ECLI:NL:RBROT:2024:595

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
C/10/661961 / HA ZA 23-596
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake handtekeningdeskundige in geschil over gezamenlijke hypotheeklasten en investeringen in koopwoning

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, hebben partijen, [eiseres01] en [gedaagde01], een affectieve relatie gehad en informeel samengeleefd zonder samenlevingsovereenkomst. Ze zijn gezamenlijk eigenaar van een koopwoning in Dordrecht, waarvoor zij beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de hypotheekschuld. De samenleving is geëindigd en de woning is verkocht, met levering op 16 februari 2024. De rechtbank behandelt vorderingen van beide partijen, waarbij [eiseres01] vordert dat [gedaagde01] haar een bedrag van € 43.848,99 betaalt, terwijl [gedaagde01] in reconventie vordert dat [eiseres01] hem € 5.203,37 en € 3.558,12 betaalt. De rechtbank overweegt dat de vorderingen in conventie en reconventie samenhangend zijn en behandelt deze gezamenlijk. De rechtbank oordeelt dat [eiseres01] moet bewijzen dat de handtekening van [gedaagde01] onder een schuldbekentenis echt is, en draagt haar op om dit bewijs te leveren door middel van een handtekeningdeskundige. De kosten van dit onderzoek komen voor rekening van de partij die in het ongelijk wordt gesteld. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing houdt in dat de verdere behandeling van de zaak wordt aangehouden tot de bewijslevering is afgerond.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/661961 / HA ZA 23-596
Vonnis van 31 januari 2024
in de zaak van
[eiseres01],
wonende te Dordrecht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S. Kandemir te Dordrecht,
tegen
[gedaagde01],
wonende te Dordrecht,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.G. Hoogerwerf te Dordrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres01] en [gedaagde01] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 juli 2023, met producties 1 tot en met 18;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende conclusie van eis in reconventie tevens akte inbrenging producties, met producties 1 tot en met 8;
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 6 september 2023;
  • de aanvullende producties 9 tot en met 14 van [gedaagde01] ;
  • de aanvullende producties 19 tot en met 28 van [eiseres01] ;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 7 december 2023;
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde01] .

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben informeel samengeleefd. Zij hadden geen samenlevingsovereenkomst.
2.2.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van een koopwoning te Dordrecht (hierna: de woning) met daaraan gekoppeld een gezamenlijke hypotheekschuld, waarvoor zij beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn. De woning is inmiddels verkocht en wordt op 16 februari 2024 geleverd aan de koper(s).
2.3.
De samenleving is geëindigd. [gedaagde01] heeft de woning per november 2022 verlaten.
2.4.
Partijen, dan wel [eiseres01] of [gedaagde01] afzonderlijk, hebben de volgende bankrekeningen:
  • een rekening van [eiseres01] bij de ABN AMRO met een bankpas eindigend op [nummer01] ;
  • een gezamenlijke rekening van partijen met een bankpas eindigend op [nummer02] ;
  • een rekening van [eiseres01] met een bankpas eindigend op [nummer03] .

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres01] vordert -uitvoerbaar bij voorraad en na eisvermindering:
I. [gedaagde01] te veroordelen, ten titel van overbedeling, onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking, althans onrechtmatige daad, aan [eiseres01] te betalen:
- Rente en aflossing gezamenlijke woning EUR 17.128,00
- Kosten verbouwing bouwbedrijf EUR 8.582,--
- Kosten materialen verbouwing EUR 5.000,--
- Schulden aan de vrouw EUR 13.138,99
Totaal
EUR 43.848,99
II. Met veroordeling van [gedaagde01] in de kosten van dit geding.
3.2.
[gedaagde01] voert verweer. Hij concludeert dat [eiseres01] niet-ontvankelijk is in haar vorderingen dan wel dat de vorderingen moeten worden afgewezen, met veroordeling van [eiseres01] in de kosten van dit geding.
in reconventie
3.3.
[gedaagde01] vordert samengevat -uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eiseres01] te veroordelen aan [gedaagde01] te betalen een bedrag van € 5.203,37 binnen een week na vonniswijzing vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2023;
II. [eiseres01] te veroordelen aan [gedaagde01] te betalen een bedrag van € 3.558,12 binnen een week na vonniswijzing vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2023;
III. [eiseres01] te veroordelen in de kosten van deze procedure
in conventie en in reconventie.
3.4.
[eiseres01] voert verweer. Zij concludeert dat [gedaagde01] niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen dan wel dat de vorderingen moeten worden afgewezen.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

vooraf

4.1.
Gezien de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie behandelt de rechtbank deze vorderingen samen.
ingediende stukken niet te laat
4.2.
De advocaat van [gedaagde01] heeft bij B11 formulier van 30 november 2023 bezwaar gemaakt tegen indiening van de aanvullende producties 19 tot en met 28 van [eiseres01] omdat dat te laat zou zijn gebeurd. Zij heeft de stukken op 28 november 2023 ontvangen en pas daarna met [gedaagde01] kunnen bespreken. Ter zitting heeft de advocaat van [eiseres01] aangegeven dat hij deze stukken op 27 november 2023 op de rechtbank heeft afgegeven. Omdat verzending aan de advocaat van [gedaagde01] via Zivver niet lukte heeft hij de stukken een dag later afgegeven op het kantoor van de advocaat van [gedaagde01] .
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 87 lid 6 Rv moeten producties uiterlijk tien dagen voor de mondelinge behandeling in het geding worden gebracht en worden later ingediende producties buiten beschouwing gelaten, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet. Vast staat dat de aanvullende producties op 27 november 2023 -en daarmee tijdig- door de rechtbank zijn ontvangen en op 28 november 2023 door de advocaat van [gedaagde01] , dus één dag te laat. De advocaat van [eiseres01] heeft onbetwist aangevoerd dat hij de stukken te laat heeft aangeleverd omdat digitale verzending niet lukte en hij zich heeft ingespannen om de advocaat van [gedaagde01] alsnog zo spoedig mogelijk de beschikking te geven over de producties. Blijkens de spreekaantekeningen en hetgeen op de zitting naar voren is gebracht hebben [gedaagde01] en zijn advocaat de tijd gehad om die door te nemen. [gedaagde01] is niet in zijn belangen geschaad doordat hij daarop niet in detail heeft kunnen reageren. De rechtbank heeft die bestudering in detail ook niet nodig bevonden, zoals hierna uit de beoordeling zal blijken. De rechtbank zal de aanvullende producties van [eiseres01] daarom in de beoordeling van de zaak betrekken.
ingetrokken vorderingen ter zitting: huurpenningen en boetebeding
4.4.
[eiseres01] heeft deze vorderingen ter zitting ingetrokken zodat de rechtbank deze niet meer hoeft te behandelen. De rechtbank zal beslissen op basis van de gewijzigde eis, zoals hiervoor onder 3.1 weergegeven.
rente en aflossing hypotheek
4.5.
[eiseres01] heeft ter zitting haar stelling verlaten dat zij € 17.128 heeft betaald aan rente en aflossing op de hypotheekschuld. Ter zitting heeft ze aangegeven dat het gaat om hetgeen blijkt uit haar productie 28. Daaruit blijkt dat zij van haar privérekening naar de gezamenlijke rekening € 5.415,18 heeft overgemaakt. Zij heeft gesteld dat dat bedrag is gebruikt om de hypotheeklasten (rente en of aflossing) mee te voldoen. [gedaagde01] heeft dat laatste niet betwist zodat de rechtbank daarvan uit zal gaan. [eiseres01] heeft daarbij gesteld dat het een stilzwijgende afspraak was dat [gedaagde01] de hypotheeklasten zou betalen en dat zij de gemeentelijke belastingen, de waterschapsbelasting, de boodschappen, de verzekeringen: opstal en inboedel, gas, water en licht (hierna gezamenlijk: de overige kosten) zou betalen.
[gedaagde01] betwist het bestaan van een dergelijke stilzwijgende afspraak. Volgens hem staat vast dat hij een bedrag van € 17.383 heeft betaald aan hypotheeklasten (rente en aflossing). Hij heeft dit bedrag deels via zijn zakelijke rekening en deels van zijn privérekening op de gezamenlijke rekening overgemaakt zodat vervolgens vanaf de gezamenlijke rekening de hypotheeklasten konden worden voldaan.
In reconventie maakt [gedaagde01] aanspraak op betaling van € 5.203,37 -zijnde de helft van de door hem betaalde hypotheekrente- en op betaling van € 3.558,12 -zijnde de helft van het door hem betaalde bedrag aan aflossingen op de hypotheekschuld.
4.6.
Allereerst de vorderingen (in conventie) van [eiseres01] . De rechtbank overweegt dat [eiseres01] over de stilzwijgende afspraak tussen partijen wisselend verklaard heeft, wat haar verklaringen ongeloofwaardig maakt. Enerzijds heeft zij ter nadere onderbouwing van haar stellingen aangevoerd dat [gedaagde01] vanaf het begin van hun relatie misbruik van haar maakte omdat zij veel geld had. [gedaagde01] was er volgens [eiseres01] op uit om haar zo veel mogelijk te laten betalen en van haar te profiteren. Anderzijds heeft [eiseres01] verklaard dat [gedaagde01] als Turkse man vanuit zijn culturele achtergrond de overtuiging had dat hij zelf alles moest betalen. De rechtbank vindt deze twee verklaring niet te rijmen met elkaar en ook niet met de volgens [eiseres01] gestelde, door [gedaagde01] betwiste, stilzwijgende afspraak die juist op een verdeling van de vaste lasten zou zien. De rechtbank gaat vanwege de wisselende verklaringen niet mee in het standpunt van [eiseres01] dat sprake zou zijn van een stilzwijgende afspraak dat [gedaagde01] de hypotheeklasten volledig zou betalen.
4.7.
Daar komt bij dat uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat niet alleen de hypotheeklasten maar ook de overige kosten van de gezamenlijke rekening betaald werden. De gezamenlijke rekening werd -zoals blijkt uit de bankafschriften- méér gevoed door [gedaagde01] dan door [eiseres01] . Er blijkt uit de bankafschriften niet dat de bijdrage die [eiseres01] betaalde op de gezamenlijke rekening specifiek voor de overige kosten is aangewend.
4.8.
[eiseres01] heeft subsidiair gesteld dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde01] doordat zij € 5.490,18 aan hypotheeklasten heeft betaald. [gedaagde01] heeft ook die grondslag betwist.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat sprake is geweest van een verrijking van [gedaagde01] met € 5.490,18 daar waar [eiseres01] met dit bedrag is verarmd. Partijen waren immers in beginsel gehouden ieder de helft van de hypotheeklasten te voldoen. Andere afspraken zijn niet komen vast te staan en artikel 3:172 BW brengt met zich mee dat [eiseres01] en [gedaagde01] (die allebei voor 50% eigenaar zijn van de woning) in gelijke delen moeten bijdragen aan de hypotheeklasten met betrekking tot de woning. Voor zover de hypotheekbijdrage van [eiseres01] betrekking heeft op de hypotheekrente dient [gedaagde01] hieraan bij te dragen op grond van artikel 6:10 BW (zie r.o. 4.11). Voor zover de hypotheekbijdrage van [eiseres01] betrekking heeft op de hypotheekaflossing slaagt haar beroep op ongerechtvaardigde verrijking voor de helft van het door haar gevorderde bedrag. [gedaagde01] moet daarom nog de helft van € 5.490,18 betalen aan [eiseres01] , dat is € 2.745,09.
4.10.
[gedaagde01] heeft in reconventie gesteld dat hij € 10.406,75 heeft betaald aan hypotheekrente en vordert omgekeerd € 5.203,37 van [eiseres01] , zie hiervoor onder 4.5. Hij berekent dat hij 25 termijnen van € 416,27 aan hypotheekrente heeft betaald en vordert betaling van de helft hiervan op grond van artikel 6:10 BW.
4.11.
Indien een partij meer dan zijn deel heeft betaald van een schuld waarvoor hij met een ander hoofdelijk is verbonden als schuldenaar dan kan degene regres nemen op de ander voor het meerdere. De rechtbank overweegt dat beide partijen hoofdelijk verbonden zijn voor wat betreft de hypotheekschuld en dat [gedaagde01] de door hem gestelde betalingen heeft aangetoond door middel van bankafschriften. Die betalingen betroffen meer dan de helft waartoe hij gehouden was. De rechtbank zal de berekeningen van [gedaagde01] volgen, zowel voor wat betreft de verhouding in aflossing en rente (41 % aflossing en 59 % rente- zie randnummer 53 bij de conclusie van antwoord) als voor wat betreft de hypotheekrenteaftrek (neergelegd in de brief van [gedaagde01] van 15 november 2023, en zijn producties 9 tot en met 13). Deze berekeningen hield ook de advocaat van [eiseres01] ter zitting voor juist. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de hypotheekrenteaftrek door alleen [gedaagde01] is ontvangen. Uit de berekening van de hypotheekrenteaftrek blijkt dat [gedaagde01] over 2018 tot en met 2022 totaal € 1.126,66 aan aftrek heeft genoten. Het bruto door hem betaalde hypotheekrentebedrag van € 10.406,75 kostte [gedaagde01] daarmee netto € 9.280,09 (aftrekbedragen: 2018: € 230,16; 2019: € 245,16; 2020: € 346,58 en 2021: € 304,76, opgeteld: € 1.126,66. En € 10.406,75 min € 1.126,66 is € 9.280,09).
[eiseres01] moet de helft van € 9.280,09 betalen aan [gedaagde01] , dat is € 4.640,05.
4.12.
[gedaagde01] stelt verder dat hij een vordering heeft op [eiseres01] op grond van ongerechtvaardigde verrijking van € 3.558,12, vanwege de door hem betaalde aflossingen op de hypotheekschuld. De rechtbank is met [gedaagde01] van oordeel dat [eiseres01] door die aflossingen ongerechtvaardigd is verrijkt. Beide partijen waren immers gehouden ieder de helft van de hypotheekschuld te dragen (zie ook r.o. 4.9) en de hoogte van de hypotheekschuld is door de aflossingen verminderd. [gedaagde01] heeft deze betalingen middels bankafschriften aangetoond. [gedaagde01] is verarmd door het doen van deze betalingen.
[eiseres01] moet hiervoor nog € 3.558,12 betalen aan [gedaagde01] .
4.13.
Dan de gestelde bedragen die [gedaagde01] volgens [eiseres01] aan haar moet terugbetalen van € 2.150 en € 1.850. In de dagvaarding zijn deze bedragen gevorderd als zijnde een lening die door [eiseres01] aan [gedaagde01] is verstrekt. Ter zitting heeft [eiseres01] verklaard dat dit geen geleend geld betreft maar dat dit het bedrag is dat zij bovenop het hiervoor behandelde bedrag van € 5.490,18 heeft betaald ten behoeve van de hypotheek. [gedaagde01] heeft betwist dat het bedrag van € 1.850 betaling betrof ten behoeve van de hypotheek. Ten aanzien van het bedrag van € 2.150 heeft [gedaagde01] bevestigd (randnr. 48 onderaan pagina 16 CvA) dat dit bedrag is gebruikt om een achterstand in de hypotheekbetaling te voldoen.
[gedaagde01] moet hiervoor nog € 1.075 betalen aan [eiseres01] .
4.14.
Dat ook het bedrag van € 1.850 betrekking heeft op betalingen door [eiseres01] ten behoeve van de hypotheek is niet komen vast te staan. Hierin weegt de rechtbank mee dat [eiseres01] wisselend heeft verklaard over deze bedragen (lening/hypotheekbetaling) en dat ter zitting noch [eiseres01] , noch haar advocaat hierover desgevraagd helderheid heeft kunnen verschaffen. Nu onduidelijk blijft of [eiseres01] deze € 1.850 aan hypotheeklasten heeft bijgedragen zal de rechtbank dit bedrag niet meenemen als extra betaling aan haar kant op de hypotheeklasten.
4.15.
[eiseres01] moet dus nog € 3.558,12 en € 4.640,05 betalen aan [gedaagde01] , totaal is dit (voor wat betreft de gezamenlijke hypotheeklasten
) € 8.198,17. [gedaagde01] moet aan [eiseres01] betalen € 2.745,09 en € 1.075, totaal (voor wat betreft de gezamenlijke hypotheeklasten )
€ 3.820,09.
investeringen in de woning
4.16.
[eiseres01] stelt dat [gedaagde01] ongerechtvaardigd is verrijkt doordat de woning meer waard is geworden door haar investeringen daarin. Zij heeft € 17.164 betaald aan Simeon Infra -degene die het huis heeft verbouwd en verbeterd- en zij heeft materialen aangeschaft en betaald voor een (geschat) bedrag van totaal € 10.000. [gedaagde01] betwist dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, en zeker tot het bedrag van € 27.164. Hij betwist dat [eiseres01] met privé gelden de bouwmaterialen heeft betaald. [gedaagde01] betwist ook de echtheid van de nota’s en gestelde betalingen aan Simeon Infra.
4.17.
De rechtbank overweegt het volgende. [eiseres01] heeft niet gesteld hoe groot de waardevermeerdering van de woning is door de investeringen. Aan de andere kant heeft [gedaagde01] niet betwist dát er in de woning is geïnvesteerd. Bij akte heeft [eiseres01] stukken overgelegd die optellen tot een hoger bedrag aan materiaalkosten en heeft zij gesteld dat zij € 38.149,64 heeft geïnvesteerd, maar dat bedrag is niet door haar gevorderd en het verschil met het gevorderde bedrag heeft zij ook niet duidelijk gemaakt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat veel betalingen voor materialen zijn verricht uit het bouwdepot. Het bouwdepot bedroeg € 24.660, daarover bestaat tussen partijen geen discussie. Ook staat tussen partijen vast dat het bouwdepot onderdeel uitmaakte van de hypotheek waarvoor zij hoofdelijk aansprakelijk zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat alle materiaalkosten voor de verbouwing die zijn voldaan uit het bouwdepot door beide partijen zijn gedragen in de vorm van ieders bijdrage aan de rente en aflossing op de hypothecaire schuld (zie hierboven). Tot het bedrag € 24.660 konden de verbouwingskosten dus gedekt worden uit het bouwdepot. Naast de betaling van verbouwingskosten uit het bouwdepot zijn de verbouwingskosten deels ook vanaf de privé-bankrekening van [eiseres01] betaald, deels vanaf de gezamenlijke rekening en deels ook contant betaald. Uit de overgelegde betalingsbewijzen volgt met welke bankpassen er betalingen voor het verbouwingsmateriaal zijn verricht. Ter zitting heeft de rechtbank gevraagd naar deze bankpasnummers. Duidelijk is toen geworden dat niet vanaf de bankrekening van [gedaagde01] (privé of zakelijk) betalingen ten behoeve van het verbouwingsmateriaal zijn verricht.
4.18.
Ter zitting heeft de rechtbank met partijen de mogelijkheid besproken om een taxatie te laten verrichten ten einde de waardevermeerdering van de woning te bepalen en alle betalingen in verband met de materiaalkosten uit te zoeken. Omdat het om een groot aantal betalingen/bonnetjes gaat ging de voorkeur van (de advocaten van) partijen hier niet naar uit. De rechtbank lost dit geschilpunt om die reden praktisch op. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat de waardevermeerdering van de woning gelijk is aan het door [eiseres01] gevorderde bedrag van € 27.164,-. Daarnaast neemt de rechtbank als uitgangpunt dat het volledige bedrag van het bouwdepot (wat partijen samen financieren) is aangewend ten behoeve van de verbouwing. De discussie gaat dan nog om € 27.164 min € 24.660 is € 2.503,03. Uit de overgelegde betalingsbewijzen waarop terug te lezen is met welke bankpas is gepind volgt dat [eiseres01] in ieder geval € 2.503,03 heeft betaald vanaf haar privé rekeningnummer eindigend op [nummer01] of [nummer03] . Vast staat ook dat niet vanaf de bankrekening van [gedaagde01] betalingen zijn verricht. Gelet hierop komt de rechtbank tot het oordeel dat [gedaagde01] aan [eiseres01] de helft van dit bedrag, te weten
€ 1.252dient te voldoen uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking.
schulden
4.19.
[eiseres01] stelt dat zij driemaal geld geleend heeft aan [gedaagde01] met de verplichting tot terugbetaling. Het zou gaan om € 4.138,99 waarmee [gedaagde01] een schuld die hij had bij een derde partij kon betalen; een bedrag van € 5.000 waarvoor een schriftelijke overeenkomst zou zijn gesloten en nog een bedrag van in totaal € 4.000 (€ 2.150,- en € 1.850,-), welke bedragen door [eiseres01] op de zitting als haar betalingen ten behoeve van de hypothecaire lasten werden gevorderd (zie hiervoor r.o. 4.13).
4.20.
Allereerst de gestelde schuld van € 4.138,99. Vast staat dat [eiseres01] aan GGN Mastering Credit een bedrag van € 4.138,99 heeft betaald. [gedaagde01] erkent dat dit zijn schuld is die door [eiseres01] voor hem is afgelost. [gedaagde01] betwist echter dat er een terugbetalingsverplichting was en voert aan dat het bedrag van € 4.138,99 door [eiseres01] aan hem is geschonken. De rechtbank is van oordeel, dat zoals [gedaagde01] ook aanvoert, nergens uit blijkt dat [gedaagde01] dit bedrag aan [eiseres01] moest terugbetalen. Sterker nog: ter zitting heeft [eiseres01] verklaard dat op het moment dat zij dit bedrag van € 4.138,99 betaalde aan [gedaagde01] , hij tegen haar heeft gezegd dat zij het geld uit het bouwdepot kon halen. Dat er ook daadwerkelijk € 4.138,99 uit het bouwdepot is gehaald is gesteld noch gebleken. Zoals eerder overwogen gaat de rechtbank er vanuit dat het bouwdepot volledig is aangewend voor de verbouwing. Uit de verklaring van [eiseres01] volgt echter wel dat terugbetaling van het bedrag van € 4.138,99 door [gedaagde01] aan [eiseres01] niet tussen hen beiden is besproken. Nu een terugbetalingsverplichting niet is komen vast te staan, zal de rechtbank deze vordering afwijzen.
4.21.
Dan de schuld van € 5.000. Hiervan bestaat een schriftelijke schuldbekentenis. [gedaagde01] betwist echter de echtheid van zijn handtekening hieronder. Volgens hem heeft [eiseres01] zijn handtekening vervalst. Aangezien [eiseres01] zich beroept op het rechtsgevolg -nakoming van de overeenkomst- en in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde01] , ligt het bewijs van de echtheid van de handtekening op de weg van [eiseres01] . De rechtbank neemt een bewijsopdracht op onder de beslissing. [eiseres01] dient de kosten van het daar genoemde handtekeningenonderzoek voor te schieten. Die kosten zijn uiteindelijk voor rekening van degene die op dit onderdeel (de al dan niet echtheid van de handtekening) in het gelijk wordt gesteld.
4.22.
Dan de derde schuld die ter discussie staat. [eiseres01] stelt dat zij € 2.150 en € 1.850, opgeteld dus € 4.000, heeft betaald aan [gedaagde01] met een terugbetalingsverplichting. Ter zitting heeft zij verklaard dat dit geen schuld betreft van [gedaagde01] aan haar maar dat dit een bedrag is dat zij heeft betaald op de gezamenlijke rekening ten behoeve van de hypotheeklasten. Ten aanzien van het bedrag van € 2.150,- heeft de rechtbank deze betaling meegenomen als een bedrag dat door [eiseres01] aan hypotheeklasten is voldaan (zie r.o. 4.13). Ten aanzien van het bedrag van € 1.850,- heeft [gedaagde01] betwist dat de betaling is verricht door [eiseres01] , dat de betaling ziet op hypothecaire lasten en dat er een terugbetalingsverplichting zou zijn afgesproken. De rechtbank overweegt dat nergens uit is gebleken dat dit geld als lening is verstrekt aan [gedaagde01] . Er zijn alleen bankafschriften overgelegd. Het was aan [eiseres01] geweest om gezien de gemotiveerde betwisting door [gedaagde01] nader te onderbouwen dat er sprake was van een terugbetalingsverplichting, bijvoorbeeld door middel van schriftelijke bewijsstukken, maar die ontbreken. De rechtbank zal deze vordering afwijzen.
kosten deskundige en belang
4.23.
De rechtbank geeft partijen dringend het volgende in overweging. De gestelde lening betreft een bedrag van € 5.000,-. Een onderzoek door een handtekeningdeskundige is waarschijnlijk kostbaar. De vraag is of de kosten van de deskundige (voldoende) opwegen tegen het bedrag van deze lening. De partij die in het ongelijk wordt gesteld (omtrent de al dan niet echtheid van de handtekening) moet uiteindelijk de kosten van de deskundige voldoen.
4.24.
[gedaagde01] moet aan [eiseres01] nog € 1.252 betalen vanwege de waardevermeerdering van de woning, zie r.o. 4.18 en € 3.820,09 voor de gezamenlijke hypotheeklasten, zie r.o. 4.15, zodat het totaal uitkomt op € 5.072,09. [eiseres01] moet voor wat betreft de gezamenlijke hypotheeklasten nog € 8.198,17 betalen aan [gedaagde01] , zie r.o. 4.15.
Per saldo moet [eiseres01] dus aan [gedaagde01]
€ 3.126,08betalen (€ 8.198,17 min € 5.072,09).
wettelijke rente
4.25.
[eiseres01] heeft geen wettelijke rente gevorderd. [gedaagde01] heeft wettelijke rente gevorderd over zijn vordering op [eiseres01] vanaf de datum van zijn conclusie van antwoord, 23 augustus 2023. [eiseres01] heeft daartegen geen verweer gevoerd. Per saldo dient [eiseres01] aan [gedaagde01] genoemd bedrag van € 3.126,08 te voldoen, zodat de wettelijke rente daarover, zoals gevorderd door [gedaagde01] , ingaat vanaf 23 augustus 2023.
Het is goed dat partijen ook overwegen of de extra tijd en moeite die een handtekeningonderzoek en de akte-ronde(s) in deze procedure met zich meebrengen, opwegen tegen het (totale) belang van deze zaak, daar waar partijen per 16 februari 2024, na overdracht van de woning, ook definitief met elkaar kunnen afrekenen en geheel los kunnen komen van elkaar.
proceskosten
4.26.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
draagt [eiseres01] op te bewijzen dat de handtekening van [gedaagde01] onder de schuldbekentenis echt is, door middel van onderzoek door een handtekeningdeskundige,
5.2.
draagt [eiseres01] daartoe op zich te rolle van 28 februari 2024 bij akte uit te laten over de aan te stellen handtekeningdeskundige;
5.3.
stelt [gedaagde01] in de gelegenheid daarop bij akte te reageren ter rolle van 27 maart 2024
,
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wijsman-van Veen en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2024.
3246/2990