ECLI:NL:RBROT:2024:5920

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
10/110717-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling en mishandeling van kinderen door vader

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die zich schuldig heeft gemaakt aan poging zware mishandeling van zijn zoon en mishandeling van zijn andere kinderen. De verdachte heeft zijn zoon [slachtoffer 2] herhaaldelijk met een houten kleerhanger geslagen, wat heeft geleid tot een bewezenverklaring van poging zware mishandeling. Daarnaast is de verdachte ook schuldig bevonden aan de mishandeling van zijn zoon [slachtoffer 4]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mishandelingen een stelselmatig karakter hadden en dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur en heeft schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers. Voor een aantal andere ten laste gelegde feiten is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard vanwege verjaring. De rechtbank heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de impact van de mishandelingen op de slachtoffers en de ernst van de feiten, waarbij het geweld als een normaal onderdeel van de opvoeding werd gezien door de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/110717-22
Datum uitspraak: 27 juni 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
raadsman mr. R. Delgado, advocaat te Hoogvliet Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 mei 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.

4.Inleiding

De verdachte en de medeverdachte, [medeverdachte] , zijn getrouwd en hebben samen acht kinderen. Van oud naar jong zijn dit [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] , [kind 4] , [kind 5] , [kind 6] , [kind 7] en [kind 8] . Omdat de kinderen allemaal de achternaam [achternaam] hebben, zullen zij in het vervolg van dit vonnis, ten behoeve van de leesbaarheid, bij hun voornaam worden genoemd. De tenlastelegging houdt - kort gezegd - in dat de verdachte zich zou hebben schuldig gemaakt aan mishandeling dan wel poging zware mishandeling van vijf van zijn kinderen, te weten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] . De ten laste gelegde periodes beslaan vele jaren. Zo vangt de ten laste gelegde periode van feit 1 (poging zware mishandeling [slachtoffer 1] ) aan op 22 februari 1992 en eindigt de ten laste gelegde periode van feit 5 (mishandeling [slachtoffer 5] ) op 17 november 2014.
Het gezin is door de jaren heen meerdere keren verhuisd. Van 1990 tot juli 2008 woonde het in [plaats 1] . Vervolgens is het gezin verhuisd naar [plaats 2] , waar het tot oktober 2011 heeft gewoond. Van oktober 2011 tot januari 2015 heeft het gezin in [plaats 3] gewoond. En vervolgens van januari 2015 tot januari 2020 in [plaats 4] . Tot slot is het gezin in januari 2020 naar [plaats 5] verhuisd, waar de verdachten nu nog altijd wonen.

5.Verjaring; ontvankelijkheid officier van justitie

De raadsman heeft op de terechtzitting, bij wijze van preliminair verweer, bepleit dat alle tenlastegelegde feiten zijn verjaard. De officier van justitie zou daarom niet-ontvankelijk zijn, aldus de raadsman. Dit verweer was algemeen geformuleerd en daarbij is niet specifiek per feit toegelicht waarom sprake zou zijn van verjaring. Bovendien is dit verweer gevoerd in een vroegtijdig stadium van de procedure, namelijk op het moment dat de inhoudelijke behandeling feitelijk nog diende aan te vangen, hetgeen – uiteraard – inherent is aan het karakter van een preliminair verweer. Het preliminaire verweer is verworpen, omdat, kort samengevat, niet zonder meer voor alle ten laste gelegde feiten kon worden vastgesteld dat deze zouden zijn verjaard. Bij pleidooi, en derhalve na de bespreking van de feiten ter zitting, heeft de raadsman opnieuw en bij herhaling een beroep op verjaring gedaan. Daarbij heeft hij meer specifiek per feit, en per subonderdeel van de afzonderlijke feiten, bepleit dat en waarom in zijn visie van verjaring sprake zou zijn. De rechtbank zal daarom opnieuw ten gronde moeten beoordelen of, en zo ja op welke punten, sprake is van verjaring. Daarbij geldt het volgende beoordelingskader.
Artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepaalt dat het recht om een verdachte te vervolgen bij misdrijven waarop een gevangenisstraf staat van meer dan drie jaren maar minder dan acht jaren, na een periode van twaalf jaren komt te vervallen. Voor misdrijven waarop een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, geldt een verjaringstermijn van twintig jaren. Op grond van artikel 71 Sr vangt de verjaringstermijn in beginsel aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd. Voor kindermishandeling, zoals in deze zaak ten laste is gelegd, geldt op grond het bepaalde onder sub 3 van hetzelfde artikel een uitzondering. De verjaringstermijn vangt in die gevallen aan op de dag nadat het slachtoffer achttien jaren is geworden. Deze bepaling is op 1 januari 2020 in werking getreden, maar is niet van toepassing op feiten die vóór 1 januari 2020 al waren verjaard. Die feiten blijven verjaard.
Het voorgaande betekent dat steeds moet worden nagegaan of er op 1 januari 2020 sprake was van een reeds voltooide verjaring. Daarbij geldt dat de dagvaarding in deze zaak is uitgebracht op 6 maart 2023, zodat van stuiting van voormelde mogelijke verjaring geen sprake is.
Voor deze zaak betekent het voorgaande concreet dat gedragingen die zich vóór 1 januari 2008 hebben voorgedaan en die zijn tenlastegelegd als eenvoudige mishandeling van zijn kind, zijn verjaard. Voor zover als mishandeling van zijn kind tenlastegelegde gedragingen na 1 januari 2008 hebben plaatsgehad, zijn deze niet verjaard. Voor gedragingen die ten laste zijn gelegd als poging zware mishandeling is het recht tot strafvordering verjaard voor zover die vóór 1 januari 2000 hebben plaatsgehad. Voor zover als poging zware mishandeling tenlastegelegde gedragingen na 1 januari 2000 hebben plaatsgehad, zijn deze niet verjaard. Welke gevolgen dit heeft voor de feiten zoals aan de verdachte zijn tenlastegelegd, zal hierna per feit worden beoordeeld.

6.Waardering van het bewijs

6.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten, bestaande uit twee maal poging zware mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (feit 1 en 2) en drie keer eenvoudige mishandeling van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] (feit 3, 4 en 5), wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Hij baseert zich daarbij op de verklaringen van de aangevers, in samenhang bezien met de verklaringen van de verdachte en de tapgesprekken.
6.2.
Standpunt verdediging
De advocaat van de verdachte heeft, naast het hiervoor reeds vermelde beroep op verjaring, vrijspraak bepleit ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten. De verklaringen van de slachtoffers zijn onbetrouwbaar en kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt. De verdediging baseert de onbetrouwbaarheid op de stelling dat de verklaringen tegenstrijdigheden bevatten. Het is onduidelijk of en in hoeverre er uit eigen herinnering is verklaard, aldus de raadsman.
6.3.
Beoordeling
6.3.1.
Feit 1; poging zware mishandeling [slachtoffer 1]
Onder feit 1 is ten laste gelegd een poging zware mishandeling van [slachtoffer 1] door – kort gezegd – hem met kracht te slaan met een (houten) kleerhanger in de periode februari 1992 tot en met februari 2007.
[slachtoffer 1] heeft in zijn verklaring beschreven hoe zijn vader hem in 1995 of 1996 een keer met een kleerhanger heeft geslagen. Die specifieke gedraging is verjaard, gelet op hetgeen hiervoor (onder 5) is overwogen. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt verder dat tijdens zijn jeugd van ‘het rammelen met de kleerhangers’ door zijn ouders een dreigende werking uitging en dat hij zich niet kan herinneren dat er in het gezin ‘ooit niet werd geslagen’. Deze verklaring is evenwel onvoldoende om te kunnen vaststellen dat [slachtoffer 1] buiten de verjaarde periode (vanaf 2000), al dan niet stelselmatig, door de verdachte met een kleerhanger is geslagen. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat er in het gezin een enkele keer met de kleerhanger is geslagen, maar hij ontkent dat hij [slachtoffer 1] daarmee heeft geslagen. Ook uit de overige bewijsmiddelen blijkt dat niet. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat vrijwel alle kinderen hebben verklaard dat het vooral [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] waren die geslagen werden. Dat betekent dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om dit feit buiten de verjaarde periode bewezen te kunnen verklaren.
Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde poging zware mishandeling in de periode tot 2000 is het recht tot strafvordering door verjaring vervallen, zodat de officier van justitie niet-ontvankelijk is. Voor zover het de periode vanaf 2000 betreft, kan het feit niet worden bewezen, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
6.3.2.
Feit 2; poging zware mishandeling [slachtoffer 2]
Onder feit 2 is ten laste gelegd een poging zware mishandeling van [slachtoffer 2] door – kort gezegd – hem met kracht te slaan met een (houten) kleerhanger in de periode april 1994 tot en met april 2009.
Verjaring?
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij dagelijks door zijn vader is mishandeld. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat [slachtoffer 2] door de verdachte is geslagen met een kleerhanger en dat er altijd werd geslagen. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] vaker dan de andere kinderen. Ook de verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 2] is geslagen met de kleerhanger. Hij heeft daar aan toegevoegd dat dit niet veel zou zijn geweest, maar die uitlating staat op zichzelf. Uit deze verklaringen volgt dat het slaan van [slachtoffer 2] met de kleerhanger voortdurend en stelselmatig heeft plaatsgevonden. Voor zover dit heeft plaatsgehad vóór 1 januari 2000 zijn deze feiten verjaard. Gelet echter op het voortdurende en stelselmatige karakter van de gedragingen heeft dit, indien bewezen, ook na 1 januari 2000 plaatsgehad. In zoverre zijn deze feiten niet verjaard, zodat de rechtbank toekomt aan de vraag of dit feit kan worden bewezen.
Bewijswaardering
De verklaring van [slachtoffer 2] over de dagelijkse mishandeling door zijn vader wordt voldoende ondersteund door de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] . In tegenstelling tot de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van deze verklaringen. De verklaringen zijn op onderdelen gedetailleerd, maar bevatten tegelijkertijd – wat logisch is, na zo lange tijd – lacunes. Ook overlappen de verklaringen elkaar deels, bijvoorbeeld over het gebruik van kleerhangers, maar kan niet worden gezegd dat de verklaringen naadloos op elkaar aansluiten en dus op elkaar zouden zijn afgestemd. Dat de verdachte heeft erkend dat [slachtoffer 2] wel met een kleerhanger is geslagen, onderstreept de betrouwbaarheid van de verklaringen. Ook de schoonzoon van de verdachte, die is getrouwd met [persoon A] , heeft verklaard dat hij wel eens heeft gezien dat de verdachte [slachtoffer 2] ‘een paar flinke dreunen’ heeft gegeven. Gezien het voorgaande is buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat de verdachte [slachtoffer 2] met een houten kleerhanger heeft geslagen. En dat betekent dat de rechtbank op dit punt tot een bewezenverklaring komt dat de verdachte [slachtoffer 2] met een houten kleerhanger heeft geslagen.
Vervolgens is de vraag of dit handelen kan worden gekwalificeerd als een poging zware mishandeling. Voor de beantwoording van die vraag moet worden vastgesteld of een bepaalde gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept. Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In deze zaak is van belang dat de verdachte [slachtoffer 2] gedurende een lange periode en met grote regelmaat heeft geslagen, waaronder met een kleerhanger. Verder heeft de verdachte verklaard dat het ‘stevige kleerhangers’ waren. De rechtbank is van oordeel dat het stelselmatig slaan van een kind met een stevige kleerhanger kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Daarbij wordt zwaar lichamelijk letsel in zijn totaliteit bezien. Niet alleen fysiek aantoonbaar letsel, maar ook de onaangename verandering in de innerlijke gezondheid kan bij de beoordeling worden betrokken. Naar de uiterlijke verschijningsvorm heeft de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bewust aanvaard.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging zware mishandeling van zijn zoon [slachtoffer 2] in de periode van 2000 tot en met 2009 door hem met een kleerhanger te slaan. Voor het overige is dit feit verjaard en in zoverre is de officier van justitie niet-ontvankelijk.
6.3.3.
Feit 3; mishandeling [slachtoffer 3]
Onder feit 3 is ten laste gelegd de mishandeling van [slachtoffer 3] door – kort gezegd – haar te slaan, waaronder met een pantoffel, in de periode van oktober 1996 tot en met oktober 2011.
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat haar vader haar wel eens sloeg, waaronder met een pantoffel, maar dat dit niet structureel was en dat dit heeft plaatsgevonden tot zij een jaar of tien of elf was. Nu [slachtoffer 3] is geboren op 22 oktober 1993 moet dit rond 2003/2004 zijn geweest. Voormelde gedragingen zijn dus verjaard, gelet op hetgeen hiervoor (onder 5) is overwogen. Nu het dossier voor het overige geen bewijs bevat om te kunnen vaststellen dat [slachtoffer 3] buiten de verjaarde periode door de verdachte is geslagen, kan het feit niet worden bewezen voor zover het de periode na januari 2008 betreft.
Het voorgaande betekent dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde mishandeling in de periode tot 2008. Voor zover het de periode vanaf 2008 betreft, wordt de verdachte vrijgesproken van dit feit.
6.3.4.
Feit 4; mishandeling [slachtoffer 4]
Onder feit 4 is ten laste gelegd de mishandeling van [slachtoffer 4] in de periode juni 1998 tot en met juni 2013, door – kort gezegd – hem langdurig met zijn hoofd onder water te houden en door hem te slaan.
Verjaring?
Langdurig met zijn hoofd onder water houden
[slachtoffer 4] heeft verklaard over twee voorvallen waarbij zijn vader zijn gezicht (en dat van [slachtoffer 2] ) in een afwasteil met water heeft geduwd en dat zijn lippen toen blauw werden omdat hij geen lucht meer kreeg. Uit zijn verklaring blijkt niet wanneer dit zou zijn gebeurd, maar wel dat het gezin toen in [plaats 1] woonde. Zoals in de inleiding is vermeld, heeft het gezin van 1990 tot juli 2008 in [plaats 1] gewoond. Het is dus goed mogelijk dat de voorvallen zich hebben voorgedaan vóór januari 2008. Enige twijfel daarover – mogelijk hebben de voorvallen of heeft één daarvan plaatsgevonden tussen januari en juli 2008 – mag niet in het nadeel van de verdachte worden uitgelegd. Dit deel van het ten laste gelegde onder 4 moet dan ook als verjaard worden beschouwd.
Slaan
[slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij tot zijn vijftiende jaar (toen ging hij werken op zee) door de verdachte is geschopt en geslagen. Uit de verklaring van [slachtoffer 4] volgt dat het slaan een voortdurend en stelselmatig karakter had en dat dit ook in [plaats 2] , dus na juli 2008, zou zijn gebeurd. In zoverre is dit feit niet verjaard, zodat hierna zal worden beoordeeld of op dit punt tot een bewezenverklaring kan worden gekomen.
Bewijswaardering
[slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij tot zijn vijftiende jaar door zijn ouders zowel geestelijk als lichamelijk is mishandeld. Samen met zijn broer [slachtoffer 2] werd hij vaak als schuldige aangewezen, waarop een pak slaag volgde. [slachtoffer 4] heeft ook verklaard over een incident in [plaats 2] waarbij zijn vader hem door de kamer van de woning heeft geschopt en geslagen. De verklaringen van [slachtoffer 4] worden in voldoende mate ondersteund door die van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] . Ook hier geldt (gelijk hiervoor onder 6.3.2 is overwogen) dat de rechtbank geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van deze verklaringen. De rechtbank acht op basis van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van zijn zoon [slachtoffer 4] .
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling door zijn zoon [slachtoffer 2] te slaan in de periode van januari 2008 tot en met juni 2013. Voor het overige is dit feit verjaard en in zoverre is de officier van justitie niet-ontvankelijk.
6.3.5.
Feit 5; mishandeling [slachtoffer 5]
Onder feit 5 is ten laste gelegd de mishandeling van [slachtoffer 5] in de periode januari 1999 tot en met november 2014, door haar met kracht te duwen waardoor zij met haar nek tegen een tafel is gevallen.
Verjaring?
[slachtoffer 5] heeft verklaard dat voormelde gedraging heeft plaatsgevonden in [plaats 2] . Dat betekent dat het heeft plaatsgevonden in of na juli 2008 en dat, gelet op hetgeen hiervoor (onder 5) is overwogen, geen sprake is van verjaring. De officier van justitie is ontvankelijk ten aanzien van dit feit.
Bewijswaardering
[slachtoffer 5] heeft verklaard dat zij een keer met haar nek keihard tegen de eettafel is aangekomen. Zij weet niet meer precies hoe dat is gebeurd, behalve dat ze was gevallen doordat haar vader haar een harde duw had gegeven, maar dat haar vader had gezegd dat het kwam door het stoeien. Nu deze verklaring voor tweeërlei uitleg vatbaar is (mishandeling of een ongeluk) en steunbewijs voor de verklaring ontbreekt, kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat hier sprake is van de tenlastegelegde mishandeling De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van dit feit.
6.3.6.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte feit 2 en het ten laste gelegde onder het tweede gedachtestreepje van feit 4 heeft begaan. De verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn zoon [slachtoffer 2] en mishandeling van zijn zoon [slachtoffer 4] . De onder 1, voor zover het de periode betreft na 2000, onder 3, voor zover het de periode betreft na 2008, en onder 5 ten laste gelegde feiten zijn niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De overige ten laste gelegde feiten of onderdelen daarvan zijn verjaard waardoor de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van die feiten.
6.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2
hij in de periode van
1 januari 2000tot en met 21 april 2009 te [plaats 1] ,
gemeente [gemeente] en te [plaats 2] ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zijn kind [slachtoffer 2] ,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet hem
-met kracht (met een (houten) kleerhanger) heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij in de periode van
1 januari 2008tot en met 19 juni 2013 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] en te [plaats 2] en te [plaats 3] opzettelijk mishandelend zijn kind [slachtoffer 4]
-heeft geslagen,
waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

7.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
Poging zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind

2.Mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

8.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

9.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling van zijn zoon [slachtoffer 2] en mishandeling van zijn zoon [slachtoffer 4] . [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] waren destijds allebei minderjarig. De verdachte heeft hen herhaaldelijk geslagen; [slachtoffer 2] met een stevige kleerhanger. Dit zijn ernstige feiten. Het gaat hier bovendien niet om een eenmalig incident. Het slaan had een stelselmatig karakter; het gebeurde met regelmaat. Het geweld lijkt voor de verdachte en zijn vrouw een in hun ogen normaal onderdeel van de opvoeding te zijn geweest, waarbij zij kennelijk uit het oog hebben verloren dan wel zich niet of onvoldoende hebben gerealiseerd dat gedragingen met fysieke uitingen zoals hiervoor beschreven de grens van het toelaatbare overschrijden en van – in hun ogen – opvoedkundige maatregelen verworden tot (poging tot zware) mishandelingen. De mishandelingen hebben plaatsgevonden in hun eigen woning. Een plek waar een kind veilig zou moeten zijn. Gepleegd door een vader, die zou moeten zorgen voor bescherming, geborgenheid en onvoorwaardelijk liefde voor zijn kinderen. Met zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke en psychische integriteit van zijn kinderen ernstig geschonden. Het is algemeen bekend dat opgroeien in een gewelddadige gezinssituatie op zowel korte als lange termijn schadelijk kan zijn voor de geestelijke ontwikkeling van kinderen en kan leiden tot psychische schade. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en ernst van de feiten. De verdachte zegt wel eens een “tik” te hebben uitgedeeld. Ook zou er wel eens met een kleerhanger zijn geslagen. De verdachte heeft er geen enkel blijk van gegeven de ernst daarvan in te zien. Voor wat betreft het overige blijft hij in alle toonaarden ontkennen en noemt hij de beschuldigingen leugens. De verdachte heeft geen enkele vorm van verantwoordelijkheid genomen of spijt betuigd voor wat hij heeft gedaan. Hij legt de verantwoordelijkheid voortdurend buiten zichzelf en lijkt niet in staat tot enige vorm van zelfreflectie.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat deze feiten, en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgehad, balanceren op de grens tussen een forse taakstraf en een gevangenisstraf. De rechtbank komt echter, als gevolg van de verjaring van een deel van de ten laste gelegde feiten, tot de bewezenverklaring van minder feiten dan waartoe de officier van justitie heeft gerekwireerd. Daar komt bij dat de leeftijd van de verdachte en zijn blanco strafblad aanleiding vormen voor de rechtbank om af te zien van een gevangenisstraf. Ook weegt de rechtbank mee dat de verdachte nadeel heeft ondervonden doordat de zaak uitvoerig is uitgemeten in regionale en nationale media, waarbij in de visie van de rechtbank niet steeds een duidelijk voorbehoud is gemaakt dat hij op dat moment een verdachte was, in plaats van een veroordeeld dader. In plaats van een gevangenisstraf zal een forse taakstraf van na te noemen duur worden opgelegd.

10.Vorderingen benadeelde partijen

10.1.
Benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5]
Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] , ter zake van de onder 1, 3 en 5 ten laste gelegde feiten. Zij vorderen elk een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
Beoordeling
De benadeelde partijen zullen in de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat ten aanzien van deze feiten de officier van justitie niet-ontvankelijk is verklaard en aldus niet aan de bewijsvraag is toegekomen, dan wel de verdachte is vrijgesproken. De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
10.2.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 10.000,- aan immateriële schade.
10.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk kan worden toegewezen, tot een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen, omdat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde dan wel de officier van justitie niet-ontvankelijk is in verband met het beroep op verjaring. Subsidiair geldt dat de vordering niet kan worden toegewezen omdat geen sprake is van objectief vastgesteld letsel dat is ontstaan als gevolg van de gestelde poging tot zware mishandeling.
10.2.3.
Beoordeling
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. In dit geval brengen de aard en de ernst van de normschending door de verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer 2] zo voor de hand liggen dat een aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen. Uit het dossier komt een beeld naar voren van een jarenlange onveilige thuissituatie waarbij regelmatig fysiek geweld werd gebruikt. In deze procedure komt echter slechts voor vergoeding in aanmerking de schade die het rechtstreekse gevolg is van de
bewezenverklaardefeiten. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de verdachte het strafbare feit samen met een mededader, zijn echtgenote, heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 21 april 2009.
Nu de vordering van de benadeelde partij (deels) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
10.2.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
10.3.
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 4] ter zake van het onder 4 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 10.000,- aan immateriële schade.
10.3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk kan worden toegewezen, tot een bedrag van € 4.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.3.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen, omdat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Subsidiair geldt dat de vordering niet kan worden toegewezen omdat geen sprake is van objectief vastgesteld letsel dat is ontstaan als gevolg van de gestelde mishandeling.
10.3.3.
Beoordeling
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. In dit geval brengen de aard en de ernst van de normschending door de verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer 4] zo voor de hand liggen dat een aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen. Uit het dossier komt een beeld naar voren van een jarenlange onveilige thuissituatie waarbij regelmatig fysiek geweld werd gebruikt. In deze procedure komt echter slechts voor vergoeding in aanmerking de schade die het rechtstreekse gevolg is van de
bewezenverklaardefeiten. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de verdachte het strafbare feit samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 19 juni 2013.
Nu de vordering van de benadeelde partij (deels) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
10.3.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor zover het betreft
feit 1, doch slechts voor zover het betreft de periode voor 1 januari 2000, feit 2, doch slechts voor zover het betreft de periode voor 1 januari 2000, feit 3, doch slechts voor zover het betreft de periode voor 1 januari 2008 en feit 4, doch slechts ten aanzien van het eerste gedachtestreepje;
verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 en het onder 4, tweede gedachtestreepje, van de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, voor zover het de periode betreft na 1 januari 2000, onder 3, voor zover het de periode betreft na 1 januari 2008, en onder 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
144 (honderdvierenveertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
72 dagen.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van
€ 2.500,- (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 april 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 2] te betalen
€ 2.500,-(hoofdsom,
zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 april 2009 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
35 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] te betalen een bedrag van
€ 2.500,- (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 19 juni 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 4] te betalen
€ 2.500,-(hoofdsom,
zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
35 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering;
Benadeelde partij [slachtoffer 5]
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. W.M. Stolk en I. Tillema rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.R. Kroonbergs griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 22 februari 1992 tot en met 21 februari 2007 te
[plaats 1] , gemeente [gemeente] , in ieder geval in Nederland ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn kind [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, hem
-met kracht (met een (houten) kleerhanger) heeft geslagen,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid,
2
hij in of omstreeks de periode van 22 april 1994 tot en met 21 april 2009 te [plaats 1] ,
gemeente [gemeente] en/of te [plaats 2] , in elk geval in Nederland ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zijn kind [slachtoffer 2] ,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet hem
-met kracht (met een (houten) kleerhanger) heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
3
hij in of omstreeks de periode van 22 oktober 1996 tot en met 21 oktober 2011 te
[plaats 1] , gemeente [gemeente] en/of te [plaats 2] , in elk geval in Nederland
opzettelijk mishandelend zijn kind [slachtoffer 3]
-met een pantoffel heeft geslagen en/of
-heeft geslagen
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden
4
hij in of omstreeks de periode van 20 juni 1998 tot en met 19 juni 2013 te [plaats 1] ,
gemeente [gemeente] en/of te [plaats 2] en/of te [plaats 3] , in ieder geval in
Nederland opzettelijk mishandelend zijn kind [slachtoffer 4]
-langdurig met zijn hoofd onder water heeft gehouden en/of
-heeft geslagen
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden
5
hij in of omstreeks de periode van 2 januari 1999 tot en met 17 november 2014 te
[plaats 1] , gemeente [gemeente] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] en/of
[plaats 4] , in ieder geval in Nederland opzettelijk mishandelend zijn kind [slachtoffer 5]
,
-met kracht heeft geduwd waardoor zij met haar nek tegen een tafel viel, waardoor
deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden