ECLI:NL:RBROT:2024:5948

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
FT RK 24/262 en FT RK 24/263
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling met schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord. Verzoeker, die fulltime werkt, heeft een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, bestaande uit twee concurrente schuldeisers met een totale vordering van € 77.796,05. De aangeboden regeling voorziet in een betaling van 9,87% van de totale schuld, wat door één van de schuldeisers is geaccepteerd, maar door de andere schuldeiser, ABN AMRO Hypotheken Groep B.V., is afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker zich in een problematische schuldenlast bevindt en dat hij niet in staat is om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. De rechtbank heeft de argumenten van de verweerster, die stelde dat de aangeboden regeling niet goed gedocumenteerd was en dat verzoeker niet te goeder trouw was, tegen het licht gehouden. De rechtbank oordeelde dat het voorstel goed en controleerbaar gedocumenteerd was en dat de belangen van verzoeker en de schuldeiser die instemde met de regeling zwaarder wogen dan die van de verweerster. De rechtbank heeft daarom de verweerster bevolen in te stemmen met de schuldregeling en haar veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. Tevens is het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 30 mei 2024
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 27 maart 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- ABN AMRO Hypotheken Groep B.V., in behandeling bij Havenstad Gerechtsdeurwaarders (hierna: verweerster);
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Schuman Finance B.V. heeft namens verweerster voorafgaand aan de zitting op 8 mei 2024 een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 23 mei 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw [persoon B] , dochter van verzoeker (hierna: mevrouw [persoon B] ).
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift twee concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 77.796,05 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 9 januari 2024 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 9,87% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn dienstbetrekking. Verzoeker werkt fulltime en heeft een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. Het ligt, mede gelet op zijn leeftijd van 61 jaar, niet in de lijn der verwachtingen dat dit salaris zal wijzigen. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Eén schuldeiser stemt met de aangeboden schuldregeling in. Verweerster stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 77.754,31 op verzoeker, welke 99,95% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In het verweerschrift heeft verweerster zich op het standpunt gesteld dat de aangeboden regeling niet goed en betrouwbaar is gedocumenteerd. Verzoeker heeft niet, althans onvoldoende, onderbouwd dat sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden. Voorts stelt verweerster dat er geen sprake is van een problematische schuldensituatie. Verweerster is immers bereid om de huidige vordering te fixeren op een bedrag van € 12.500,-. Sinds augustus 2023 ontvangt verweerster maandelijks wisselende bedragen van € 550,- tot
€ 750,- aan afdrachten uit het loonbeslag. Bij acceptatie van het door verweerster aangeboden kwijtingsvoorstel zou het bedrag van € 12.500,-, rekening houdend met het nog te ontvangen vakantiegeld en overige emolumenten, binnen achttien maanden zijn voldaan. Verder stelt verweerster dat verzoeker niet te goeder trouw is geweest bij het aangaan en voortduren van zijn schulden en zich geen uiterste krachtinspanningen heeft getroost jegens hen. Verzoeker is bij het aangaan van het krediet willens en wetens een langdurige aflosverplichting aangegaan. Verzoeker heeft geen andere schulden, waaruit blijkt dat hij immer selectief voldeed aan zijn betalingsverplichtingen. Verweerster heeft diverse pogingen gedaan om een afbetalingsregeling te treffen, heeft verzoeker meerdere malen in gebreke gesteld en is een gerechtelijke procedure gestart. Desondanks is verzoeker nalatig gebleven in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen. Ten slotte stelt verweerster dat het aangeboden percentage van 9,87% niet in verhouding staat tot de hoogte van de openstaande vordering van € 77.754,31.

4.De beoordeling

Allereerst stelt de rechtbank vast dat sprake is van een problematische schuldenlast en dat verzoeker niet zal kunnen voortgaan met de betaling van zijn schulden.
In de door verzoeker overgelegde verklaring ex artikel 285 eerste lid sub f Faillissementswet staat vermeld dat hij, zowel in het kader van het minnelijk traject als binnen de schuldsaneringsregeling, beschikt over een maandelijkse aflossingscapaciteit van € 331,30. Het voorstel aan verweerster is gebaseerd op een afloscapaciteit van € 459,-. Het verschil tussen beide bedragen kon door verzoeker en schuldhulpverlening ter zitting niet worden verklaard.
Verweerster heeft aan verzoeker geschreven dat vanaf september 2019 tot en met februari 2024 een bedrag van € 27.612,15 aan rente is verschuldigd.
Met een aflossingscapaciteit tussen € 331,30 en € 459,- per maand zal verzoeker nog niet de maandelijkse rente op de schuld kunnen voldoen. Rente en kosten weggedacht zal verzoeker nog minimaal veertien jaar moeten aflossen op de schuld. De schuld is ontstaan uit een geldleningsovereenkomst in 1997.
Verweerster heeft weliswaar een voorstel gedaan aan verzoeker om de lopende afdrachten (gemiddeld € 690,-) per maand uit het liggende loonbeslag te laten voortduren totdat een bedrag van € 12.500,- zal zijn betaald waarna kwijting zal worden verleend. Maar gelet op de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit van verzoeker zal hij niet in staat zijn om aan dit voorstel van verweerster te voldoen.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van verweerster bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of verweerster in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeiser die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van verweerster het overgrote aandeel vormt in de totale schuldenlast van 99,95%.
Eén van de twee schuldeisers is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker beschikt over een fulltime baan, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Dat betekent dat verzoeker reeds voldoet aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week.
Uit het verzoekschrift is gebleken dat er een medebewoner op het woonadres van verzoeker staat ingeschreven. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat het om zijn neef gaat die het woonadres van verzoeker als postadres gebruikt. De neef van verzoeker verblijft feitelijk bij zijn partner. Verzoeker heeft aldus geen recht op de betaling van huur of kostgeld. Uit het verzoekschrift is gebleken dat dit juist is opgenomen in de berekening van het vrij te laten bedrag (VTLB). Bovendien heeft verzoeker actief geïnformeerd bij schuldhulpverlening en in het kader van het minnelijk traject is het niet noodzakelijk deze fictieve bewoner uit te schrijven. Verzoeker heeft ter zitting verklaard maandelijks te hebben betaald aan verweerster door automatische afschrijvingen en de keren dat dit niet is gebeurd veroorzaakt is door meerdere wijzigingen van de incasso-gemachtigde van verweerster waardoor de (automatische) betalingen niet langer konden worden gedaan. Verweerster heeft dit niet weersproken.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Voorts is ter zitting gebleken dat bij het aangeboden akkoord rekening is gehouden met een hogere afloscapaciteit, te weten een bedrag van
€ 64,24 per maand waardoor een hoger saneringskrediet ten gunste van de schuldeisers komt. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeiser die heeft ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van verweerster, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om verweerster te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
Verweerster zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen. Of verzoeker al dan niet te goeder trouw is geweest bij het aangaan en voortduren van zijn schulden is derhalve niet relevant.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt verweerster om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt verweerster in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van mr. J.A. Kuijvenhoven, griffier, in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.