ECLI:NL:RBROT:2024:5958

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
10-067550-24 / TUL: 10-122481-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met geslaagd beroep op noodweer en ontslag van rechtsvervolging

Op 20 juni 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De verdachte, geboren in 1973 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd bijgestaan door raadsman mr. O.J. Much. De officier van justitie, mr. N. Linnenbank, eiste vrijspraak voor de poging tot doodslag en een gevangenisstraf van zes maanden voor de poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een poging tot doodslag en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, de rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling, omdat hij de aangever met een mes in het been had gestoken, wat leidde tot een steekverwonding.

De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat de aangever, die onder invloed was, de confrontatie zocht en gewapend was met een fles en een schroevendraaier. De rechtbank oordeelde dat er inderdaad sprake was van een noodweersituatie, waarbij de verdachte niet alleen zichzelf maar ook anderen verdedigde. De rechtbank vond het handelen van de verdachte proportioneel en noodzakelijk, en kwam tot de conclusie dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekwam. Hierdoor werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging.

Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis afgewezen, omdat het bewezen verklaarde feit geen strafbaar feit opleverde. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar gemaakt op de datum van uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf
Parketnummer: 10-067550-24
Parketnummer vordering TUL: 10-122481-22
Datum uitspraak: 20 juni 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] , locatie [detentielocatie] ,
raadsman mr. O.J. Much, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 juni 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Linnenbank heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag;
  • bewezenverklaring van de primair impliciet ten laste gelegde poging tot zware mishandeling;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10-122481-22.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak primair: poging doodslag
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een poging tot doodslag, zodat de verdachte van dat deel van de tenlastelegging zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering primair impliciet: poging zware mishandeling
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Het eenmaal met een mes steken in het been van aangever levert niet zonder meer een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. Het ontbreekt in dit geval aan informatie om een dergelijke kans vast te stellen, temeer nu de aangever niet meer op medische afspraken is verschenen en de te verwachten genezingsduur niet kon worden ingeschat. Daarnaast heeft de verdachte de kans op zwaar lichamelijk letsel niet bewust aanvaard. Het handelen van de verdachte is niet zozeer gericht op het intreden van dat gevolg, maar vormt zelfs een contra-indicatie daarvoor. Als de verdachte zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen bij de aangever dan had hij op een andere plek gestoken of meerdere keren gestoken. Het handelen van de verdachte was enkel gericht op het de-escaleren van de situatie.
4.2.2.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat de verdachte de aangever eenmaal met een mes aan de achterzijde van zijn bovenbeen heeft gestoken. De aangever heeft hierdoor een steekverwonding opgelopen en is veel bloed verloren. Het is een feit van algemene bekendheid dat een been een kwetsbaar lichaamsdeel is met veel spieren en pezen. Bij het steken met een mes is de kans groot dat deze worden beschadigd, hetgeen tot ernstig letsel kan leiden. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het verweer van de verdediging slaagt niet.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair impliciet ten laste gelegde poging zware mishandeling.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair impliciet ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 25 februari 2024 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [slachtoffer] met een mes aan de achterzijde in het bovenbeen heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot zware mishandeling
5.1.
Beroep op noodweer
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft een beroep op noodweer gedaan en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Uit zowel de verklaringen van de verdachten en de getuigen als de camerabeelden volgt dat er sprake was van een noodweersituatie. De aangever, die onder invloed was, zocht de confrontatie met bewoners van Antes. De aangever had een fles en een schroevendraaier bij zich en dreigde daarmee. De verdachte, die al eerder mishandeld was door de aangever, zag dat twee medebewoners in gevecht waren geraakt met de aangever en is hen te hulp geschoten. De bewoners hebben geprobeerd om aangever weg te krijgen, maar aangever bleef de confrontatie maar opzoeken. De verdachte is lang rustig gebleven en heeft steeds geprobeerd de aangever te kalmeren, maar op het moment dat de situatie escaleerde, heeft hij geweld gebruikt. De verdachte mocht zichzelf en de medebewoners verdedigen tegen de hevige en voortdurende gewapende aanval van aangever. Hij hoefde zich niet aan de situatie te onttrekken, aangezien het de aangever is die naar de woning van de verdachte was gekomen en steeds de confrontatie met de bewoners bleef opzoeken. Het handelen van de verdachte was ook proportioneel. Aangever verricht een veelheid van handelingen. De verdachte heeft de aangever slechts één keer in het been gestoken en is gelijk gestopt toen de aanval door zijn ingrijpen eindigde.
5.1.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer verworpen dient te worden. Er was geen sprake van een noodweersituatie aangezien het handelen van de verdachte niet als verdedigend, maar als aanvallend moet worden beschouwd. De verdachte was zich bewust van het feit dat hij een mes bij zich had en heeft aangever van achteren gestoken. De verdachte heeft bovendien ter terechtzitting verklaard dat hij niet alleen bang was, maar ook boos was op aangever vanwege het eerdere incident. Daarnaast had de verdachte zich – als er toch sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding – moeten onttrekken. Uit de camerabeelden blijkt dat er voldoende mogelijkheid was om weg te lopen.
5.1.3.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht de volgende feiten en omstandigheden aannemelijk geworden gelet op de verklaringen van de verdachte en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Deze verklaringen komen overeen en worden ondersteund door de camerabeelden.
Uit de verklaringen volgt dat de verdachte en de getuigen bij Antes wonen en dat aangever daar ook regelmatig komt en dan voor problemen zorgt. De verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer 10 dagen voor het onderhavige incident is mishandeld door onder andere aangever, wat ook bevestigd wordt in de getuigenverklaringen van de medebewoners.
Op de tenlastegelegde datum is getuige [getuige 1] aangevallen door aangever, waarbij de aangever hem ook op de grond heeft geduwd en waarop de verdachte uiteindelijk heeft ingegrepen nadat [getuige 2] en de verdachte te hulp waren geschoten. De aangever hield een fles en een schroevendraaier in zijn handen. Uit zowel de verklaringen als de camerabeelden volgt dat er steeds tegen aangever is gezegd dat hij weg moest gaan, maar hij bleef op [getuige 1] en [getuige 2] afkomen en de confrontatie opzoeken. Daarbij was de aangever sterk onder invloed en schreeuwde hij van alles, onder andere dat hij hen met de fles zou slaan. De verdachte stond op dat moment achter de aangever en heeft toen de aangever de twee getuigen achterwaarts dreef eenmaal met een mes in zijn been gestoken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van andermans lijf. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het handelen van de verdachte naar uiterlijke verschijningsvormen moet worden aangemerkt als verdedigend en niet als aanvallend. De verdachte en de medebewoners hebben meerdere keren geprobeerd om aangever weg te krijgen, maar aangever bleef steeds maar op de twee getuigen afkomen. Pas op het moment dat de situatie dreigde te escaleren heeft de verdachte besloten geweld te gebruiken.
De vraag is vervolgens of de verdachte met zijn handelen voldaan heeft aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. De rechtbank is van oordeel dat [getuige 1] en [getuige 2] zich niet aan de situatie konden onttrekken. Zij werden door aangever achterwaarts lopend de binnenplaats opgedreven en konden niet zomaar naar binnen omdat de deur van binnen opengedaan moet worden. Verdediging was daarom noodzakelijk. De rechtbank is tevens van oordeel dat het handelen van de verdachte proportioneel was. De aangever heeft dreigend gedrag vertoond door een fles en een schroevendraaier omhoog te houden. De verdachte wist hoe agressief de aangever kan zijn omdat hij eerder door hem is mishandeld. Het eenmaal van achteren steken in het been van de aangever staat dan ook in redelijke verhouding tot de ernst van de bedreiging.
5.1.4.
Conclusie
De verdachte komt een geslaagd beroep op noodweer toe en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.Vordering tenuitvoerlegging

6.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 8 januari 2024 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van bedreiging, overtreding van de Opiumwet en overtreding van de Wet wapens en munitie veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 23 januari 2024.
6.2.
Beoordeling door de rechtbank
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de strafbaarheid van het feit is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.

7.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart
niet bewezen, dat de verdachte de primair ten laste gelegde poging doodslag heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart
bewezen, dat de verdachte de primair impliciet ten laste gelegde poging zware mishandeling, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 8 januari 2024 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van der Leeden, voorzitter,
en mrs. M.J.C. Spoormaker en F. Tosun, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. L. Hessing en M.M. Voorwinden, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, de jongste rechter en de tweede griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 25 februari 2024 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [slachtoffer] met een schroevendraaier en/of priem en/of een mes, althans een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp, aan de achterzijde in het bovenbeen ter hoogte van de hamstring nabij en/of in een (slag)ader heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 februari 2024 te Rotterdam,
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een schroevendraaier en/of priem en/of een mes, althans een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp, aan de achterzijde in het bovenbeen ter hoogte van de hamstring nabij en/of in een (slag)ader te steken.