek op 6 juni 2024. Verzoeker heeft op 5 juni 2024 met het UWV gebeld over het niet-uitbetalen van zijn uitkering. Hij heeft tijdens dat gesprek doorgegeven dat hij in het ziekenhuis verbleef. Verzoekers eigen telefoon was afgesloten en hij belde met het (Filipijnse) nummer van zijn partner die in Nederland was. Verzoeker wist in eerste instantie niet te vertellen in welk ziekenhuis hij was opgenomen, welke ingreep hij moest ondergaan, en welke afdeling en artsen betrokken waren bij de ingreep. Later in het gesprek heeft verzoeker verteld dat hij opgenomen was in het LUMC in Leiden op de afdeling cardiologie en dat hij op kamer [kamernummer] lag in verband met een hartklepoperatie. Volgens verzoeker diende hij nog twee tot vijf weken in het ziekenhuis te verblijven. Het UWV heeft verzoeker laten weten dat er eerst intern overleg zou plaatsvinden over het niet-uitbetalen van zijn uitkering en dat hij daarna zou worden teruggebeld in het ziekenhuis. Het UWV heeft vervolgens gebeld met het LUMC. Tijdens dat gesprek bleek dat verzoeker niet bekend was op de afdeling cardiologie, dat hij sowieso niet opgenomen was in het LUMC en dat het kamernummer [kamernummer] niet bestaat.
11. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij vanwege een opname in het ziekenhuis niet kon verschijnen op de afspraken. Gelet op de bevindingen van het UWV zoals vermeld onder 10.2 lag het op de weg van verzoeker om aannemelijk te maken dat hij inderdaad vanwege een ziekenhuisopname niet in staat was om op de afspraken te verschijnen. Verzoeker was niet aanwezig bij de zitting en heeft ook geen bewijsstukken ingebracht waaruit blijkt dat hij op 16 mei en 6 juni 2024 in het ziekenhuis was opgenomen. Daarom kan niet worden vastgesteld of verzoeker een gegronde reden had voor het niet verschijnen op de geplande afspraken. Omdat verzoeker dus zonder goede reden niet is verschenen op deze afspraken, was het UWV bevoegd om de uitkering niet uit te betalen en vervolgens in te trekken.
Hoe nu verder?
12. Het UWV heeft verzoeker opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 11 juli 2024. Het is belangrijk dat verzoeker naar deze afspraak gaat en dat hij tijdig reageert op brieven van het UWV. Verzoeker dient zich er verder van bewust te zijn dat hij goed moet communiceren met het UWV, omdat dit anders consequenties kan hebben voor zijn uitkering.

Conclusie en gevolgen

13. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Dat betekent dat het UWV niet gehouden is om verzoekers uitkering weer uit te betalen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dat staat in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 45 van de Ziektewet.